Eindconcept (5-6-2008)
onder de nieuwe Wro
1
EINDCONCEPT (5-6-2008)
REALISATIE NATIONAAL RUIMTELIJK BELEID
onder de nieuwe Wro
Hoofdstuk 1: inleiding
De aanleiding voor dit document is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De nieuwe Wro verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar
dat daarnaast ook inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het rijk heeft de
nationale ruimtelijke belangen geïdentificeerd in deze Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid.
Sturingsfilosofie
Het nationale ruimtelijke beleid zoals verwoord in de Nota Ruimte en de andere Planologische
Kernbeslissingen (PKB's), gaat uit van het principe `decentraal wat kan, centraal wat moet'. De
centrale overheid is verantwoordelijk voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en voor de
ruimtelijke basiskwaliteit van Nederland, de andere overheden dragen verantwoordelijkheid voor hun
eigen ruimtelijke belangen. De nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur omvat de gebieden en netwerken
die het kabinet van nationaal belang acht. De door het rijk beoogde basiskwaliteit wordt uitgedrukt in
generieke kaders en randvoorwaarden die de ruimte bepalen waarbinnen andere overheden hun
eigen ruimtelijke afwegingen maken, ook buiten de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De Nota
Ruimte maakt tevens onderscheid tussen resultaatverantwoordelijkheid en
systeemverantwoordelijkheid. De eerste betreft inhoudelijke garanties voor wat tot stand zal komen,
de tweede betreft regels voor het te volgen proces.
De nieuwe Wro
Op 1 juli 2008 treedt de nieuwe Wro in werking. Deze introduceert, zoals op veel andere
beleidsterreinen al het geval is, een scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt
opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan, dan wel in algemene
regels ten aanzien van bestemmingsplannen. Vanaf 1 juli zullen gemeentelijke bestemmingsplannen
niet langer worden goedgekeurd door de provincie. Streekplannen en planologische kernbeslissingen
(PKB's) worden vanaf dat moment gelijkgesteld aan structuurvisies die uitsluitend het eigen handelen
binden. In het overgangsrecht is geregeld dat concrete beleidsbeslissingen1 wél hun juridische binding
richting gemeenten en provincies houden. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen,
de PKB Waddenzee bijvoorbeeld wel.
Profiel van de nieuwe Wro
Versterking van ruimtelijk samenhangende besluitvorming én ontwikkelingsbeleid
Ruimtelijke ordening is in de kern: belangen en ruimtelijke ontwikkelingen afwegen. De nieuwe Wro
versterkt die kern. Elke overheid is verplicht het integrale ruimtelijke beleid voor haar gehele
grondgebied in een structuurvisie op te nemen. Het bestemmingsplan heeft een prominenter plaats
gekregen. Ook voorziet de Wro in een aanmerkelijke verbetering van de uitvoeringsmogelijkheden
door onder meer de gecoördineerde voorbereiding van de daarvoor benodigde besluiten en een
geheel vernieuwde grondexploitatieregeling. Elk overheidsniveau krijgt de bevoegdheden om de
verantwoordelijkheden die het draagt, waar te maken.
Effectievere en efficiëntere besluitvorming
De maatschappij heeft behoefte aan heldere kaders waarbinnen gemeenten hun ruimtelijk beleid
kunnen voeren. Met de Wro kunnen de provincies en het rijk op een effectieve en efficiënte manier
die duidelijkheid verschaffen. Zij kunnen algemene regels stellen waaraan bestemmingsplannen
moeten voldoen. Ook de rechtszekerheid is hiermee gediend.
Duidelijkheid vooraf
De Wro verlegt het accent van specifiek toezicht achteraf, met name goedkeuring van
bestemmingsplannen en verklaringen van geen bezwaar, naar proactieve sturing, dat wil zeggen
1 concrete beleidsbeslissingen zijn beslissingen die bij de vaststelling van andere plannen op grond van de oude Wet
Ruimtelijke Ordening (WRO) in acht moeten worden genomen
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
invloedsuitoefening vooraf. Meest opvallend is de kaderstelling vooraf door middel van algemene
regels. Dit sluit aan bij de huidige opvattingen over de binnenlandse interbestuurlijke verhoudingen en
de kenmerken van het stelsel van de gedecentraliseerde eenheidsstaat.
Toereikende bevoegdheden
Eenmaal verantwoordelijk voor een ruimtelijk vraagstuk heeft een overheidsniveau ook de
bevoegdheden om dit waar te maken. In beginsel is dit meestal de gemeente omdat deze het best
rekening kan houden met alle relevante feiten en omstandigheden (`decentraal wat kan'). Maar in een
aantal gevallen zal gezien de aard of schaal van de problematiek een hoger bestuursniveau het
onderwerp doelmatiger en doeltreffender kunnen behartigen (`centraal wat moet'). De wet voorziet
hierin. Als provincies of het rijk vinden dat hun beleidsdoelen of belangen moeten doorwerken in het
ruimtelijk beleid van lagere overheden, biedt de Wro daartoe de mogelijkheid. Ruimtelijke normen van
hogere bestuursorganen kunnen als algemeen verbindende voorschriften worden opgenomen in een
algemene maatregel van bestuur (amvb) of een provinciale verordening. Deze algemeen verbindende
voorschriften dienen tevens voor de uitvoering, toepassing en handhaving van Europese regelgeving
met een ruimtelijke dimensie.
Instrumentarium
De ruimtelijke ordening krijgt gestalte door de inzet van uiteenlopende bevoegdheden en middelen,
veelal aangeduid met de term uitvoeringsinstrumentarium. Dit bestaat uit juridische, financiële,
bestuurlijke en communicatieve instrumenten. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd
ingezet: de zogenaamde instrumentenmix.
De Wro zorgt voor vernieuwing van de juridische mogelijkheden van het rijk met als rode draad:
proactief handelen. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid
aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd c.q. veilig gesteld. Ter
verwezenlijking daarvan krijgt het rijk de beschikking over twee nieuwe juridische mogelijkheden, te
weten de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur
(amvb) en de bevoegdheid tot het maken van een rijksinpassingsplan. Het gebruik van deze
bevoegdheden is vooral daar op zijn plaats waar het rijk een hoge mate van directe betrokkenheid wil
combineren met resultaatverantwoordelijkheid. Dit ligt in het verlengde van de genoemde
sturingsfilosofie die uitgaat van selectiviteit. De kaderstelling door het rijk moet sober en doelmatig
zijn, gebaseerd op belangen en gericht op resultaat.
Zo worden in proactieve zin heldere rijkskaders gecreëerd, waardoor provincies en gemeenten
vroegtijdig weten binnen welke beleidsruimte zij invulling kunnen geven aan hun bestuurlijke
verantwoordelijkheden. De algemene regels maken het overheidshandelen transparanter. Ook maakt
de introductie van het onderscheid tussen beleid (structuurvisie) en normstelling (amvb en
verordening) inzichtelijker, ook voor de burger, wat kaderstellend is voor bestemmingsplannen en
welke flexibiliteit daarin aan de gemeente wordt geboden.
Deze lijn is recent ook door de Commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtsarrangementen
(`Commissie Oosting') benadrukt. Proactief overheidshandelen, aldus deze commissie, past bij uitstek
in het stelsel van de gedecentraliseerde eenheidsstaat en is van belang voor de kwaliteit van het
openbaar bestuur. Het vermindert de bestuurslasten, komt de bestuurlijke eenvoud ten goede en
bevordert daarmee de effectiviteit en efficiency van de overheid.
