Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
18 juni 2008 BVE/I&I/21518 22 april 2008 08-RU-B-019
Onderwerp
Vragen van de commissie voor de Rijksuitgaven
over het rapport van de Algemene Rekenkamer
`Beroepspraktijkvorming in het mbo'
Hierbij zend ik u het antwoord op de schriftelijke vragen van de commissie voor de Rijksuitgaven over
het rapport van de Algemene Rekenkamer `Beroepspraktijkvorming in het mbo' (ingezonden 22 april
2008).
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/10
1
Vraag
Schiet het stelsel volgens het kabinet als zodanig tekort, of is er eerder sprake van een onvoldoende
handhaving van reeds gestelde regels en gemaakte afspraken, immers in de conclusie geeft de
Algemene Rekenkamer aan dat de samenwerking in het stelsel tekortschiet? (pag 11)
Antwoord
De samenwerking in het stelsel komt lang niet altijd vanzelf tot stand en is ook lang niet altijd zo goed
als deze zou moeten zijn. Ik onderschrijf daarom de conclusie van de Algemene Rekenkamer (ARK) dat
verbeteringen mogelijk zijn. Ik ben echter niet van mening dat het stelsel tekort schiet. In de wet is een
verantwoordelijkheidsverdeling tussen bve-instellingen, kenniscentra, leerbedrijven en deelnemers
aangebracht en in de Strategische Agenda beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) 2008-2011
is bevestigd dat tot 2010 wordt uitgegaan van deze bestaande verantwoordelijkheden. Deze zijn in de
Strategische Agenda bve nader geëxpliciteerd. Het gaat om de volgende verantwoordelijkheden:
Accreditatie van voldoende kwalitatief hoogwaardige stageplaatsen voor alle niveaus
(verantwoordelijkheid kenniscentra);
Een regelmatige beoordeling en ondersteuning van leerbedrijven (verantwoordelijkheid
kenniscentra);
Het leiden van deelnemers naar een geschikte geaccrediteerde beroepspraktijkvormings (bpv)-plek
(verantwoordelijkheid bve-instellingen);
Een goede begeleiding van de deelnemer tijdens de beroepspraktijkvorming door bve-instelling en
leerbedrijf en goede onderlinge afstemming tussen bve-instelling en leerbedrijf zowel ten aanzien
van de inhoud als ten aanzien van de begeleiding en;
Toegankelijke informatie voor bve-instellingen, leerbedrijven, deelnemers en docenten/
praktijkbegeleiders met kwantitatieve en kwalitatieve gegevens (sectoraal en regionaal) over vraag
en aanbod van beroepspraktijkplaatsen en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (bve-instellingen en
kenniscentra moeten hiertoe samenwerken en informatie delen).
De afgelopen jaren is met veel inzet geprobeerd om partijen aan hun verantwoordelijkheid te houden
en hen daarbij te ondersteunen. In de Werktop en de Participatietop zijn met de sociale partners
afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van stageplaatsen en de kwaliteit van het
praktijkleren. Via de Taskforce Jeugdwerkloosheid is veel nadruk komen te liggen op het samenwerken
van partijen in het vinden van voldoende stageplaatsen. En via de stagebox is geld beschikbaar gesteld
voor moeilijk plaatsbare deelnemers. Daarbij hebben de partners in de sector (MBO Raad, Colo, JOB
en de STAR) gezamenlijk een servicedocument voor de praktijkovereenkomst opgesteld en
belemmerende wet- en regelgeving rondom de bpv in kaart gebracht en bij de betrokken bewindslieden
aangekaart.
