abcdefgh
Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
18 juni 2008 2
Ons kenmerk Uw kenmerk
VenW/DGP-2008/4203 -
Onderwerp
Kamervragen CBR
Geachte voorzitter,
Hierbij doe ik u toekomen de beantwoording van de vragen van de vaste commissie voor
Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het algemeen overleg over het functioneren van
het CBR. Het betreft de beantwoording van de vragen 1 t/m 23. De beantwoording van
de vragen 24 t/m 48 heeft u bij brief van 20 mei reeds eerder ontvangen.
Alvorens tot beantwoording over te gaan schets ik u in het kort de gang van zaken rond
het vaststellen of een bestuurder na geconstateerd alcoholgebruik nog geschikt is om aan
het verkeer deel te nemen, omdat daar veel vragen over zijn gesteld.
Het onderzoek naar de rijgeschiktheid met betrekking tot alcohol vindt pas plaats nadat de
bestuurder aangehouden is met een promillage van 1,8 promille (voor de beginnende
bestuurder geldt een promillage van 1,3 promille). Uitgaand van 0,2 promille per glas,
bereikt een man van 75 kg. een promillage van 1,8 na het nuttigen van 9 glazen alcohol
in één uur. 1,3 promille wordt bereikt na de consumptie van ongeveer 6 glazen. Boven
2,5 promille wordt de geldigheid van het rijbewijs geschorst totdat de uitslag van het
onderzoek duidelijk is.
Het opgelegde onderzoek bestaat uit een psychiatrisch onderzoek, een lichamelijk
onderzoek en een laboratoriumonderzoek bestaande uit de bepaling van een aantal
waarden. Het percentage CDT-waarde is er daar één van. De CDT-waarde is bedoeld om
met een hoge mate van waarschijnlijkheid alcoholmisbruik aan te tonen. De beoordeling
van het alcoholgebruik, vindt echter plaats op grond van alle hierboven genoemde
onderdelen. Dit betekent dat een uitkomst van een CDT-waarde alleen nooit tot
ongeldigverklaring van het rijbewijs leidt.
Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
VenW/DGP-2008/4203
Om het percentage van de CDT-waarde vast te stellen wordt in Nederland gebruik
gemaakt van de Axis-Shield methode. De fabrikant heeft op basis van onderzoek bepaald
dat een CDT-waarde vanaf 2,6% afwijkend is. Deze afwijking is gestaafd door
internationaal onderzoek. Een lichte verhoging van het percentage van de CDT kan
zonder ondersteuning van het resultaat door een andere methode niet geïnterpreteerd
worden als recent alcoholmisbruik. Het CBR heeft in 2002, op basis van de resultaten van
een enquête onder laboratoria, de keurend psychiaters geadviseerd om tussen 2,6 en 2,9
procent voorzichtigheid te betrachten met hun oordeel. Over een waarde waarboven
zeker sprake is van alcoholmisbruik (zonder ondersteuning van andere bevindingen)
bestaat geen eensluidende opvatting onder de diverse wetenschappers. In dat verband
worden onder andere waarden van 3,1 en 3,4% genoemd als waarden waarboven
iemand zonder enige andere aanwijzing en ook zonder voorgeschiedenis of vermoeden
absoluut misbruik maakt van alcohol. Het CBR heeft voor de zekerheid gekozen voor het
percentage van 3,4% (waarbij dus het zekere voor het onzekere wordt gesteld). Maar ook
bij een percentage van 3,4 of meer krijgt de keurling een volledig onderzoek om ook
eventueel andere aanwijzingen te vinden die de diagnose alcoholmisbruik kunnen
ondersteunen.
Mocht de kandidaat het niet eens zijn met de uitslag van de test (of een ander onderdeel
van het onderzoek), dan kan deze op eigen kosten een confirmatietest laten uitvoeren met
de door het deskundigenpanel aan het CBR geadviseerde HPLC-methode. De HPLC-
methode wordt sinds 2007 internationaal aanbevolen als de juiste confirmatiemethode
voor een Axis-shield uitslag.
Vragen naar aanleiding van bloedtesten
1. Bent u bekend met het artikel: Voor altijd alcoholist? (NRC Handelsblad van 22
maart 2008)
1. Ja.
2. Wat is uw standpunt ten aanzien van de bevinding uit het artikel dat de Axis-
methode internationaal nog maar weinig wordt gebruikt terwijl dit in Nederland
nog wel het geval is, hoewel deze als minder betrouwbaar wordt beschouwd dan
de HPLC (hogedrukvloeistofchromatografie)?
2. De Axis-shield methode is de methode waarmee op dit moment in Nederland de
meeste ervaring bestaat en waarvoor de laboratoria uniforme kwaliteitseisen zijn
opgelegd. Ook laboratoria gebruiken deze test reeds lange tijd om het
percentage CDT te bepalen. Het CBR gebruikt deze methode al sinds 2001. Het
gebruik hiervan is bevestigd in het advies van het deskundigenpanel van januari
2007. In verschillende andere West Europese landen waaronder Duitsland wordt
een andere systematiek gehanteerd. Boven een bepaald promillage wordt het
rijbewijs van rechtswege ongeldig verklaard. Het is vervolgens aan de bestuurder
---
VenW/DGP-2008/4203
aan te tonen dat hij weer rijgeschikt is. In deze landen wordt de alcoholtest dus
niet gebruikt ter bepaling van een oordeel over de geldigheid van het rijbewijs.
3. Wat is uw standpunt ten aanzien van het meerdere malen verkeerd citeren van
een getuige-deskundige tijdens een verhoor bij de Raad van State en het feit dat
deze foutieve uitspraak nu toch als jurisprudentie wordt gebruikt?
3. Ik ben van mening dat het CBR zich kan en mag baseren op de uitspraken van de
Raad van State en de daarmee verbonden jurisprudentie. Daarnaast heb ik van
het CBR begrepen dat de advocaat in deze specifieke casus de mogelijkheid heeft
gehad een verzoek tot wijziging van het proces-verbaal van de zitting te doen. Dit
is niet gebeurd.
4. Wat is uw mening over het feit dat er internationaal helemaal geen consensus
bestaat over het hanteren van de grenswaarde van 2,6% vanwege de grote
spreiding die er blijkens onderzoek optreedt binnen en tussen laboratoria bij de
bepaling van het %CDT (carbohydratedeficient transferrin), zoals blijkt uit het
bovengenoemde artikel?
4. Voor de bepaling van het percentage CDT in het kader van het onderzoek naar de
geschiktheid wordt in Nederland de methode volgens Axis-Shield gebruikt. Dit is
de momenteel door het CBR geaccepteerde methode. Voor deze methode zijn
referentiewaarden vastgesteld, welke zijn gegeven in de bijsluiter bij de
percentage CDT-kit. Voor gezonde, volwassen niet- drinkers loopt het
referentiegebied, gemeten volgens de Axis-Shield, tot 2,6 procent CDT
(Schellenberg et al., 2005). Deze waarde geldt dus voor alle landen.
5. Waarom heeft het CBR de grenswaarden van bloedtesten niet reeds in 2002
bijgesteld op advies van deskundigen? Vindt u dat deze grenswaarden moeten
worden bijgesteld? Wat was het advies van de deskundigen?
5. Het deskundigenpanel heeft geen advies uitgebracht over grenswaarden van de
bloedtest. Wel heeft op basis van de resultaten van een enquête onder laboratoria
een klinisch chemicus een variatiecoëfficiënt van 10 procent tussen de labs
vastgesteld. Op basis van deze vaststelling heeft het CBR, na gesprekken met
klinische chemici, besloten de keurend psychiaters te adviseren de resultaten in
het gebied van 2.6 plus 10% (is ongeveer 2.9) met grote voorzichtigheid te
interpreteren
6. Wat is uw mening over het feit dat deskundigen gepleit hebben voor verhoging
van de grenswaarden terwijl u in uw eerdere beantwoording op vragen van
17 oktober 2007 (TK 29 398 Nr. 58, vraag 27) stelt dat er geen advies van
deskundigen ligt om de grenswaarden van bloedtesten te verhogen, zoals blijkt uit
het artikel?
---
VenW/DGP-2008/4203
6. Nee, er is geen advies bekend waarin aan het CBR wordt voorgesteld de
grenswaarde te verhogen. Zoals in de inleiding is gesteld lopen de meningen van
de diverse wetenschappers op dit punt uiteen. Zoals bij de beantwoording van
vraag 5 is uiteengezet is er wel een enquête geweest onder laboratoria op basis
van de uitkomsten waarvan het CBR adviseert bij waarden tussen 2.6 en 2.9 grote
voorzichtigheid te betrachten bij het trekken van de conclusie.
7. Wat is uw mening over het feit dat er in de praktijk voorbeelden zijn dat het CBR
in gevallen waarin het CDT een waarde heeft tussen de 2.6 en 3.4% gewoon
gebruik maakt van de standaardprocedure, waardoor mensen onterecht hun
rijbewijs kunnen kwijtraken? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraken van het CBR
in dit artikel waarbij het CBR aangeeft dat er een CDT grenswaarde van 2.6 wordt
gehanteerd maar dat ze bij uitslagen tussen de 2.6 en 3.4% op advies van
deskundigen geen standaardprocedure meer volgt en mensen de test kunnen
laten herhalen?
7. Tussen waarden van 2,6 en 3,4% dient de interpretatie van bloedwaarden met de
nodige voorzichtigheid plaats te vinden. Dit geldt zeker voor waarden tussen 2,6
en 2,9%. Bij waarden vanaf 2,6 procent kunnen betrokkenen in het kader van
een bezwaarprocedure een confirmatietest uit laten voeren. Een confirmatietest is
een test via een andere methode. In het advies van het deskundigenpanel van
januari 2007 wordt aangegeven dat de HPLC-methode over het algemeen als een
goede confirmatiemethode wordt gezien (zie bijlage 1 bij deze brief). Zoals ook in
de inleiding is aangegeven bestaat over de waarde waarboven zeker sprake is van
alcoholmisbruik (zonder ondersteuning van andere bevindingen) geen
eensluidende opvatting onder de diverse wetenschappers. In dat verband worden
onder andere waarden van 3,1 en 3,4% genoemd als waarden waarboven
iemand zonder enige andere aanwijzing en ook zonder voorgeschiedenis of
vermoeden absoluut misbruik maakt van alcohol. Het CBR heeft hierbij gekozen
voor het hanteren van de waarde van 3.4%.
8. Hoe verklaart u het verschil van CDT waarden van 2,6% en 2,9% zoals gesteld in
uw brief van 16 april 2008 (VENW/DGP-2008/3128) en de waarden van 2,6%
en 3,4% zoals aangegeven in het artikel door de CBR medewerker?
8. Zoals reeds is aangegeven adviseert het CBR keurend artsen om alle CDT
uitslagen tussen 2,6 % en 2,9 % met grote voorzichtigheid te interpreteren. Ook
waarden tussen 2,9 en 3,4% worden nog steeds met voorzichtigheid
geïnterpreteerd. Zie ook het antwoord op vraag 7.
9. Wat vindt u van het feit dat, indien mensen een te hoge CDT score hebben en
een nieuwe bloedtest laten verrichten met behulp van de HPLC methode (zoals
voorgeschreven in de bijsluiter van de Axis), laboratoria die dit uitvoeren in de
praktijk worden bevolen dat niet meer te doen op straffe van uitsluiting van
opdrachten?
---
VenW/DGP-2008/4203
9. Navraag bij het CBR leerde mij dat dit feit daar onbekend is.
10. Wat is uw reactie op de bevinding van de heer Kabel dat het CBR mensen niet
attendeert op de mogelijkheid van een contra-expertise met behulp van de HPLC-
methode?
Vindt u dat het CBR mensen hier altijd over moet informeren en bent u bereid
maatregelen te nemen? Zo neen, waarom niet?
10. Nee, ik zou hier een vergelijking willen trekken met de contra-expertise bij de
ademanalyse. De politie is daar ook niet verplicht om betrokkene op dat recht te
wijzen. Dit is ook in lijn met jurisprudentie terzake: arresten HR 15-2-1983, NJ
1983, 448 en HR 12-4-1983, NJ 1983, 569. In deze arresten is evenmin het
voorbehoud gemaakt dat dit anders zou zijn bij verdachten zonder raadsman.
Voor de volledigheid wijs ik op het volgende. Als het CBR voornemens is over te
gaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, geeft het van dit voornemen kennis
aan de betrokken rijbewijshouder, onder gelijktijdige mededeling van diens recht
om op eigen kosten een tweede onderzoek te laten verrichten. Indien
betrokkene hiervoor kiest, neemt het CBR uiteindelijk een beslissing op basis van
de uitslagen van beide onderzoeken. Mocht betrokkene het dan niet eens zijn met
de beslissing dan kan hij hiertegen bezwaar aantekenen en in dat kader
desgewenst een contra-expertise laten verrichten.
11. Waarom maakt het CBR alleen gebruik van de voorzitter van het
deskundigenpanel inzake het advies over het gebruik van de Axis-methode, terwijl
men daar een speciaal panel met meerdere wetenschappers voor heeft opgezet?
