Ruimtelijke planning niet verankerd in Europees beleid
In de formele beleidsprocessen binnen de Europese Unie krijgt ruimtelijke planning slechts moeizaam voet aan de grond. Wel dient het Europese gedachtegoed rondom ruimtelijke planning steeds vaker als referentiekader voor nationale planningspraktijken. Met name de planners zelf hebben de sleutel tot verbetering in de hand. Dit constateert Bas Waterhout van het Onderzoeksinstituut OTB (TU Delft). Hij hoopt op 16 juni aanstaande te promoveren op zijn onderzoek naar de institutionalisering van Europese ruimtelijke planning.
Ruimtelijke planning is geen formeel Europees beleidsveld. Toch hebben nationale planners de wens om op Europees niveau een vorm van ruimtelijk beleid te ontwikkelen. Zeker in de laatste acht jaar is Europese planning verder geïnstitutionaliseerd geraakt. Gezien de grote verschillen tussen de werking van de sectoraal ingerichte EU en de door de lidstaten ontwikkelde planningsprincipes, zijn er aanzienlijke resultaten geboekt. Na aanname van het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) in 1999, is in 2002 onder meer een succesvol onderzoeksnetwerk (ESPON) opgezet, is in 2007 de Territoriale Agenda voor de EU aangenomen en zijn inhoudelijke denkbeelden verder aangescherpt. Toch werken ruimtelijke beleidsdocumenten nauwelijks door in besluitvormingsprocessen in Europese beleidssectoren. De door Europese planners aangedragen oplossingen worden wel erkend, maar vooralsnog als te abstract ervaren om concrete problemen mee te lijf te gaan. Alleen het in ontwikkeling zijnde Europees territoriale cohesiebeleid lijkt echt gevoelig te zijn voor de boodschappen van de planners.
Het Europees ruimtelijke planningdiscours gaat er vanuit dat door het ruimtelijk perspectief een plek te geven in het sectorbeleid, een integralere en beter afgewogen besluitvorming ontstaat: een betere ruimtelijke afstemming tussen Europese subsidies en meer aandacht voor ruimtelijke implicaties van bijvoorbeeld milieurichtlijnen als Natura 2000 en Luchtkwaliteitrichtlijn. Ook wordt verondersteld dat ruimtelijke structuren die de landsgrenzen overschrijden (natuurgebieden, infrastructuur en stedelijke netwerken) Europese ruimtelijke samenwerking vereisen. Duidelijk is dat het EROP en de latere initiatieven geen van beide hebben kunnen afdwingen. Wél hebben deze initiatieven invloed op nationaal niveau. Dit is met name zichtbaar in landen en regio's waar de planningstraditie beperkt is (Ierland, Schotland, Spanje, Italië, Portugal) of waar een nieuw planningsmodel wordt ontwikkeld (Hongarije, Polen, Tsjechië). Maar ook bijvoorbeeld in Denemarken en Slovenië ontstaan ruimtelijke agenda's, mede gebaseerd op Europese ideeën.
Waterhout onderzocht ook de Europeanisering van de Nederlandse ruimtelijke ordening. Hoewel de Europese context hier al decennialang een rol speelt, blijkt het op cohesie gerichte EROP maar weinig applaus te oogsten. Met de Nota Ruimte is het Nederlands ruimtelijk beleid zelfs minder Europees geworden. Op nationaal niveau gaat de aandacht vooral uit naar de (ongewenste) ruimtelijke impact van Europese richtlijnen. Nederland heeft moeite met het omzetten van deze richtlijnen in nationale wetgeving. Hier liggen dan ook de eerste aanknopingspunten voor mogelijke oplossingen.
Om als ruimtelijke planners meer impact te krijgen in Europa, moet de interne samenhang tussen de onderdelen zowel inhoudelijk als organisatorisch beter. Daarbij zou minder aandacht moeten uitgaan naar het bereiken van interne consensus, maar meer naar het smeden van coalities met invloedrijke actoren buiten het netwerk. Tevens zouden planners overtuigender hun meerwaarde moeten aantonen, bijvoorbeeld door via (grensoverschrijdende) projecten te bewijzen dat het meenemen van ruimtelijke planning in de besluitvorming leidt tot een beter samenhangend beleid.
Publicatie
Bas Waterhout, 2008, The institutionalisation of European spatial planning. DUP Science, Sustainable Urban Areas 18. Amsterdam (IOS Press). ISBN 978-1-58603-882-3.
Noot aan de redactie/
Technische Universiteit Delft