Kamerbrief inzake Iran
Met verwijzing naar het plenair debat Mensenrechten en
Ontwikkelingssamenwerking op 10 juni jl. informeer ik u hierbij over de
ontbieding namens mij van de Iraanse ambassadeur op vrijdag 13 juni jl. door de
mensenrechtenambassadeur van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ontbieding
geschiedde naar aanleiding van de executie van een jonge Iraniër op 10 juni jl.
in de gevangenis van Sanandaj en de dreigende executie van Mohammad Fadaei,
Behnood Shojaee en Saeed Jazee, alsmede de recente toename van repressie tegen
de geloofsgemeenschap van de Bahai'i in Iran. De executies van Mohammad Fadaei
en Behnood Shojaee zijn momenteel met een maand uitgesteld.
De mensenrechtenambassadeur veroordeelde ten zeerste de executie van Mohammad
Hassanzadeh op 10 juni jl., vijftien jaar toen hij de misdaad beging en nu
zeventien of achttien jaar, en verwees hierbij tevens naar de anderen die ter
dood zijn veroordeeld voor misdaden begaan tijdens hun minderjarigheid en van
wie de executie op handen is. De mensenrechtenambassadeur riep Iran op om
onmiddellijk te stoppen met de executie van minderjarigen. Ook veroordeelde hij
de publieke executies die in Iran regelmatig plaatsvinden.
De mensenrechtenambassadeur benadrukte de afwijzing door Nederland van de
doodstraf onder alle omstandigheden. De mensenrechtenambassadeur herinnerde de
Iraanse ambassadeur aan de internationale verplichtingen die Iran is aangegaan
met de ratificatie van het Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en
het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De mensenrechtenambassadeur riep
Iran op in de nieuwe wetgeving een verbod op te nemen op zowel executies van
minderjarigen als op executies voor misdaden begaan tijdens minderjarigheid. Het
EU-Voorzitterschap heeft op 10 juni opnieuw een verklaring uitgebracht, na de
eerdere verklaring van 4 juni jl. mede op initiatief van Nederland, inzake de
dreigende executie van drie bovengenoemde Iraniërs, veroordeeld voor misdaden
gepleegd toen zij minderjarig waren. De Iraanse ambassadeur zou de Nederlandse
zorgen en suggesties doorgeleiden aan de Iraanse autoriteiten, maar stelde dat
er in Iran geen minderjarigen worden geëxecuteerd; omtrent publieke executies
wordt momenteel discussie gevoerd in Iran.
Voorts uitte de mensenrechtenambassadeur zijn grote zorgen omtrent de
arrestatie van leden van de geloofgemeenschap van de Bahai'i in Teheran op 14
mei jl. en de toenemende discriminatie jegens de Iraanse Bahai'i op grond van
hun godsdienst en levensbeschouwing.
De mensenrechtenambassadeur riep Iran op de vervolging van de Bahai'i
gemeenschap te beëindigen en de gearresteerden vrij te laten, de Nederlandse
oppositie tegen alle vormen van discriminatie, met name betreffende vrijheid van
godsdienst en levensbeschouwing, nogmaals benadrukkend. Het EU-Voorzitterschap
heeft op 27 april jl. in een demarche zorgen geuit over de situatie van de
Bahai'i gemeenschap in Iran. Daarnaast heeft het Voorzitterschap op 21 mei jl.
een verklaring uitgebracht over de arrestatie van de Bahai'i leiders; deze
situatie zal tevens worden meegenomen in een volgende EU-demarche. De arrestatie
van de Bahai'i zouden volgens de Iraanse ambassadeur hebben plaatsgevonden uit
nationale veiligheidsoverwegingen. Nadere informatie hierover is toegezegd.
Een afschrift van deze brief stuur ik aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Ministerie van Buitenlandse Zaken