11. Het CBR heeft bij brief van 11 maart 2004 formeel een deskundigenpanel
ingesteld bestaande uit 5 leden. Het CBR heeft in maart 2006 een advies van het
deskundigenpanel ontvangen. Op verzoek van het CBR is dit in oktober 2006
gevolgd door een voor de laboratoria te gebruiken vragenlijst. In december 2006
hebben 3 van de vijf deskundigen een gewijzigd rapport uitgebracht. Het CBR
heeft vervolgens in overleg met de voorzitter besloten op basis van het advies van
maart 2006 een enquête te verzenden naar de laboratoria. Deze versie is
uiteindelijk gedateerd op januari 2007. Na het schrijven van het CBR aan de
laboratoria hebben de drie deskundigen bij aangetekend schrijven laten weten het
niet met de gang van zaken eens te zijn.
12. Bent u van plan om bloedtesters in de vorderingsprocedure te herzien en met
behulp van deskundigen een vernieuwde betrouwbare procedure op te zetten? Zo
neen, waarom niet?
12. Het CBR heeft het deskundigenpanel op 28 september 2007 gevraagd advies uit
te brengen "uitgaande van de huidige wetenschappelijke inzichten - over de
meest betrouwbare methode(n) van procent CDT-bepaling te gebruiken in het
kader van rijbewijskeuringen". Uit het advies moet blijken of er grijszones
---
VenW/DGP-2008/4203
gehanteerd moeten worden. In het advies moet daarnaast aangegeven worden
welke confirmatie bij welke test gebruikt zou moeten worden en wordt de
deskundigen gevraagd argumenten als prijs/kwaliteitsverhouding en efficiëntie/
werkbaarheid mee te wegen (zie bijlage 2 bij deze brief). Ik heb overigens recent
van het CBR vernomen dat de leden van het deskundigenpanel binnenkort gaan
ressorteren onder de wetenschapscommissie van de Nederlandse Vereniging voor
Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde. Ik heb vernomen dat de
betreffende werkgroep de adviesvraag van het CBR zal overnemen. Hiermee
wordt een verdere professionaliseringsslag gemaakt.
Vragen naar aanleiding van het deskundigenrapport Koolhydraatdeficient transferrine
(CDT): aanbeveling voor de analyse in het kader van bestuursrechtelijke procedures, dat
verstuurd is naar alle laboratoria en CDT testen.
13. Bent u bekend met het rapport Koolhydraatdeficient transferrine (CDT):
aanbeveling voor de analyse in het kader van bestuursrechtelijke procedures, dat
verstuurd is naar alle laboratoria?
13. Ja.
14. Hebt u kennisgenomen van het feit dat drie van de vier leden van dit
deskundigenpanel de inhoud niet ondersteunen en dit ook, voorafgaand aan hun
verschijning, schriftelijk aangetekend hebben aangegeven bij het CBR?
14. Ja, zie ook de beantwoording van vraag 11
15. Wat is uw standpunt ten aanzien van het feit dat het CBR dit advies toch heeft
verspreid? Vindt u dat dit advies niet meer gebruikt mag worden als aanbeveling
in het kader van bestuursrechtelijke procedures en dat een nieuw advies opgesteld
dient te worden?
15. Ik begrijp dat het CBR, na overleg met de voorzitter van het deskundigenpanel, de
aanbeveling die in maart 2006 was ontvangen en in oktober 2006 werd
aangevuld met de vragenlijst, in januari 2007 als aanbeveling heeft overgenomen.
Het CBR beschouwde de aanbeveling die in december 2006 door de drie
deskundigen werd gedaan als een aanbeveling op een eerdere aanbeveling. Daar
het CBR van mening was dat de inhoud weinig verschilde van de oorspronkelijke
aanbeveling zijn hierdoor door het CBR geen extra maatregelen ondernomen met
uitzondering van het opnemen van een ander validatieprotocol in de brief aan de
laboratoria. Het CBR heeft wel een nieuwe adviesaanvraag ingediend en ik ga
ervan uit dat dit advies een goede basis zal vormen voor het verdere verloop in
deze complexe procedure.
16. Bent u van plan om uw antwoorden in uw brief van 17 oktober 2007 welke mede
op basis van dit bovengenoemd advies zijn genomen, te herzien?
---
VenW/DGP-2008/4203
16. Nee.
17. Bent u bekend met het artikel: "towards Standardization of carbohydrate-
deficient transferrin (CDT) measurements: I. Analyte definition and proposal of a
candidate reference method?