Algemene regels op te nemen in een amvb
In 2000 presenteerde de parlementaire werkgroep Vijfde Nota zijn eindrapport `Notie van ruimte'2. Eén
van de kernaanbevelingen luidde: "Het ruimtelijk ontwikkelingsbeeld en de uitvoeringsstrategie
moeten duidelijk onderscheiden zijn. Het beleid moet een evenwicht vinden tussen continuïteit en
zekerheid aan de ene kant, en flexibiliteit aan de andere kant. Het visievormend ontwikkelingsbeeld
voor de lange termijn kan in het eerste voorzien, de uitvoeringsstrategie in het tweede". In de lijn van
die aanbeveling brengt de Wro een duidelijke scheiding aan tussen beleidsinhoud en kaders voor de
uitvoering. Daarmee kan het nationale ruimtelijke beleid en het overheidshandelen slagvaardiger en
transparanter worden. De doorwerkings- en uitvoeringsmaatregelen zijn gemakkelijker te actualiseren
wanneer ze niet verweven zijn met de inhoud van beleid of `verstopt' in beleidsnota's.
De Wro biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een amvb.
Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijk overheidsniveau zijn voor
de inhoud van bestemmingsplannen. De Wro voorziet ook in de mogelijkheid om, daar waar
2 Kamerstukken II, 1999/2000, 27 210, nrs. 1-2. De Werkgroep is ook bekend geworden onder de naam Commissie Duivesteijn
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
provinciaal maatwerk vereist is, die regels door provincies te laten uitwerken of provincies onder -in de
amvb op te nemen voorwaarden- te laten voorzien in een afwijkende regeling. Dat geschiedt door een
provinciale verordening3. Met deze vorm van kaderstelling geeft de regering duidelijkheid aan de
andere overheidsniveaus en de burgers over de rijksinzet.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal
niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het
beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het
vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming
noodzakelijk is. Nationale belangen kunnen ook procesvereisten of spelregels met zich mee brengen,
zoals het uitvoeren van een watertoets bij bestemmingsplannen.
In de Nota Ruimte is voor nagenoeg alle nationale kaders aangegeven dat deze via nadere uitwerking
en detaillering door provincies worden vormgegeven, bijvoorbeeld de netto begrenzing van de EHS en
de precieze begrenzing van de Nationale Landschappen door provincies. De Nota Ruimte gaat uit van
een getrapt stelsel. Het kabinet beoogt deze lijn zoveel mogelijk te continueren door bij amvb de
mogelijkheid te bieden dat provincies onderdelen nader uitwerken in een provinciale verordening.
Deze vorm van kaderstelling is in de wandeling ook wel `getrapte doorwerking' genoemd.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet de gemeente zich houden aan bij amvb of
verordening gestelde regels. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in
de bestaande bestemmingsplannen verwerkt worden. Dit alles maakt het mogelijk dat voortaan ook
burgers en belangengroepen zich er bij de rechter op kunnen beroepen dat een bestemmingsplan in
strijd is met nationale of provinciale ruimtelijke belangen.
Rijksinpassingsplan
`Verantwoordelijkheid op het juiste bestuursniveau' was één van de drijfveren van de wetsherziening.
In bepaalde gevallen, wanneer in een gebied nationale ruimtelijke belangen op het spel staan, kan het
rijk zelf de bestemmingen van de grond aanwijzen en met het oog op die bestemmingen regels geven.
De Wro noemt zo'n besluit een inpassingsplan, dat overigens inhoudelijk identiek is met een
bestemmingsplan. Het plan wordt opgesteld door de Minister van VROM of door de betreffende
vakminister. Indien dat wenselijk is kan deze ook de vereiste vergunningen en ontheffingen verlenen.
Dit kan zich voordoen wanneer het rijk bijvoorbeeld ergens een project wil realiseren of nationale
belangen in een gebied veilig wil stellen, waarbij er geen ruimte is voor de gebruikelijke gemeentelijke
afweging van belangen. Als er wel voldoende beleidsruimte voor een gemeente is ligt een proactieve
aanwijzing voor de hand. De gemeenteraad moet dan in principe, tenzij anders geregeld in de
aanwijzing, binnen een jaar een bestemmingsplan vaststellen overeenkomstig de door het rijk
gegeven voorschriften over de inhoud van het op te stellen bestemmingsplan. Daarnaast kan het rijk
op basis van de nieuwe Wro ook projectbesluiten en de rijkscoördinatieregeling toepassen. Deze
mogelijkheden bestonden ook al onder de oude WRO.
Betrokkenheid van het rijk bij bestemmingsplannen en projectbesluiten
Het zogenoemde vooroverleg over bestemmingsplannen (nu bekend als het artikel 10 overleg) wordt
onder de nieuwe Wro gecontinueerd. Deze Realisatieparagraaf geeft de gemeenten helderheid over
de nationale belangen en daarmee ook over de vraag of over een ruimtelijke plan vooroverleg met het
rijk noodzakelijk is. Is dit het geval dan zal het rijk daarin de nationale belangen behartigen, niet alleen
de belangen waarbij de amvb-bevoegdheid kan worden ingezet maar alle nationale belangen, ook die
met andere instrumenten worden geborgd.
Immers, hoewel de Wro uitgaat van een proactieve aanwending van bevoegdheden zijn er situaties
waarin deze niet mogelijk of niet toereikend zullen zijn. Bijvoorbeeld wanneer een specifieke
ruimtelijke situatie niet eerder kon worden voorzien, wanneer een nationaal ruimtelijk belang niet goed
vertaalbaar is gebleken naar een algemeen verbindende regel voor bestemmingsplannen of wanneer
dit zou leiden tot ingewikkelde, lastig door de andere overheden uit te voeren regels. In deze situaties
ligt het niet voor de hand om de amvb-bevoegdheid uit de nieuwe Wro in te zetten. Evenmin is dat het
geval wanneer een bepaald nationaal belang reeds toereikend wordt beschermd door bestaande wet-
en regelgeving.
Voor zulke situaties bevat de Wro de bevoegdheid voor het rijk om een zogenoemde reactieve
aanwijzing te geven. Deze biedt de mogelijkheid om een vastgesteld bestemmingsplan of een
onderdeel daarvan niet in werking te laten treden indien het strijdig is met een geëxpliciteerd nationaal
belang. Maar dit geldt alleen incidenteel en nadat alles in het werk is gesteld om er door overleg uit te
3 Die mogelijkheid biedt artikel 4.1, vierde lid, Wro
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
komen, het is dus een soort vangnet 4. Om dit te waarborgen vereist artikel 3.8, zesde lid, van de Wro
een dubbele motivering bij het gebruik van de reactieve aanwijzing. Men moet aangeven welke
nationale belangen in het geding zijn én welke feiten, omstandigheden of overwegingen de betrokken
overheden hebben belet om het betrokken belang `met inzet van andere aan hen toekomende
bevoegdheden' (artikel 3.8, zesde lid) te beschermen. Het kabinet concludeert uit deze passage dat
bij een reactieve aanwijzing moet worden gemotiveerd waarom ter bescherming van het betrokken
belang geen gebruik is gemaakt van de proactieve bevoegdheden die de Wro te bieden heeft.
Tot slot: met de overgang van het oude, meer reactieve, stelsel naar het proactieve stelsel van de
nieuwe Wro is enige tijd gemoeid. In deze periode kan het noodzakelijk zijn om de reactieve
aanwijzing in te zetten, maar alleen voor belangen waarvoor in deze Realisatieparagraaf bij de Nota
Ruimte een proactieve kaderstelling in het vooruitzicht is gesteld.
Naar een Realisatieparagraaf
Op grond van artikel 2.3, lid 2, van de nieuwe Wro moeten structuurvisies niet alleen beleid bevatten
maar tevens laten zien hoe men zich voorstelt dat deze voornemens zullen worden gerealiseerd.
Daarom is deze realisatieparagraaf over de realisatie van het nationaal ruimtelijk beleid opgesteld. De
Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten wordt
gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten daarin die
bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau worden gerealiseerd. De Realisatieparagraaf
Nationaal Ruimtelijk Beleid wordt toegevoegd aan de Nota Ruimte en krijgt de status van
structuurvisie.
Allereerst zijn alle ruimtelijke belangen van het rijk geïdentificeerd, door inhoudelijke analyse van de
PKB-uitspraken in de Nota Ruimte en de andere nationale beleidsnota's. De PKB-uitspraken
onderscheiden zich in de zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om met de
inhoud ervan rekening te houden in hun beleid. Een PKB-uitspraak is voor het rijk de basis om het
beleid van die andere overheden te beoordelen. Onder de oude WRO kon de minister van VROM
hierop haar reactieve bevoegdheden baseren. Vanaf 1 juli 2008 is echter de doorwerking van PKB-
uitspraken naar de inhoud van bestemmingsplannen niet meer verzekerd, doordat de nationale
ruimtelijke beleidsnota's dan hun PKB-status verliezen met uitzondering van het overgangsrecht
voor eerder genoemde concrete beleidsbeslissingen. De provinciale goedkeuring van
bestemmingsplannen komt eveneens te vervallen.
De vertaling van PKB-uitspraken naar nationale ruimtelijke belangen is conform het regeerakkoord
beleidsneutraal uitgevoerd. De inhoud van het beleid is ongewijzigd gebleven. Dit heeft geresulteerd
in een overzicht van in totaal 34 nationale ruimtelijke belangen. De ongeveer 100 PKB-uitspraken van
de Nota Ruimte zijn gecomprimeerd tot 33 nationale belangen. Daarnaast is het nationale belang
klimaatadaptatie toegevoegd dat is uitgewerkt in de nationale adaptatiestrategie van 2 november
2007. Deze nationale adaptatiestrategie vormt het antwoord van het kabinet op de motie Lemstra c.s.
in de Eerste Kamer (EK, 2005-2006, XXI, C). Ook de andere vigerende PKB's zijn op vergelijkbare
wijze nagelopen op nationale ruimtelijke belangen.
De aldus verkregen lijst van nationale ruimtelijke belangen vormt als het ware de ruggengraat van
deze Realisatieparagraaf. Vervolgens is van elk nationaal belang op de lijst nagegaan of het nodig,
mogelijk en wenselijk is om nieuwe juridische bevoegdheden van het rijk in te zetten, met name een
rijksinpassingsplan of een amvb. Deze Realisatieparagraaf geeft over de inzet daarvan uitsluitsel.
Het kabinet ziet in de inwerkingtreding van de nieuwe Wro geen aanleiding om nu tot het opstellen
van een of meer rijksinpassingsplannen te besluiten.
Het kabinet heeft besloten om de nieuwe amvb-bevoegdheid in een aantal gevallen te gaan inzetten.
Het gaat dan om negen onderwerpen die ontleend zijn aan de Nota Ruimte, drie die ontleend zijn aan
de PKB Nota Waddenzee, twee die ontleend zijn aan de PKB Structuurschema Militaire Terreinen
(SMT) en tenslotte 2 die ontleend zijn aan de PKB Project Mainport Rotterdam (PMR). In alle gevallen
betreft het zaken die in de PKB-tekst duidelijk kaderstellend zijn geformuleerd, zoals blijkt uit
zinsneden als: `........ dienen te worden opgenomen in streek- en bestemmingsplannen', of: `Provincies
dienen....... Het rijk zal dit toetsen in het streekplan'. Bij nader inzien is voor een aantal andere
onderwerpen afgezien van inzet van de amvb-bevoegdheid indien een nationaal belang reeds
gelijkwaardig door sectorale wet- en regelgeving wordt gewaarborgd, dan wel niet vertaalbaar is naar
bestemmingsplannen tenzij in de vorm van complexe, lastig uitvoerbare regels.
In het schema hieronder staan de onderwerpen uit de Nota Ruimte die volgens het kabinet in
aanmerking komen voor inzet van de amvb-bevoegdheid op basis van de nieuwe Wro. In het schema
4 Kamerstukken II 2004/05, 28 916, nr. 14, blz. 23-24.
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
daarna staan de onderwerpen uit de andere beschouwde PKB's die volgens het kabinet in
aanmerking komen voor inzet van de amvb-bevoegdheid op basis van de nieuwe Wro.
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Overzicht inzet amvb-bevoegdheid voor de Nota Ruimte
Onderwerp Beleidskader
Bundeling van Optimale benutting van bestaand bebouwd gebied, regime voor nieuwbouw
verstedelijking en in het buitengebied (inclusief uitzonderingsbepaling voor recreatiecomplexen)
economische activiteiten en locatiebeleid bedrijven en voorzieningen
Grote rivieren Regime van beleidslijn grote rivieren voor buitendijks gebied en reservering
voor lange termijn locaties voor ruimte voor de rivier
Kustfundament Begrenzing aan landzijde en borging regime voor beheer van het
kustfundament, het `ja, mits'-principe en het `nee, tenzij'-principe zoals
uitgewerkt in de Beleidslijn kust
IJsselmeergebied Vrijwaringszone ten behoeve van de mogelijke versterking van de primaire
waterkering en planologisch regime voor buitendijkse ontwikkelingen (zal
worden herijkt in het nationaal waterplan)
Regionale watersystemen Planologische borging van ruimtelijke aanspraken uit
deelstroomgebiedsvisies en stedelijke waterplannen
Ecologische Basisbescherming bruto begrensde gebieden, netto begrenzing, `nee, tenzij'-
hoofdstructuur regime (inclusief mitigeren, compenseren, salderen en herbegrenzen),
regime voor omzetting recreatiewoningen in EHS, aanmerking windenergie
en aardgas als van groot openbaar belang en regime voor verharding ten
behoeve van defensieterreinen groter dan 5 ha in EHS
Nationale Landschappen Begrenzing, `ja, mits'-regime (kernkwaliteiten, migratiesaldo nul, ruimte voor
aanwezige bedrijvigheid, tegengaan grootschalige verstedelijking) en
planologische bescherming werelderfgoederen Stelling van Amsterdam en
Beemster
Rijksbufferzones Vrijwaring van verdere verstedelijking
Recreatie Planologisch kader voor recreatiewoningen (op te nemen in Besluit
Ruimtelijke Ordening) en vastleggen basisrecreatietoervaarnet
Overzicht inzet amvb-bevoegdheid voor andere Planologische Kernbeslissingen
Planologische Onderwerp Beleidskader
Kernbeslissing
Derde Nota Bebouwing Aansluiting qua hoogte bij de bestaande
Waddenzee bebouwing en in het buitengebied passend bij de
aard van het landschap
Afwegingskader `Ja, mits'-regime + rekening houden met alle onder
4.1 genoemde waarden en kenmerken in de
afweging van plannen, projecten en handelingen
Externe werking Toetsing effecten van plannen, projecten en
handelingen buiten het PKB-gebied (inclusief
gebiedsbegrenzing in 1.3)
Tweede Planologische bescherming Terreinen
Structuurschema direct ruimtebeslag
Militaire Terreinen
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Planologische regeling Beperkingen rondom zend- en ontvanginstallaties,
indirect ruimtebeslag radarstations, laagvliegroutes jachtvliegtuigen,
munitieopslag en rondom schietterreinen.
Project Mainport gebruik landaanwinning gebruik van landaanwinning voor deepsea
Rotterdam gebonden activiteiten, als duurzaam
bedrijventerrein
750 ha natuur- en realisatie van 750 ha natuur- en recreatiegebied,
recreatiegebied deels op Midden-IJsselmonde en deels in de
noordrand van Rotterdam
Eén amvb Ruimte
Tijdens de voorbereiding van deze Realisatieparagraaf is over de keuze van de beleidskaders en de
vormgeving van de algemene regels uitvoerig ambtelijk en bestuurlijk overleg gevoerd met de 12
provincies, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de
Unie van Waterschappen. Daardoor is draagvlak ontstaan voor de selectie van beleidskaders, die
straks in de amvb Ruimte moeten worden gewaarborgd. Het kabinet wil de algemene regels voor
bestemmingsplannen ter effectuering van de hierboven genoemde beleidskaders, samenbrengen in
één algemene maatregel van bestuur: de amvb Ruimte.
Het streven is om samenhangende onderwerpen te groeperen per hoofdstuk. De amvb Ruimte zal
bestaan uit verschillende modules dan wel hoofdstukken, die worden gestructureerd naar de thema's
rood, blauw en groen dan wel anderszins. De amvb Ruimte zal gefaseerd worden opgesteld en in
werking treden. Door de tijd heen kunnen naar gelang de ontwikkeling van het nationaal ruimtelijke
beleid modules / hoofdstukken worden toegevoegd, aangepast dan wel worden geschrapt.
Het streven is de amvb op te stellen in twee tranches. De eerste tranche bevat het raamwerk van de
amvb en de beleidskaders ten aanzien van:
· bundeling van verstedelijking en economische activiteiten,
· kustfundament,
· grote rivieren,
· regionaal watersysteem,
· EHS,
· nationale landschappen,
· rijksbufferzones,
· basisrecreatietoevaarnet,
· Waddenzee-kaders,
· SMT-kaders,
· PMR-kaders.
Aangezien het opstellen van de beoogde amvb voor alle betrokkenen - rijk, provincies,
waterschappen, gemeenten en maatschappelijke organisaties - nieuw is, zal dit in nauwe afstemming
worden gedaan. Zorgvuldigheid en draagvlak zijn hierbij sleutelbegrippen. Het concept van de eerste
tranche zal medio 2009 aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden. Deze eerste tranche
zal naar verwachting in 2010 worden vastgesteld.
In de eerste tranche zal worden aangegeven dat diens algemene regels in acht moeten worden
genomen bij het eerstvolgende besluit tot vaststelling of wijziging van een planologische regeling5.
Daarnaast zal worden bepaald dat de geldende gemeentelijke planologische regelingen, die
bestemmingen of regels bevatten welke strijdig zijn met amvb uiterlijk medio 2013 in
overeenstemming moeten zijn met de amvb. Dit is dus uiterlijk 5 jaar na inwerkingtreding van de
nieuwe Wro. Aangezien de beleidskaders reeds zijn opgenomen in de Nota Ruimte en dus sinds
januari 2006 bekend zijn, lijkt deze termijn alleszins redelijk. Bovendien sluit deze termijn aan bij de
termijn die is gesteld bij de amvb Buisleidingen, waarvoor het traject reeds in gang is gezet. Dit doet
tevens recht aan de oproep van de VNG en het IPO om met het oog op administratieve lasten de
termijnen zo veel mogelijk te bundelen.
5 Daaronder worden begrepen een bestemmingsplan, projectbesluit, inpassingsplan en een beheersverordening.
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
De tweede tranche zal de beleidskaders bevatten, waarvan bekend is dat deze als gevolg van de
totstandkoming van andere structuurvisies zullen worden herijkt. Het gaat hierbij concreet om het
beleidskader ten aanzien van het IJsselmeergebied. Dit kader zal worden herijkt in het Nationaal
Waterplan, dat voor de ruimtelijke aspecten tevens de status zal hebben van structuurvisie conform
Wro en dat eind 2009 zal worden vastgesteld door het kabinet. Daarnaast zullen indien mogelijk in
deze tranche de beleidskaders worden meegenomen, die reeds nu voorzien zijn op basis van nieuwe
voorgenomen rijksstructuurvisies, bijvoorbeeld de eventuele beleidskaders die voortvloeien uit de
structuurvisie Snelwegomgeving (tweede helft 2008). Het concept voor de tweede tranche zal in de
eerste helft van 2010 aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden en in 2011 worden
vastgesteld. In die tweede tranche zal ook een besluit moeten worden genomen of de uiterlijke datum
waarop bestemmingsplannen in lijn moeten zijn gebracht met de bepalingen uit die tweede tranche
gelijk kan worden gesteld aan die uit de eerste tranche, of dat hiervoor een later tijdstip moet worden
gekozen.
Hoewel het kabinet daarvan niet uitgaat, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat bij
de uitwerking van een of meer van de hierboven genoemde onderwerpen voor de eerste tranche
complicaties optreden, die een vertraging kunnen vormen voor de voortgang van de beoogde amvb.
In zo'n geval kan het kabinet besluiten dat onderwerp over te hevelen naar de tweede tranche.
Leeswijzer
De navolgende hoofdstukken geven een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen en
uitvoeringsinstrumenten. Bij elk belang wordt verwezen naar de bijbehorende paragrafen uit de Nota
Ruimte of andere PKB's. Hier en daar zijn vanwege onderlinge samenhang en consistentie passages
verplaatst ten opzichte van hun oorspronkelijke plek in de PKB.
Indien bij een nationaal ruimtelijk belang sprake is van een PKB-passage waarbij herkenbaar
doorwerking tot op lokaal niveau is beoogd, zal deze passage geciteerd in gegeelde tekst zijn
weergegeven, met een vermelding van het document van herkomst. Bij de nationale ruimtelijke
belangen ontleend aan de Nota Ruimte zijn de uitvoeringsinstrumenten volledig weergegeven. Dat
kunnen financiële instrumenten (investeren of subsidiëren) zijn, of sectorale wet en regelgeving en
bestaande PKB's, of instrumenten die betrekking hebben op `zelf doen' (bijvoorbeeld door inzet van
het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf, via een inpassingsplan of projectbesluit), of bestuurlijke
en communicatieve instrumenten (zoals beleidsnota's, bestuurlijk overleg, bestuurlijke afspraken,
bestuursakkoorden, convenanten, stimuleringsprogramma's), of de amvb onder de nieuwe Wro zal
worden ingezet om de in de Nota Ruimte beschreven verticale doorwerking te borgen. Vaak zal het
om een mix van deze instrumenten gaan. De meeste van deze instrumenten konden rechtstreeks
ontleend worden aan de Nota Ruimte, de Uitvoeringsagenda Nota Ruimte of aan daarna verschenen
beleidsbrieven. Dit laatste is ter plaatse uitdrukkelijk vermeld.
Hoofdstuk 5 bevat het nationaal belang Klimaatadaptatie en de resultaten van de screening van de
andere PKB's. Het Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat is door de regering aangekondigd naar
aanleiding van de motie Lemstra c.s. tijdens het debat over de Nota Ruimte in de Eerste Kamer (EK,
2005-2006, XXI, C).
Het verband tussen een belang en de bijbehorende uitvoeringsinstrumenten wordt in de figuren
telkens geïllustreerd met een schema dat als volgt is opgebouwd.
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Bestuurlijk / communicatief
Financieel
Sectorale wet en regelgeving
Nationaal ruimtelijk belang
Amvb Wro
`zelf doen'
Legenda voor gebruikte figuren
10
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Hoofdstuk 2: Netwerken en Steden
"Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen,
werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Daarbij
kiest het rijk voor versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering
van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale
ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Bundeling van economie, infrastructuur en
verstedelijking staat daarbij centraal als de ruimtelijke uitwerking van deze doelen. In het beleid en de
uitvoering daarvan is het van belang dat een goede koppeling tussen verstedelijking, economie,
infrastructuur, groen, recreatie, natuur, waterhuishouding, milieu en veiligheid wordt gelegd.
