Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van het college van bestuur van bekostigde
universiteiten en hogescholen
Ons kenmerk
5 juni 2008 HO&S/CBV/20797
Onderwerp
Collegegeld en bijzondere omstandigheden
Geachte voorzitter,
In de Studentenkamer van 13 maart 2008 hebben LSVb en ISO aandacht gevraagd voor de gevolgen
van de niet-EER maatregel voor een specifieke groep (aanstaande) studenten. Ik wil u met deze brief de
zorg van de studentenorganisaties conform afspraak in de Studentenkamer onder uw aandacht
brengen en verzoek u daarmee gepast om te gaan. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om u
nadrukkelijk te attenderen op de afspraak die in de Strategische agenda is gemaakt over de omgang
met schakelprogramma's.
De studentenorganisaties hebben daarbij met waardering kennisgenomen van de brief van 6 maart
2008 aan universiteiten en hogescholen over de gevolgen van de niet-EER maatregel. In deze brief is
herbevestigd dat deze maatregel budgettair-neutraal wordt ingevoerd. De herziening van de
bekostiging is geen reden maar wel een mogelijke aanleiding voor instellingen nieuwe keuzes in het
internationaliseringbeleid te maken. Het is zeer wel denkbaar dat instellingen de verhoging van het
instellingscollegegeld nodig achten, gelet op het internationaliseringbeleid van de betreffende
universiteit of hogeschool. Vanwege het instellingsspecifieke internationaliseringbeleid kunnen
bijzondere voorzieningen met bijbehorende extra kosten nodig zijn om een positie te verwerven en
ook internationaal perspectief aantrekkelijk onderwijs te verzorgen. De instelling kan, mits
gemotiveerd, differentiëren in de hoogte van het instellingscollegegeld voor onderscheiden groepen
studenten en opleidingen. Het is daarbij aan het instellingsbestuur om nut en noodzaak van een
(gefaseerde) stijging van het collegegeld te bepalen met inachtneming van een mogelijk onderscheid
tussen zittende en nieuwe studenten. De bevoegdheid van een instellingsbestuur de hoogte van het
instellingscollegegeld te bepalen en daarmee ook voor een verhoging te kiezen, dient gemotiveerd te
zijn en aan betrokkenen tijdig kenbaar worden gemaakt. De studentenorganisaties hebben daarbij
nadrukkelijk gevraagd om aandacht voor een specifieke groep aanstaande studenten. Het gaat daarbij
om personen die nog niet staan ingeschreven staan bij een opleiding maar wel in Nederland verblijven
en bij de hogeschool zelf in voortrajecten deficiënties wegwerken in de opmaat naar de inschrijving.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/2
In de strategische agenda is aangegeven dat met de VSNU en HBO-raad is afgesproken dat deficiëntie-
programma's gericht op doorstroom van hbo-bacheloropleidingen naar wo-masteropleidingen als
hoofdregel binnen een bacheloropleiding worden vormgegeven. Studenten in kwestie worden
ingeschreven bij de reguliere bachelor zodat ze maximaal het wettelijk collegegeld betalen. Alleen
programma's van geringe omvang (summercourses) worden nog buiten de bacheloropleiding
aangeboden. Voor zover schakelprogramma's worden vormgegeven binnen een bacheloropleiding,
kunnen studenten hun studiefinanciering hiervoor gebruiken. Er is voor een dergelijke bestuurlijke
afspraak als vorm gekozen omdat het alternatief een zeer ingewikkeld en langdurig proces van
wetswijziging impliceert (registratie, accreditatie en bekostigingsaspecten van schakelprogramma's
zouden in dat geval apart in de wet opgenomen dienen te worden). Ik ga ervan uit dat universiteiten
zich rekenschap hebben gegeven van deze afspraak en daar ook naar (gaan) handelen.
Conform afspraak met de LSVb en ISO stuur ik deze brief in afschrift aan de voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal. Tevens stuur ik deze brief in afschrift aan de voorzitters van VSNU,HBO-
raad, LSVb en ISO.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk