Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 200818
2500 EA 'S-GRAVENHAGE
Den Haag Ons kenmerk
16 juni 2008 DK/B&B/ 24965
Onderwerp
Aanvullende informatie beeldende kunst
Tijdens het Algemeen Overleg van 27 maart 2008 inzake de brief over het beeldende kunstbeleid
(kamerstuk 28 989 nr. 61) heb ik uw Kamer een schriftelijke reactie op het pamflet van het Platform
Zonder Kunstenaars Geen Kunst (ZKGK) toegezegd. Bij die gelegenheid heb ik u tevens nadere
informatie toegezegd over de normering van hang- en stagelden in het buitenland en over de behoefte
aan een representatief aanspreekpunt in het beeldende kunstenaarsveld. Met deze brief los ik deze
toezeggingen in. De toegezegde informatie over een strengere selectie van studenten door
kunstacademies valt buiten het kader van deze brief. Hier zal ik u dit najaar een aparte brief over
sturen.
Pamflet Platform Zonder kunstenaars geen kunst
Het Platform ZKGK is begin dit jaar ontstaan en zet zich in voor een betere inkomenspositie van
beeldend kunstenaars. Met het pamflet vraagt het Platform ZKGK aandacht voor de kwetsbare sociaal-
economische positie van kunstenaars. In verband hiermee pleit het onder andere voor meer
subsidiemogelijkheden voor kunstenaars, verruiming van de Wet werk en inkomen kunstenaars
(Wwik), instelling van een Fonds De Mecenas voor beeldend kunstenaars en een betere communicatie
van de rijksoverheid met de kunstenaars.
In het Algemeen Overleg van 27 maart heb ik opgemerkt dat ik in de eerste plaats kunstbeleid voer en
geen inkomensbeleid. Inkomensbeleid zie ik primair als een zaak van de sector zelf. In veel
kunstsectoren worden er tussen werkgevers en werknemers cao-afspraken gemaakt. In de beeldende
kunstsector is dit niet het geval, omdat de meeste kunstenaars als zelfstandig ondernemer werkzaam
zijn en niet in loondienst. Een complicerende factor daarbij is dat het zelforganiserend vermogen van
de sector niet goed ontwikkeld is. De belangenbehartiging is over tal van lokale, regionale en landelijke
organisaties verspreid en daardoor te versnipperd om effectief te kunnen zijn. De Raad voor Cultuur
heeft hier op gewezen.
Ik vind overigens dat kunstenaars betaald moeten worden voor de diensten en werkzaamheden die zij
leveren. En het verbaast mij eigenlijk dat dit niet altijd het geval is, want kunstenaars zijn het hart van
de sector: zonder kunstenaars geen kunst. Mijns inziens zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat de
financiering van beeldende kunstactiviteiten bij de kunstenaar begint en niet dat deze het sluitstuk op
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/3
de begroting is. Gelukkig wordt deze opvatting ook door anderen gedeeld. Uit de bijval van enkele
musea, galeries en presentatie-instellingen aan het pamflet van het Platform ZKGK maak ik op dat op
veel plekken in de beeldende kunstsector honorering van kunstenaars ook in het geval van
tentoonstellingen als een natuurlijke zaak wordt gezien.
Wet werk en inkomen kunstenaars (Wwik)
Naast het beeldend kunstbudget op de begroting van OCW1 kunnen kunstenaars ook een beroep doen
op de Wwik en het flankerend beleid.2 Doel van de Wwik is jonge kunstenaars te ondersteunen in het
opbouwen van een beroepspraktijk. Voor de Wwik en het flankerend beleid zijn de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
gezamenlijk verantwoordelijk. De Wwik wordt door het ministerie van SZW uitgevoerd, het flankerend
beleid door het ministerie van OCW. In 2009 worden de Wwik en het flankerend beleid geëvalueerd. Ik
wil daar niet op vooruit lopen, maar ik zal de sector horen en de opmerkingen en suggesties van het
platform bij de evaluatie van de Wwik betrekken.
Fonds De Mecenas
In het pamflet van het Platform ZKGK wordt voorgesteld een nieuw fonds voor beeldend kunstenaars
op te richten: het Fonds De Mecenas waarin privaat geld gematcht wordt met publiek geld. Ik neem dit
voorstel niet over. In beginsel kunnen alle door het platform gesuggereerde subsidie-instrumenten bij
de bestaande fondsen worden ondergebracht. Zo heeft het Fonds Beeldende Kunst Vormgeving en
Bouwkunst in zijn nieuwe beleidsplan een matchingsregeling gepresenteerd die publiek en privaat geld
bij elkaar kan brengen. Verder zijn er ook particuliere fondsen waarbij aansluiting kan worden gezocht.
De oprichting van een nieuw fonds spoort bovendien niet met het kabinetsbeleid dat wat betreft zbo's
een pas op de plaats wordt gemaakt.
Normering hang- en stagelden in het buitenland
Via internet is een quick scan gemaakt van normen die hang- en stagelden betreffen in de ons
omringende landen, te weten Duitsland, Groot-Brittannië en België. In geen van deze landen blijkt
sprake te zijn van een door de overheid bekrachtigde of anderszins verplichtende normering van hang-
en stagelden. Wel is er in deze landen sprake van richtlijnen, zoals die ook ontwikkeld zijn door de
Nederlandse kunstenaarsorganisatie FNV-Kiem.
In Duitsland wordt al langer gediscussieerd over de invoering van tentoonstellingshonoraria, waarbij de
brancheorganisaties pleiten voor een wettelijke regeling. Deze discussie heeft nog niet tot concrete
resultaten geleid, onder meer omdat aan de uitvoering en de handhaving van een wettelijke regeling
nogal wat haken en ogen kleven. Brancheorganisaties in Duitsland hebben wel richtlijnen ontwikkeld
voor tentoonstellingshonoraria, maar de kunstenaar zelf blijft verantwoordelijk voor onderhandelingen
en afspraken. In Groot-Brittannië geeft a-n The Artists Information Company, een organisatie die zich
inzet voor de maatschappelijke en sociaal-economische positie van beeldende kunstenaars, richtlijnen
voor hang- en stagelden. Ook hier is de kunstenaar zelf verantwoordelijk voor het
onderhandelingsresultaat.
1 Het beeldende kunstbudget bedraagt ca. 66 mln. Hiervan is ca. 30 mln. voor kunstenaars gereserveerd in de vorm van
bijdragen aan het Fonds Beeldende Kunst Vormgeving en Bouwkunst en subsidies aan de postacademische werkplaatsen de
Rijksacademie van Beeldende Kunsten, de Ateliers, de Jan van Eyckacademie en het Europees Keramisch Werkcentrum. Voor de
inzet van deze instrumenten (middelen en instellingen) gelden kwaliteit en talentontwikkeling als de doorslaggevende criteria.
2 In 2006 hebben kunstenaars een beroep gedaan op de Wwik voor een budget ter hoogte van 40 mln., in 2007 voor een budget
ter hoogte van 25 mln. Voor het flankerend beleid is per jaar 4 mln. beschikbaar.
blad 3/3
De gedachte dat de sector zelf richtlijnen ontwikkelt spreekt mij het meest aan. Een interessant
voorbeeld is de benadering van a-n The Artists Information Company die recht probeert te doen aan de
veelzijdige en veelomvattende ontwikkeling die de hedendaagse beroepspraktijk van beeldende
kunstenaars in de achterliggende decennia heeft doorgemaakt.3 Hedendaagse kunstenaarschap laat
zich niet meer alleen in termen van `hangen en staan' vangen. Veel kunstenaars houden er een
gemengde beroepspraktijk op na, waarin autonoom en gebonden werk net zo gemakkelijk afgewisseld
wordt als de keuze voor het artistieke medium. Kunstenaars begeven zich bovendien steeds meer en
vaker in nieuwe, niet-artistieke domeinen en creëren daardoor nieuwe kansen om hun creatieve kennis
en vaardigheden te gelde te maken. Begrippen als `commercieel' en `autonoom' bieden in deze context
nauwelijks nog houvast. Om het eigentijdse kunstenaarschap adequaat te faciliteren is meer nodig dan
richtlijnen voor hang- en stagelden.
Veel taken van a-n The Artists Information Company worden in de Nederlandse situatie4 als besteltaken
aangemerkt: promotie, informatie en advies, debat en reflectie, en educatie. In de gewijzigde culturele
ondersteuningsstructuur worden deze taken bij sectorinstituten belegd. Omdat de beeldende kunst niet
over een sectorinstituut beschikt, worden de taken nu door verschillende organisaties uitgevoerd, zoals
de fondsen, Kunstenaars & CO en (het ongesubsidieerde) bulletin BK-informatie. Van de Duitse en
Britse situatie kunnen we leren dat ook beeldende kunstenaars baat hebben bij een goed
georganiseerde sector. Voor de Nederlandse beeldende kunstsector ligt hier de komende periode nog
een belangrijke opgave.
Ik ben echter bereid om een faciliterende rol te spelen. Samen met de Mondriaan Stichting en het
Fonds Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst zal ik de komende tijd overleg voeren met de
diverse betrokken partijen, waaronder kunstenaarsorganisaties, galeries, presentatie-instellingen en
musea, om te kijken hoe algemene richtlijnen voor een rechtvaardige beloning van kunstenaars
kunnen worden ontwikkeld en hoe deze door de sector kunnen worden geïmplementeerd.
Een representatief aanspreekpunt voor beeldende kunstenaars
Een evenwichtig debat over het beeldende kunstbeleid kan niet goed gevoerd worden zonder de inbreng
van de beeldende kunstenaars. Het ministerie voert op het moment gesprekken met verschillende
organisaties in de beeldende kunstsector, ook kunstenaarsorganisaties. Daarbij wordt steeds op het
belang van een bundeling van krachten gewezen opdat het beeldende kunstveld beter in staat is zelf de
verantwoordelijkheid voor het functioneren van de sector te nemen. Deze gesprekken worden in de
komende maanden voortgezet. Ik ga ervan uit dat de verschillende kunstenaarsorganisaties het belang
inzien van samenwerking.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
3 Voor meer informatie zie www.a-n.co.uk.
4 Na de herziening van de culturele ondersteuningsstructuur in de periode 2005-2008 in het kader van `Verschil maken'.