17. Ja. Het betreft een voorstel voor een kandidaat referentie methode. Dit voorstel is
nog niet door de International Federation of Clinical Chemistry (IFCC)
overgenomen.
18. Wat vindt u van het advies van de voorzitter van het deskundigenpanel aan het
CBR om door te gaan met het gebruik van de Axis-methode, zoals verwoord in de
brief van 16 april 2008, in het licht van de constatering uit vraag 14 over het niet
onderschrijven van het advies door drie van de vier leden van het
deskundigenpanel en de conclusie van het artikel uit vraag 19 over het gebruik
van HPLC methode?
18. Hoewel het CBR zich realiseert dat de Axis-Shield methode net als andere
methoden niet 100% waterdicht is, wordt in afwachting van het uitbrengen en
beoordelen van het aangevraagde advies vooralsnog voortgegaan met de huidige
methode.
19. Wat is uw reactie op het feit dat u in uw brief van 16 april 2008 stelt dat de
meningen van deskundigen over de HPLC methode uiteenlopen, terwijl het artikel
uit vraag 17 juist is opgesteld door de autoriteiten op het gebied van CDT testen,
die gezamenlijk pleiten voor de HPLC-methode?
19. In het artikel wordt de Helander/Jeppsson HPLC als confirmatiemethode
voorgesteld, niet als standaardmethode. De HPLC methode wordt in de praktijk
ook als confirmatiemethode gebruikt.
20. Hoe verklaart u uw antwoord in uw brief van 17 oktober 2007 waarin u stelt dat
de bewaartermijn van een bloedmonster zes maanden is, terwijl in het advies van
het deskundigenpanel staat dat bloedmonsters minimaal een jaar bewaard
moeten worden?
21. Wat is uw mening over de bevinding dat in de praktijk bloedmonsters maar 3
maanden bewaard worden terwijl het deskundigenpanel (waar het CBR aangeeft
mee te werken), 1 jaar bewaartermijn adviseert?
20 en 21
Uit de aanbeveling, gedateerd januari 2007 blijkt dat een bewaartermijn van 12
maanden wordt geadviseerd. In de praktijk bleek dat slechts enkele laboratoria in
Nederland aan deze eis konden voldoen. Dit praktijkgegeven is besproken met de
voorzitter van het deskundigenpanel. Hierop heeft het CBR uit praktische
---
VenW/DGP-2008/4203
overwegingen het advies niet letterlijk gevolgd en heeft het CBR besloten tot het
accepteren van een minimale bewaartermijn van zes maanden.
22. Bent u bereid om de bewaartermijn van bloedmonsters door het CBR wettelijk
vast te leggen op minimaal 1 jaar?
22. Ik zie geen noodzaak om een wettelijke limiet van een jaar op te leggen. De
bewaartermijn van een half jaar is naar mijn mening voldoende om het doel van
die bewaartermijn te waarborgen: de betrokken rijbewijshouder in de gelegenheid
te stellen desgewenst een contra-expertise te doen verrichten.
Vragen inzake de psychologische testen in de vorderingsprocedure
23. Wat is uw standpunt ten aanzien van het feit dat in de praktijk het CBR mensen
afkeurt op basis van alleen de CDT-waarde, zonder inachtneming van het
psychologisch rapport, dit in tegenstelling tot uw antwoord op vraag 25 van
oktober 2007?
23. Mensen worden niet afgekeurd op basis van alleen de CDT-waarde. Er is door
onbekendheid met de procedure blijkbaar de opvatting ontstaan dat het CBR zijn
besluit zou nemen op alleen een laboratoriumbepaling, maar dit is onjuist. De
ongeldigverklaring van een rijbewijs of de weigering van een verklaring van
geschiktheid gebeurt op basis van een gestelde diagnose alcoholmisbruik. De
aangewezen deskundige psychiater wordt gevraagd of en in hoeverre deze
diagnose gesteld kan worden. Deze deskundige maakt bij zijn onderzoek onder
andere gebruik van objectieve laboratoriumbepalingen waarvan de CDT er één is.
Als betrokkene twijfelt aan de juistheid van een vastgestelde laboratoriumuitslag
kan hij, als het CBR heeft aangegeven voornemens te zijn het rijbewijs ongeldig te
verklaren, om een volledig tweede onderzoek (Axis-Shield) vragen of in het kader
van een eventuele bezwaarprocedure, verzoeken om een contra-expertise (HPLC-
methode) van de procentuele CDT waarde.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Camiel Eurlings
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat