over een proefdierheffing

Antwoorden op kamervragen van Ouwehand over een proefdierheffing

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport



De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

VGP-K-U-2849047

11 juni 2008

Antwoorden van minister Klink op de vragen van het Kamerlid Ouwehand (PvdD) over een proefdierheffing (2070819100).

Vraag 1
Kent u het rapport `De prijs van een dier' ?

Antwoord 1
Ja

Vraag 2
Hoe beoordeelt u de inhoud van dit rapport?

Antwoord 2
In mijn brief van 11 december 2003 ben ik uitgebreid ingegaan op het rapport `De prijs van een dier' . Het rapport over proefdierheffing dateert uit 2003 en is in opdracht van Proefdiervrij opgesteld. Zoals ik destijds heb aangegeven, heb ik mijn twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde tariefstelsels in het rapport. Mijns inziens wordt er te snel voorbijgegaan aan gecompliceerde zaken als haalbaarheid en de daaruit volgende implicaties voor alle betrokkenen. Daarbij vermeldt het rapport een aantal onvolkomenheden en misverstanden over het aantal gebruikte proefdieren en de registratie van de gebruikte proefdieren.
In mijn afweging hebben factoren als haalbaarheid, toename van de administratieve lasten en de kosten voor het uitvoeren van de heffing, geleid tot een negatief oordeel over de invoering van een proefdierheffing.
Op basis van de genoemde overwegingen, ben ik van mening dat een proefdierheffing niet de oplossing is voor het generen van additionele financiële middelen voor het verrichten van onderzoek naar alternatieven voor dierproeven. Ik acht het dan ook niet noodzakelijk en/of gewenst om een door u voorgesteld onderzoek uit te laten voeren. Voor de volledige afweging verwijs ik u naar de eerder genoemde brief aan de Tweede Kamer van 11 december 2003.
Tijdens de de begrotingsbehandeling van LNV is de motie Van Velsen c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht er in Europa op aan te dringen een heffing voor het gebruik van dierproeven in te stellen en de opbrengst van deze heffing te besteden aan het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven. De minister van LNV heeft deze wens van de Tweede Kamer aan mij overgebracht. Een Europese heffing kent minder bezwaren dan een Nederlandse, en heeft minder risico op verplaatsing van het onderzoek naar het buitenland. Daarom zal de inzet van Nederland bij de herziening van de Dierproevenrichtlijn zich richten op het vragen van aandacht voor het vergroten van de financiële mogelijkheden voor het onderzoek naar alternatieven van dierproeven . Mogelijkheden hiervoor zijn het creëren van een Europese heffing die rekening houdt met de bezwaren zoals die tegen een dergelijke heffing bestaan, of als dit niet mogelijk blijkt via andere wegen creëren zoals ruimte in de onderzoeksprogramma's van de EU. Voor de volledigheid meld ik u dat de motie van Ouwehand tijdens de laatste begrotingsbehandeling van VWS voor een Nederlandse heffing niet door de Tweede Kamer is aangenomen.
Overigens wil ik u wijzen op de Kabinetsvisie `Alternatieven voor Dierproeven', waarin de stimulatie van de 3V-methoden uitvoerig wordt besproken.

Vraag 3
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om de in het rapport voorgestelde varianten voor het hanteren van een tariefstelsel voor het gebruik van dieren voor dierproeven in de praktijk in te voeren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3
Nee, zie vraag 2.

Vraag 4
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om een proefdierheffing ten goede te laten komen aan een fonds voor de ontwikkeling en implementatie van alternatieven voor dierproeven? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 4
Nee, zie vraag 2.

Vraag 5
Deelt u de mening dat een dergelijke proefdierheffing kan bijdragen aan de doelstelling om het aantal dierproeven terug te dringen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn bent u voornemens hier invulling aan te geven? Zo neen, kunt u dit toelichten?

Antwoord 5
Nee, zie vraag 2.