Ondanks alle inspanningen, komt het, zoals blijkt uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, nog
steeds voor dat partijen zich aan hun verantwoordelijkheden onttrekken. Met de uitkomsten van het
onderzoek van de Algemene Rekenkamer heb ik daarom aangegeven het toezicht op de bpv te willen
blad 3/10
versterken. De Inspectie zal de komende periode binnen de kaders van het risicogerichte toezicht op
instellingen expliciet aandacht besteden aan de wijze waarop instellingen de kwaliteit van de bpv
waarborgen. Dit zal gebeuren door middel van een themaonderzoek en door het monitoren van de
ontwikkelingen.
Tevens is in de Strategische Agenda bve aangegeven dat als uit onderzoek blijkt dat partijen zich niet
houden aan de verantwoordelijkheidsverdeling, in deze kabinetsperiode de
verantwoordelijkheidsverdeling tussen onderwijsinstellingen, kenniscentra, leerbedrijven, en
studenten wettelijk zal worden aangescherpt.
2
Vraag
Hoe beoordeelt het kabinet, in het licht van de omschakeling naar competentiegericht onderwijs, de
kritische opmerkingen van bedrijven over de kwaliteit van de vakmensen die zij van school krijgen,
maar blijkens het onderzoek zelf ook een te geringe bijdrage leveren aan het effectief opleiden van
deze leerlingen? Schieten de wederzijdse verwachtingen tekort, of is er sprake van een structurele
weeffout in het stelsel? (pag 11)
Antwoord
In het onderzoek wordt mijns inziens geen uitspraak gedaan over de mate van inzet van het
bedrijfsleven bij het opleiden van leerlingen. Ik concludeer zelf op basis van eerder onderzoek
(`Opleiden in de Beroepspraktijk, Dijk 12, 2006), dat het bedrijfsleven, en dan met name de 190.000
leerbedrijven, juist een grote bijdrage levert aan het opleiden van leerlingen. Hun inzet en
betrokkenheid is cruciaal voor het opleiden in het mbo. Met de implementatie van competentiegericht
beroepsonderwijs wordt van de leerbedrijven een actieve rol verwacht, een deel van het onderwijs
vindt immers in de praktijk plaats. Scholen richten zelf hun onderwijsprogramma in dat zij afstemmen
met het regionale bedrijfsleven en de leerbedrijven. Dat vraagt dus ook om inzet van de leerbedrijven.
Daarom heb ik een programmamanager `Ondersteuning Leerbedrijven' aangesteld die samen met de
kenniscentra de leerbedrijven zal ondersteunen bij de invoering van competentiegericht onderwijs.
Tevens moet gezegd worden dat er altijd een bepaalde spanning bestaat in de aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt. Het onderwijs zal nooit één-op-één de vraag van de arbeidsmarkt kunnen
matchen en de ervaring leert dat niet altijd kan worden voorzien waaraan de arbeidsmarkt over vier
jaar behoefte heeft. Scholen moeten bovendien breder opleiden dan waar specifieke bedrijven om
vragen. Daarbij gaat het om het ontwikkelen van algemene vaardigheden en het mogelijk maken van
doorstroom van studenten naar een vervolgopleiding in het mbo of het hbo. Dit betekent echter niet
dat het systeem niet zo goed mogelijk zou moeten functioneren.
blad 4/10
3
Vraag
In de rapportage wordt aangegeven dat de kenniscentra en de Regionale Opleidingencentra (roc's)
elkaar beconcurreren op het gebied van private opdrachten, terwijl tegelijkertijd blijkt dat er slechts
bij één kenniscentrum sprake is van verkooptargets bij hun medewerkers. Als dat in beschouwing
wordt genomen, hoe zwaar is de problematiek dan van de concurrentie tussen kenniscentrum en roc?
(pag 12)
Antwoord
Uit het onderzoek van de ARK blijkt dat vijf van de negen onderzochte kenniscentra private activiteiten
uitvoeren. In alle gevallen gaat het om vakinhoudelijke cursussen, in enkele gevallen ook om andere
activiteiten. Bij één kenniscentrum is geconstateerd dat opleidingsadviseurs targets krijgen voor het
verkopen van cursussen aan bedrijven.
Kenniscentra zijn hybride organisaties; zij voeren wettelijke taken uit en kunnen private diensten
verrichten. Volgens de Governance Code (zie ook beantwoording van vraag 12), die sinds 1 januari
2008 van kracht is, zorgen de kenniscentra voor een boekhoudkundige scheiding van wettelijke taken
met overheidsfinanciering en private diensten met andere financiering.
Door het hybride karakter van kenniscentra kunnen bepaalde activiteiten nauw verbonden zijn met
private diensten en kan het beeld ontstaan van oneigenlijke concurrentie. Het ministerie van OCW en
Colo hebben daarom als gemeenschappelijke uitgangspunten geformuleerd:
De publiek gefinancierde opleidingsadviseur mag geen commerciële taken met verkooptargets
vervullen. Voor die activiteiten heeft de opleidingsadviseur een neutrale verwijsfunctie.
Private activiteiten leiden niet tot marktverstoring en vormen geen aantoonbaar gevaar voor de
uitoefening van de publieke activiteiten.
Kenniscentra leggen in het geïntegreerd jaardocument verantwoording af over de geborgde
scheiding tussen hun publieke activiteiten en private activiteiten. De verantwoording van private
activiteiten maakt onderdeel uit van het geïntegreerd jaardocument.
Het is belangrijk om een goed beeld te hebben van welke risico's er zijn en hoe kenniscentra die
beheersen. Hiertoe zal het ministerie van OCW samen met Colo enkele kenniscentra bezoeken.
4
Vraag
Kan het kabinet vanuit het onderzoek een rationele verklaring geven voor de verschillen in de
begeleiding van leerlingen in de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg
(bbl), of moeten deze verschillen juist verdwijnen? Welke instrumenten ziet het kabinet als succesvol?
(pag 12)
blad 5/10
Antwoord
Het is te beredeneren dat er verschillen bestaan in de begeleiding van deelnemers van bol- en bbl-
opleidingen. Bbl-leerlingen brengen minder tijd op school door, ze zijn gemiddeld ouder dan bol-
leerlingen en scholen krijgen een hogere bekostiging voor leerlingen in bol dan in bbl. Er is echter geen
goede rechtvaardiging voor dat scholen hun leerlingen in bbl minder goed zouden moeten of mogen
begeleiden. En evenmin is er een grondslag voor te vinden in wetgeving of beleid. Ik wil daarom
hierover met de bve-instellingen in gesprek gaan en de uitkomsten hiervan expliciet meenemen in de
afspraken over een verbetering van de begeleiding van deelnemers en leerbedrijven.
5
Vraag
Bij de aansluiting tussen theorie en praktijk wordt aangegeven dat de kenniscentra hoge
verwachtingen hebben van het competentiegericht onderwijs, maar op veel instellingen wordt al met
competentiegericht onderwijs gewerkt. Zijn er volgens het kabinet in het onderzoek relevante
gegevens boven tafel gekomen aangaande verschillen tussen de oude en nieuwe werkwijze? (pag 13)
Antwoord
Een van de doelstellingen van competentiegericht onderwijs is het verbeteren van de aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het onderzoek van de ARK was er niet op gericht de oude en de
nieuwe werkwijze met elkaar te vergelijken, maar om een beeld te geven van hoe bpv werkt. Uit het
onderzoek blijkt echter wel, dat de bpv-begeleiders die ervaring hadden met competentiegericht leren,
daar tamelijk positief over oordeelden.
Door de overgangsperiode tot 2010 is het nog niet mogelijk om effectmetingen van het
competentiegerichte onderwijs te doen. Een eindevaluatie volgt in het studiejaar 2009/ 2010.
6
Vraag
Wie is volgens het kabinet de meest verantwoordelijke partij en wie dient de sturing te bieden voor de
stageregisters, deze zijn immers onvoldoende actueel en volledig en daardoor onbruikbaar? Laten
instellingen het afweten of juist de kenniscentra? (pag 14)
Antwoord
Wettelijk zijn de kenniscentra verantwoordelijk voor een openbaar overzicht met erkende
leerbedrijven. Om deze overzichten zodanig actueel en volledig te houden dat leerlingen ze kunnen
gebruiken bij het zoeken van een stageplaats, zijn de kenniscentra afhankelijk van informatie van de
onderwijsinstellingen óf van leerbedrijven over welke plekken wanneer bezet zijn. Kenniscentra
kunnen echter niet afdwingen dat zij die informatie krijgen. Uit het onderzoek van de ARK blijkt dat zij
onvoldoende en te laat informatie krijgen over de feitelijke en verwachte bezetting van bpv-plekken,
zowel voor bol als voor bbl. De instellingen zijn echter wel wettelijk verplicht die informatie aan de IB-
blad 6/10
Groep te leveren. In het wetsvoorstel DAL wordt geregeld dat de IB-Groep vanaf 2009 die informatie zal
doorleveren aan de Kenniscentra.
Ik zal er voor zorg dragen dat:
Medio 2008 de koppeling ten behoeve van het ophalen van de code leerbedrijf gereed is zodat die in
BRON kan worden opgenomen;
Instellingen, door bekostigingsvoorwaarden, de bpv-gegevens vanaf 1 januari 2009 leveren aan
BRON;
Er toezicht is op de actualiteit en de volledigheid van de bpv-gegevens;
Eind 2008 het programma voor de levering van bpv-gegevens via Bron aan de kenniscentra gereed
is. In 2009 kan dan worden gestart met het doorleveren van die gegevens;
Indien de gegevenslevering bpv door de instellingen adequaat, tijdig en volledig is, de vierde
handtekening wordt afgeschaft.
7
Vraag
Wat is op dit moment volgens het kabinet de exacte rol van de onderwijsinspectie ten aanzien van het
toezicht op de beroepspraktijkvorming? (pag 14)
Antwoord
De inspectie ziet in het reguliere onderzoek toe op de naleving van een aantal wettelijke bepalingen ten
aanzien van de beroepspraktijkvorming waaronder de Praktijkovereenkomst (POK), de omvang van de
bpv, de betrokkenheid van het leerbedrijf bij de beoordeling van de examens, de kwaliteit van de
examens bpv en of het een erkende leerplaats betreft.
Ook kijkt de inspectie naar een aantal kwaliteitsaspecten van de beroepspraktijkvorming, waaronder
de voorbereiding, de begeleiding door de instelling en het leerbedrijf en de beoordeling van de
prestaties van leerling in de bpv en of de inrichting en het niveau van de bpv overeenkomt met de fase
van de opleiding. De inspectie beoordeelt hiertoe documenten, voert gesprekken met deelnemers en
docenten en de bpv-coordinator. Ook worden telefonische interviews met enkele stagebedrijven
afgenomen.
Indien aan de wettelijke vereisten niet is voldaan, krijgt de instelling de mogelijkheid tot herstel binnen
drie maanden. Als uit heronderzoek na drie maanden opnieuw blijkt dat de opleiding tekortschiet, volgt
een melding aan de minister en volgt een interventie of sanctie.
Indien een van de hierboven genoemde kwaliteitsaspecten van de bpv tekortschiet, zal een
verbeterafspraak en heronderzoek plaatsvinden. Indien dit er samen met andere tekortkomingen toe
leidt dat het geheel van kwaliteit van de opleiding niet aan de norm voldoet, vindt eveneens melding
plaats aan de minister en kan een sanctie volgen.
blad 7/10
Tevens zal de inspectie in het najaar van 2008 een thema-onderzoek uitvoeren naar de interne
kwaliteitsbewaking van instellingen en kenniscentra ten aanzien van de bpv. Een aantal genoemde
knelpunten/aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer t.a.v. de bpv zullen hierin worden
meegenomen.
8
Vraag
Welke instellingen gaan volgens het kabinet met de instrumenten werken, die de Algemene
Rekenkamer heeft ontwikkeld om de beroepspraktijkvorming in kaart te brengen, nu is gebleken dat
van diverse zijden interesse is? (pag 15)
Antwoord
De ARK heeft aangegeven dat Colo tot nu toe de enige is geweest die belangstelling heeft laten blijken
voor de instrumenten die de ARK voor het onderzoek heeft ontwikkeld. Kenniscentra en scholen
hebben incidenteel wel belangstelling getoond voor meer details over de uitkomsten van het
onderzoek, maar tot nu toe niet voor het onderzoeksinstrumentarium. In het inspectieonderzoek dat in
het najaar plaatsvindt zal hier aandacht aan worden besteed. Op basis van de uitkomsten van dit
inspectieonderzoek zal met de MBO Raad en Colo worden bekeken op welke wijze dit verder kan
worden gestimuleerd.
9
Vraag
Welke onduidelijkheden bestaan er volgens het kabinet over de verantwoordelijkheidsverdeling met
betrekking tot de beroepspraktijkvorming in de dagelijkse praktijk? Op welke wijze worden deze
onduidelijkheden in een bestuursakkoord met de MBO Raad opgelost? Hoe voorkomen het kabinet en
de MBO Raad dat ook na het ondertekenen van dit bestuursakkoord er onduidelijkheden blijven
bestaan over de verantwoordelijkheidsverdeling bij de bpv? (pag 16)
Antwoord
Zie hiervoor allereerst mijn antwoord op vraag 1.
Ik wil op basis van de Strategische Agenda bve afspraken maken met de MBO Raad en Colo over onder
meer de beroepspraktijkvorming. Ik ben daarom momenteel met de MBO Raad en Colo in gesprek over
een tripartiet bestuursakkoord.
Tevens heb ik in het voorjaar van 2008 een Programmamanager aangesteld die samen met de
kenniscentra werkt aan een verbetering van de ondersteuning van leerbedrijven. Ook zal hij samen
met het Procesmanagement MBO 2010 activiteiten ontwikkelen op twee terreinen waarbij
onderwijsinstellingen en kenniscentra een gezamenlijke inspanning moeten leveren. Dit met
blad 8/10
inachtneming van de verantwoordelijkheidsverdeling uit de Strategische Agenda Beroepsonderwijs en
Volwasseneneducatie 2008-2011:
- Het vinden van voldoende stageplaatsen door onderwijsinstellingen (waaronder ook de betere
matching van leerling en leerbedrijf)
- Het begeleiden van deelnemers en het overleg met leerbedrijven voor, tijdens en na de stage
door de onderwijsinstellingen.
Daarnaast hebben de MBO Raad en Colo onlangs hun actieplan voor een optimale stage bekend
gemaakt, waarin zij aangeven welke speerpunten beide organisaties in de komende periode
gezamenlijk op zullen pakken.
10
Vraag
De MBO Raad geeft aan dat de insteek competentiegericht onderwijs node wordt gemist. Ziet het
kabinet dit ook zo? (Pag 17)
Antwoord
Nee. In het onderzoek van de ARK is de werking van bpv in beeld gebracht zoals die in de
onderzoeksperiode gold. In de steekproef van opleidingen die in het onderzoek is gebruikt, kwamen
daarom zowel oude als nieuwe opleidingen voor, in een zodanige mix dat deze een goede afspiegeling is
van het hedendaagse mbo. Een vergelijking tussen competentiegericht onderwijs en eindtermgericht
onderwijs op het gebied van de bpv, was niet de opzet van het onderzoek.
Dat neemt niet weg dat de sector inmiddels verder is met de invoering van het competentiegerichte
onderwijs. Zoals hierboven is benoemd, is één van de doelstellingen van competentiegericht onderwijs
het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Een aantal knelpunten die in het
ARK-rapport worden benoemd, kunnen met de invoering van het competentiegerichte onderwijs
worden opgelost, zoals het verbeteren van de aansluiting van de theorie op de praktijk. Ook kunnen
leerlingen met het competentiegerichte onderwijs van breed naar smal worden opgeleid, waardoor
jongeren de keuze voor hun uiteindelijke beroep veel bewuster kunnen maken en voortijdig
schooluitval kan worden voorkomen.
In het studiejaar 2009/ 2010 zal in de eindevaluatie van de competentiegerichte kwalificatiestructuur
ook gekeken worden naar mogelijke effecten op de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
11
Vraag
Deelt het kabinet de analyse van het ROC Zadkine die voortdurend verschuivende verwachtingen ten
aanzien van bpv ziet? (pag 18)
blad 9/10
Antwoord
Ik ben van mening dat de afgelopen jaren geen sprake is geweest van verschuivende verwachtingen ten
aanzien van bpv. Zie hiervoor verder mijn antwoord op vraag 1.
12
Vraag
Welk belang hecht het kabinet aan deze Governance Code, die het Centraal Orgaan van Landelijke
Opleidingsorganen van het bedrijfsleven (Colo) voor kenniscentra heeft ontwikkeld, in het licht van het
onderhavige onderzoek? (pag 22)
Antwoord
Het kabinet vindt het van groot belang dat de kenniscentra zelf het initiatief hebben genomen de
Governance Code te ontwikkelen voor de verantwoording aan de overheid en andere belanghebbenden.
De bepalingen in de code hebben betrekking op het besturen van het kenniscentrum, op het toezicht
daarop en op het afleggen van verantwoording aan de overheid en stakeholders. De code geeft het
kenniscentrum richtlijnen voor de invulling van zijn governance en geeft de omgeving duidelijkheid
over wat zij van een kenniscentrum mag verwachten en hoe zij de governance van een kenniscentrum
kan beoordelen. De kenniscentra passen deze code vanaf 1 januari 2008 toe. Indien een
kenniscentrum redenen heeft om van een van de bepalingen in de code af te wijken geeft het
kenniscentrum uitleg en verantwoording.
De naleving van de Governance code wordt gevolgd door een onafhankelijke monitorcommissie. Aan de
hand van de rapportage van de monitorcommissie en de verantwoordingsdocumenten van de
kenniscentra zal worden bezien of de Governance code voldoende waarborgen biedt voor een
verantwoorde scheiding van publieke en private activiteiten.
Zoals al opgemerkt is bij beantwoording van vraag 3 gaat het ministerie van OCW samen met Colo
enkele kenniscentra bezoeken om antwoord te krijgen op de vraag welke risico's worden veroorzaakt
door het hybride karakter van sommige kenniscentra en hoe kenniscentra deze risico's beheersen.
13
Vraag
Het kabinet geeft aan dat een betere begeleiding van leerling en ondersteuning van leerbedrijven
essentieel is voor de kwaliteit van het praktijkleren. Heeft het onderzoek het kabinet aanduidingen
gegeven op welke wijze dit het meest effectief kan worden aangepakt? (pag 25)
blad 10/10
Antwoord
Het onderzoek geeft aanknopingspunten voor een betere begeleiding van leerlingen en een betere
ondersteuning van leerbedrijven door de onderwijsinstellingen. Ik wil het echter aan de sector zelf
overlaten hoe de begeleiding en ondersteuning van leerlingen en leerbedrijven te verbeteren. In het
bestuursakkoord met de MBO Raad en Colo wil ik daarom afspreken dat een servicedocument wordt
opgesteld voor de begeleiding van deelnemers en het ondersteunen van leerbedrijven gedurende de
bpv (voorbereiding, voortgang, beoordeling).