Samenwerking tussen gemeenten bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid staat voorop. Bij
afstemming tussen gemeenten zijn WGR-plusregio's verantwoordelijk voor `zaken' binnen de regio.
De provincie is verantwoordelijk voor de bovenregionale samenhang." (inleiding Hoofdstuk 2 Nota
Ruimte).
"Om verrommeling een halt toe te roepen zal in de eerste plaats het bestaande bebouwde gebied
beter moeten worden benut, waardoor de noodzaak afneemt om open ruimte te gebruiken voor
bebouwing. In de tweede plaats zal het moeilijker worden gemaakt om in de open ruimte te bouwen.
Bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel (...) ."(§ 2.1.1 Rijksbegroting 2008 XI)
Bij het beleid voor netwerken en steden heeft het rijk gekozen voor de ruimtelijke strategie "bundeling
van economie, infrastructuur en verstedelijking in de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur". Het beleid
voor steden en netwerken uit de Nota Ruimte is inhoudelijk ondervangen door 9 nationale ruimtelijke
belangen, die elk een deelaspect van het beleid voor steden en netwerken beschrijven, waarbij een
bepaalde instrumentenmix voor de uitvoering wordt ingezet.
Met het oog op de samenhang van nationale ruimtelijke belangen wordt een aantal passages uit
andere hoofdstukken (anders dan hoofdstuk 2) van de Nota Ruimte in deze realisatieparagraaf in dit
hoofdstuk over netwerken en steden meegenomen. In de figuren wordt aangegeven welke paragrafen
uit de Nota Ruimte worden behandeld in het betreffende nationale ruimtelijke belang. Zo past
bijvoorbeeld paragraaf 3.4.5.1 in de Nota Ruimte over ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied bij
het nationale ruimtelijke belang "bundeling van verstedelijking en economische activiteiten". Deze
passage wordt daarom in hoofdstuk 2 meegenomen.
Nationaal ruimtelijk belang:
Ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de kracht en
diversiteit van de economische kerngebieden en verbetering van de bereikbaarheid (1)
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Pieken in de Delta (2.2.2.1)
Actieplan Bedrijventerreinen (2.2.2.1)
Bestuurlijk Overleg met de zes nationale stedelijke netwerken over de afspraken tussen gemeenten
over bundelingsbeleid voor verstedelijking, economische activiteiten en infrastructuur (2.2.3.1)
Nieuwe
Sleutelprojecten Topperregeling voor
Amsterdam Zuidas, Topprojecten (grote
Rotterdam Centraal, en complexe Nota Ruimte Budget
Ontwikkeling van nationale stedelijke Den Haag Centraal, bedrijventerreinen) (UA 3.5)
netwerken en stedelijke cenra en Utrecht Centraal, (2.2.6)
versterking van de kracht en Arnhem en Breda
diversiteit van de economische (2.2.3.4)
kerngebieden en verbetering van de
bereikbaarheid (S) (2.1, 2.2.1, 2.2.2,
2.2.3, 2.2.6 )
MIRT:
Pilots ISV & GSB
gebiedsontwikkeling
Actieprogramma Ruimte en Cultuur
PKB Nota Mobiliteit
Nieuwe verstedelijkingsafspraken over:
- nadere begrenzing bundelingsgebieden door provincies (2.2.3.3)
- nadere invulling verstedelijkingsbeleid door provincies en gemeenten = gelijk blijvende
verhouding(2.2.3.3)
Figuur 1
Toelichting op nationaal belang
Het beleid in de Nota Ruimte voor dit nationaal belang is gericht op versterking van de economische
groei en de internationale concurrentiepositie van Nederland. De groei van de Nederlandse bevolking
en economie, de verdergaande individualisering en de toenemende mobiliteit leiden tot een steeds
grotere onderlinge samenhang tussen steden en stedelijke gebieden. Ter versterking van de kracht
van de steden en ter verbetering van de internationale economische concurrentiepositie en de daarbij
behorende ruimtelijk-economische structuur van Nederland, geeft het rijk prioriteit aan de ontwikkeling
van nationale stedelijke netwerken en van veelal binnen deze netwerken gelegen economische
kerngebieden. Bij de Nationale Stedelijke Netwerken is centrumvorming essentieel. De
aantrekkelijkheid van de Nederlandse economie voor internationaal opererende bedrijven hangt onder
andere af van de mate waarin ze toegang kunnen krijgen tot internationale netwerken van onder meer
transport en van de mate waarin deze bedrijven gebruik kunnen maken van agglomeratievoordelen.
Door verstedelijking en economische activiteiten binnen nationale stedelijke netwerken te bundelen,
kan zo optimaal mogelijk met de schaarse ruimte worden omgegaan en kunnen de investeringen in
infrastructuur optimaal worden benut. De verhouding tussen de binnen deze gebieden gebundelde en
de daarbuiten verspreide verstedelijking moet ten minste gelijk blijven, ten behoeve van de versterking
van de economische positie van de nationale stedelijke netwerken. Samenwerking tussen de
verschillende decentrale overheden in nationale stedelijke netwerken draagt bij aan het draagvlak
voor voorzieningen (§ 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3.3 Nota Ruimte).
Instrumenten
De stedelijke netwerken en economische kerngebieden zijn onderdeel van de nationale Ruimtelijke
Hoofdstructuur. Een PKB-tekst hierover in de Nota Ruimte is bedoeld om verticaal door te werken in
het bestemmingsplan. De betreffende passage luidt:
"Binnen elk van de nationale stedelijke netwerken geeft het rijk in deze nota een aantal gebieden
aan om de verstedelijking te bundelen. De verhouding tussen de binnen deze gebieden gebundelde
en de daarbuiten verspreide verstedelijking moet ten minste gelijk blijven. Dit draagt bij aan
versterking van de economische positie van de (steden van de) nationale stedelijke netwerken en
aan het draagvlak voor voorzieningen in en bij de steden. Op PKB-kaart 2 zijn deze
bundelingsgebieden voor verstedelijking indicatief aangegeven. De provincies leggen de begrenzing
van de bundelingsgebieden vast in de streekplannen. Provincies en (samenwerkende) gemeenten
12
EINDCONCEPT (5-6-2008)
vullen het verstedelijkingsbeleid in de bundelingsgebieden nader in. De provincies moeten kunnen
aantonen dat de bundelingspercentages voor woningen, bedrijventerreinen en arbeidsplaatsen ten
minste gelijk blijven en de bundelingsgebieden daarmee ten minste hun positie behouden. Het rijk
zal dit beoordelen." (§ 2.2.3.3 Nota Ruimte)
Nota Ruimte PKB-kaart 2
De, op zich uitgesproken, opdracht in de PKB-tekst aan de provincies laat zich niet eenvoudig vertalen
naar individuele bestemmingsplannen. Het genoemde bundelingspercentage is weliswaar een
duidelijke kwantitatieve norm, maar is tegelijkertijd een gemiddelde voor het gehele bundelingsgebied.
Hiertoe kunnen verschillende typen gebieden horen, variërend van centrumgebieden tot
rijksbufferzones. Omdat een amvb deze doorwerking niet effectief kan borgen wordt deze opdracht
verankerd in bestuurlijke afspraken door binnen de Verstedelijkingsafspraken een verdeling van de
woningbouwopgave af te spreken die invulling geeft aan het rijksbelang dat ontwikkeling van de
stedelijke netwerken op peil blijft. De nieuwe verstedelijkingsafspraken voor de periode 2010-2020
zullen naar verwachting uiterlijk aan het eind van 2009 worden vastgelegd.
Bij de uitvoering van dit ruimtelijk beleid hecht het rijk grote waarde aan afstemming en samenwerking
tussen gemeenten bij met name gemeentegrensoverstijgende vraagstukken op het raakvlak van
verstedelijking, economie en verkeer en vervoer. Het rijk draagt financieel bij via de Nieuwe
Sleutelprojecten (met het oog op centrumvorming in de nationale stedelijke netwerken), de
Topprojecten, het Nota Ruimte budget en het meerjarenprogramma infrastructuur, ruimte en
infrastructuur (MIRT). Voor het oplossen van stedelijke problemen zet het rijk samen met gemeenten
het Grote Stedenbeleid (GSB) en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) in. Voor de
verdere ontwikkeling van de stedelijke netwerken zijn het Actieprogramma Ruimte en Cultuur en de
Nota Mobiliteit van belang. De nota Pieken in de Delta en het actieplan bedrijventerreinen voorzien in
een verdere uitwerking van het beleid.
Het nationale stedelijke netwerk Randstad wordt als nationaal ruimtelijk belang in hoofdstuk 4 apart
toegelicht. Het nationale ruimtelijke belang "Ruimte voor groengebieden, volkstuinen,
sportvoorzieningen en andere recreatiemogelijkheden in en om nationale stedelijke netwerken (16)" in
hoofdstuk 3 heeft een sterke relatie met dit belang.
13
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang:
Verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur (2)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Tracéwet en Planwet Verkeer en Vervoer
MIRT:
Prioriteit bij
oplossen
knelpunten op
de
hoofdverbinding
s-assen (2.2.4.1)
Verbetering basiskwaliteit van de PKB Nota Mobiliteit (2.2.4.1)
gehele hoofdinfrastructuur (R) (2.2.4)
Regulieringssystematiek voor vervoer van gevaarlijke stoffen (2.2.4.3): ruimtelijke borging van het
basisnet (UA 5.8) via het besluit externe veiligheid transportroutes (amvb onder wet vervoer
gevaarlijke stoffen)
Structuurvisie buisleidingen
Regulieringssystematiek voor vervoer van gevaarlijke stoffen (2.2.4.3): amvb buisleidingen onder wet
Milieuwbeheer; amvb en ministeriële regeling onder Wet vervoer gevaarlijke stoffen waarin de
rijksinfrastructuur is gecategoriseerd en per categorie vervoersplafond is vastgelegd
Implementatie van de maatregelen uit het kabinetsstandpunt Ketenstudies (UA 5.8) ten behoeve van
zorgvuldig omgaan met capaciteit
Figuur 2
Toelichting op nationaal belang
Het rijk streeft ernaar om op de gehele hoofdinfrastructuur een basiskwaliteit te bieden. Bij de keuze
voor bundeling van infrastructuur richt het rijk zich op die delen van de hoofdinfrastructuur die de
beide mainports (en de daarmee verbonden mainportregio's) met de belangrijkste grootstedelijke
gebieden in Nederland en het buitenland verbinden. Dit zijn de hoofdverbindingsassen. Deze
structureren op nationaal niveau in belangrijke mate de (bundeling van) verstedelijking en
economische activiteiten. Ze dragen bij aan de ruimtelijke samenhang van Nederland als geheel en de
verbinding van Nederland met het omliggende buitenland. Bij investeringen, gericht op de versterking
van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur, wordt nadrukkelijk rekening gehouden met
ruimtelijke overwegingen (§2.2.4.1 Nota Ruimte).
Instrumenten
De hoofdverbindingsassen zijn structurerend voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland en
vormen een belangrijk onderdeel van de Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het rijk neemt grotendeels zelf de
kaderstelling en uitvoering hiervan ter hand. Het rijk zet de Planwet Verkeer en Vervoer en de
Tracéwet in die kaderstellend zijn bij de uitvoering van het beleid op de hoofdinfrastructuur. Bij de
uitvoering van dit ruimtelijk beleid hecht het rijk grote waarde aan afstemming en samenwerking
tussen gemeenten bij gemeentegrensoverstijgende vraagstukken op het raakvlak van verstedelijking,
economie en verkeer en vervoer. Het MIRT wordt ingezet ten behoeve van de samenhang van
besluiten over rijksinfrastructuur met de gewenste ruimtelijke (gebieds)ontwikkeling. Het Basisnet,
aangekondigd in de Nota Mobiliteit en de nota Vervoer gevaarlijke stoffen, is het reguleringssysteem
voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water. De structuurvisie voor
buisleidingen is dat voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (zie hiervoor ook
paragraaf 5.7 van deze Realisatieparagraaf). Het ondersteunende kader dat de bevoegdheden
weergeeft bestaat uit een besluit en ministeriële regeling voor een gecategoriseerd vervoersplafond
voor rijksinfrastructuur, en amvb's op basis van de Wet Milieubeheer en de Wro voor het basisnet en
buisleidingen. Voor deze amvb's is het sectorale traject reeds in gang gezet, ze zullen naar
verwachting in 2009 in werking treden. De implementatie van de maatregelen uit het
kabinetsstandpunt ketenstudies bevordert het zorgvuldig omgaan met beschikbare capaciteit.
14
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang:
Verdere ontwikkeling van Schiphol op de huidige locatie tot 2030 (3)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Bouwregime binnen de 20 Ke-contour behorende bij het vijfbananstelsel en de gebieden bij
Verdere ontwikkeling van Noordwijkerhout en de Legmeerpolder, op te nemen in Luchthavenindelingbesluit
Schiphol op de huidige
locatie tot 2030 (R) (2.2.5.2)
Figuur 3
Toelichting op nationaal belang
De Nota Ruimte spreekt uit dat Schiphol zich tot 2030 op de huidige locatie verder moet kunnen
ontwikkelen. Het beleid is gericht op een blijvende bijdrage van de luchthaven aan de internationale
concurrentiepositie van de Randstad en het vermijden van woningbouw in de omgeving van de
luchthaven op plaatsen waar dit uit een oogpunt van geluid en veiligheid niet wenselijk is. Het past ook
niet in het kabinetsbeleid om onder intensief gebruikte vliegroutes nieuwe stedelijke gebieden tot
stand te laten komen (conform de Schipholwet) (§2.2.5.2 Nota Ruimte). Het Coalitieakkoord van 2007
vult op dit beleid aan dat Schiphol binnen de bestaande milieu- en geluidsnormen kan doorgroeien,
waarbij woningen op grotere afstand van Schiphol beter beschermd worden tegen geluidhinder. Op
korte termijn worden de mogelijkheden bezien van de ontwikkeling van Lelystad als overloop, met
inachtneming van overige regionale vliegvelden (pagina16 Coalitieakkoord 7 februari 2007). In de
startnotitie Randstad 2040 van 22 juni 2007 is aangekondigd dat het kabinet het mogelijk wil maken
dat Schiphol zich tot 2040 op de huidige locatie verder kan ontwikkelen.
Instrumenten
De volgende PKB-tekst over de ontwikkeling van Schiphol is bedoeld om verticaal door te werken tot
op lokaal niveau:
"Concreet betekent dit dat er buiten de in de verstedelijkingsafspraken vastgelegde locaties (Vinex
en Vinac 2010) geen nieuwe uitleglocaties kunnen worden ontwikkeld ten behoeve van
woningbouw binnen de 20 Ke-contour behorende bij het vijfbanenstelsel en de gebieden bij
Hoofddorp-West, Noordwijkerhout en de Legmeerpolders (PKB-kaart 3). Het gaat hierbij om
locaties die liggen onder de intensief gebruikte vliegroutes. Herstructurering en intensivering in
bestaand bebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. In het
geval in de toekomst vliegroutes wijzigen dan wel tot een ander banenstelsel wordt besloten, zal de
20 Ke-contour respectievelijk de dan geldende Lden contour bepalend zijn voor de mogelijkheden
voor nieuwe uitleglocaties. Op basis van de resultaten van de evaluatie van de Schipholwetgeving
en uiterlijk op 1 december 2006, zal worden bezien of de bouwbeperking in de drie genoemde
gebieden kan vervallen." (§ 2.2.5.2 Nota Ruimte)
15
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nota Ruimte PKB-kaart 3
In het kabinetsstandpunt over Schiphol van april 2006 is reeds besloten dat het vrijwaringsgebied
(waarbij Hoofddorp-West is komen te vervallen) zal worden opgenomen in het
luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) dat is voorzien in 2009 (het LIB is een amvb op basis van de
Wet Luchtvaart). Dit kabinetsstandpunt is recenter dan de Nota Ruimte. Met het LIB is de begrenzing
en het planologisch regime waarop in bovenstaande passage werd gedoeld door middel van sectorale
wet- en regelgeving geborgd en is borging hiervan met een amvb overbodig.
Nationaal ruimtelijk belang:
Het kunnen voorzien in de vraag naar droge havengerelateerde bedrijventerreinen ten behoeve van de
Rotterdamse haven (4)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
PKB Project Mainport Rotterdam
Het kunnen voorzien in vraag
naar droge Kabinetsstandpunt ten opzichte van vervolgonderzoek naar alternatieven voor maximaal 180 hectare
havengerelateerde in de noordrand van de Hoekse Waard
bedrijventerreinen ten
behoeve van de Rotterdamse
haven (R) (2.2.5.3)
Figuur 4
Toelichting op nationaal belang
Het beleid in de Nota Ruimte bij dit nationale ruimtelijke belang is erop gericht dat in de vraag naar
droge, havengerelateerde bedrijventerreinen ten behoeve van de Rotterdamse haven zal worden
voorzien. Het rijk wil daarnaast de mogelijkheid openhouden voor vestiging van grootschalige
chemische bedrijven op de Tweede Maasvlakte. Het rijk ziet daarbij clustering als een belangrijke
mogelijkheid voor transportpreventie en voor het beperken van risico's van het vervoer van gevaarlijke
stoffen tussen productielocaties (§2.2.5.3 Nota Ruimte).
16
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Instrumenten
De ruimtelijke uitwerking van dit rijksbeleid vindt plaats in de PKB Project Mainport Rotterdam (PMR).
Deze gebiedsspecifieke PKB is ook gescreend op eventuele effecten van de nieuwe Wro. Deze
gebiedsspecifieke PKB bevat enkele bepalingen die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal
niveau. Deze zijn opgenomen in paragraaf 5.4 van deze realisatieparagraaf.
Vanwege de kruisende belangen van verstedelijking en behoud van de nationale landschappen is het
gebied "de Hoeksche Waard" opgenomen in hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk wordt dit nationale
ruimtelijke belang toegelicht en worden de instrumenten daarbij beschreven.
Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud en versterking op lange termijn van de tuinbouwfunctie in de vijf Greenports (5)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Provincies hebben het voortouw om dit beleidmatig uit te werken en ruimtelijk te verankeren (2.2.5.5)
en de bestaande terreinen te herstructureren (3.4.6.1)
Rijksfacilitering
provinciale
Behoud en versterking op herstructurerin
lange termijn van de g (3.4.6.1) =
tuinbouwfunctie in de vijf ILG
Greenports (S) (2.2.5.5)
Manifest en uitvoeringsafspraken greenport(s) Nederland (UA 7.9)
Brief ministers LNV/VROM aan Tweede Kamer over nadere uitwerking ruimtelijke beleid
glastuinbouw
Brief minister LNV, mede namens ministers VROM/VW/EZ, aan Tweede Kamer over
intentieverklaring Greenport(s) Nederland
Nota Ruimte
Budget
Figuur 5
Toelichting op nationaal belang
De Nederlandse tuinbouwsector is een speler van wereldformaat. Bij dit nationale ruimtelijke belang
hecht het rijk eraan dat de tuinbouwfunctie in vijf zogenoemde greenports behouden blijft en versterkt
wordt. Deze 5 greenports zijn het Zuid-Hollands glasdistrict (Westland en Oostland), Aalsmeer en
omstreken en het agro(logistieke) cluster Venlo voor de glastuinbouw, de Bollenstreek voor de
bollenteelt en Boskoop voor de pot- en containerteelt.
Instrumenten
De Nota Ruimte benoemt de mainports en greenports als onderdeel van de nationale Ruimtelijke
Hoofdstructuur en legt het voortouw om het beleid op de greenports en herstructurering van
bestaande terreinen beleidsmatig uit te werken en ruimtelijk te verankeren bij de provincies. Een
belangrijk instrument hierbij is de gemeenschappelijke agenda van overheden en bedrijfsleven in het
Manifest Greenports Nederland en de uitwerking daarvan in de bestuurlijke uitvoeringsafspraken
greenport(s) Nederland uit 2007. Het kabinet heeft de Kamer op 13 september 2005 over de nadere
uitwerking van het ruimtelijk beleid glastuinbouw op 25 juni 2007 over deze intentieverklaring
geïnformeerd. Met het ILG en het Nota Ruimte budget ondersteunt het rijk een aantal
greenportgebieden financieel. De investeringen in de locaties voor glastuinbouw en overige tuinbouw
(bollen- en bomenteelt) zijn gericht op behoud en versterking van de economische functie van de
tuinbouw en gelijktijdige versterking van andere gebiedsfuncties zoals water, wonen, recreatie,
landschap en natuur.
17
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang:
Aansluiting van Nederland op de internationale netwerken van luchtvaart en zeevaart (6)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Aanpassing van de Wet Luchtvaart: decentralisatie van taken en bevoegdheden inzake regionale en kleine
luchthavens naar provincies ten behoeve van een `level playing field', met uitzondering van Lelystad, Rotterdam
en Eindhoven (2.3.4.1)
Selectief
investeringsbeleid
gericht op
maritieme toegang
Aansluiting van Nederland op en landzijdige
de internationale netwerken ontsluiting
van luchtvaart en zeevaart (2.3.4.2)
(S) (2.3.4)
Voorwaardenscheppend beleid: versterking van de marktomstandigheden en heldere randvoorwaarden ten
behoeve van een `level playing field' (2.3.4.2)
Bevordering nationale en internationale samenwerking, waar nodig en op verzoek van provincies door middel van
deelname aan overleg met vertegenwoordigers van buitenlandse overheden (2.3.4.2)
Figuur 6
Toelichting op nationaal belang
Een goede aansluiting op het internationale luchtvaartnetwerk is belangrijk voor de economische
concurrentiepositie van Nederland. Het beleid in de Nota Ruimte op het gebied van luchtvaart is
gericht op voorkoming van nieuwe ongewenste risicosituaties die ontstaan door bebouwing van -uit
externe veiligheidsperspectief- ongewenste plekken. Daarnaast richt het rijk zich op een goede en
eerlijke ordening van markten. De Nederlandse zeehavens zijn gelegen in of nabij de economische
kerngebieden. Het kabinet voert zeehavenbeleid gericht op versterking van de maatschappelijke
meerwaarde van de zeehavens voor de Nederlandse economie. De ambitie daarbij is om de
internationale concurrentiekracht van de zeehavens te verbeteren, binnen de randvoorwaarden van
leefbaarheid en veiligheid. Daartoe voert het rijk een selectief investeringsbeleid en een
voorwaardenscheppend beleid (§2.3.4.1 en 2.3.4.2 Nota Ruimte).
In 2008 zal het kabinet de Nota Luchtvaart aan het parlement aanbieden, waarin het kabinet het
beleid voor de Luchtvaart actualiseert.
Instrumenten
De Nota Ruimte legt voor dit nationale ruimtelijke belang de verantwoordelijkheden (op gebied van
groei, omvang en normstellingen) bij de decentrale overheden. Het rijk ondersteunt hierbij onder
andere door aanpassing van de Wet Luchtvaart waarbij een `level playing field' van regionale
luchthavens ten behoeve van een goede en eerlijke ordening van markten wordt gecreëerd. In het
algemeen wordt bij rijksinvesteringen rekening gehouden met toegang en ontsluiting van de
zeehavens.
Nationaal ruimtelijk belang:
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (7)
18
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Amvb Ruimte:
- benutting van bestaand bebouwd gebied (2.3.2.4)
- ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied (3.4.5.1) met uitzonderingsbepaling recreatiecomplexen
- locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen (2.3.2.6)
Elke gemeente heeft de mogelijkheid om de natuurlijke bevolkingsaanwas op te vangen (2.3.2.2)
Beleidsbrief ministers VROM/EZ aan de Tweede Kamer over bedrijventerreinen en SER-ladder
Brief IPO aan Tweede Kamer inzake richtlijn voor het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen
Nieuwe verstedelijkingsafspraken 2010-2020 over:
Voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken (2.3.2.3)
GSB: BDU:
Stimulering Goede
ISV: ILG: herstructurering afstemming
Groen in de Groen om de , transformatie met het
stad stad wijken, verkeers- en
bedrijventerrein vervoerssystee
en (2.3.2.4) m (2.3.2.5)
Bundeling van verstedelijking
en economische activiteiten Behoud en verbetering van de balans tussen groen en verstedelijking: richtgetal 75 vierkante meter
(S) (2.3.2) groen per woning (2.3.2.7) ; Balansboek rood-groen (2.3.2.7)
Beleidsbrief van ministers LNV/VROM aan Tweede Kamer over nadere uitwerking ruimtelijke beleid
glastuinbouw (UA 7.9)
Landbouw ontwikkelingsgebieden glastuinbouw:
Aanwijzing 10 nationale LOG's; eventueel aanvullende provinciale LOG's gekoppeld aan regionale
herstructureringopgave en mogelijke koppeling aan sanering verspreid glas (3.4.6.3)
Manifest en intentieverklaring greenport(s) Nederland (UA 7.9)
STIDUG:
Landbouwont-
wikkelings-
gebieden
glastuinbouw
Beleidsbrieven van ministers VROM/LNV aan de Tweede Kamer over de Agenda Landschap, over
verrommeling landschap en over megastallen
Samenwerkingsagenda Mooi Nederland
Figuur 7
Toelichting op nationaal belang
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in algemene zin ondersteunt de steden in
hun functie van economische en culturele motor en zorgt voor een bepaalde basiskwaliteit in heel
Nederland. Gebundelde vormen van verstedelijking en economische activiteiten kunnen eenvoudiger
worden ontsloten en ondersteunen een optimale benutting van infrastructuur. Bundeling in steden en
dorpen maakt het eveneens mogelijk functies bij elkaar te brengen, waardoor het draagvlak voor
voorzieningen ondersteund wordt en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang
geplande optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing
daarbuiten (§2.3.2.1 Nota Ruimte).
Om verrommeling een halt toe te roepen zal in de eerste plaats het bestaande bebouwde gebied beter
moeten worden benut, waardoor de noodzaak afneemt om open ruimte te gebruiken voor bebouwing.
In de tweede plaats zal het moeilijker worden gemaakt om in de open ruimte te bouwen.
Bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel (...) (§ 2.1.1 Rijksbegroting 2008 XI).
Instrumenten
Het rijk geeft in de Nota Ruimte aan de decentrale overheden opdracht om principes van bundeling
toe te passen in hun ruimtelijke plannen. Voor het slagen van dergelijk bundelingsbeleid is het nodig
dat dit beleid generieke toepassing vindt. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en
(samenwerkende) gemeenten om het generieke ruimtelijke beleid bij dit nationale belang integraal en
19
EINDCONCEPT (5-6-2008)
concreet gestalte te geven zowel bij planvorming als uitvoering en daarmee te zorgen voor
basiskwaliteit (§2.3.1 Nota Ruimte).
Enkele PKB-teksten in de Nota Ruimte beschrijven deze rolverdeling tussen rijk en decentrale
overheden en zijn derhalve bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau. Deze passages
luiden:
Benutting van bestaand bebouwd gebied 2000:
"Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (inclusief glastuinbouw) betekent dat
nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd wordt gelokaliseerd, dat wil
zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe
clusters van bebouwing daarbuiten. (...) Provincies (...) geven het bundelingsbeleid zo vorm dat het
de vraag naar ruimte van alle aan de verstedelijking verbonden functies in al zijn diversiteit
accommodeert en de rijksdoelstelling krachtige steden en vitaal landelijk gebied ondersteunt. De
invulling van het provinciale bundelingsbeleid sluit aan bij de integrale ontwikkelingsdoelstellingen
van het betreffende gebied en de daarin liggende steden en dorpen. Dit geldt specifiek voor de
keuze van locaties voor verstedelijking en economische activiteiten (zowel in bestaand bebouwd
gebied als daarbuiten) en van de verhouding tussen de omvang van de gebundelde en de meer
verspreide bebouwing in het buitengebied. (...) Het rijk toetst of provincies (...) het
bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale
ruimtelijk beleid opnemen." (§2.3.2.1 Nota Ruimte)
"Verdichtingsmogelijkheden in het bestaand bebouwd gebied moeten in elk geval in de steden van
de verschillende nationale stedelijke netwerken, zo optimaal mogelijk worden benut. Nieuwe
woonwijken en bedrijventerreinen buiten het bestaande bebouwde gebied van steden en dorpen in
2000 worden gezien als nieuwe uitleglocaties." (§2.3.2.4 Nota Ruimte)
Ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied
"Om het hergebruik van leegstaande gebouwen te stimuleren en de mogelijkheden te benutten die
nieuwbouw biedt om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te vergroten, vraagt het rijk aan
provincies om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied.
(...) Dit provinciale kader legt vast welke randvoorwaarden de provincie hanteert inzake:
· de mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijkomende bebouwing;
· de mogelijkheden om bestaande onbruikbare of niet-waardevolle bebouwing te saneren met
behulp van nieuwbouw van woningen (ruimte voor ruimte), en;
· de mogelijkheden voor nieuwbouw gekoppeld aan een substantiële kwaliteitsverbetering van
natuur, water, landschap en/of recreatie.
(...) Voor nieuwbouw en eventueel nieuwe dorpen die in dit kader mogelijk worden gemaakt, geldt
bovendien dat gebruik wordt gemaakt van de ruimte rondom kernen en wordt aangesloten bij
bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en bebouwingslinten in het
buitengebied. (...) Het rijk toetst dit op basis van bovenstaande uitgangspunten." (§3.4.5.1 Nota
Ruimte)
Uitzonderingsbepaling recreatiecomplexen
"De ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van recreatiewoningen zijn gelijk aan de
mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen in het buitengebied: een aanvraag tot de bouw van
een recreatiewoning kan alleen door een gemeente worden toegestaan, indien op die plaats ook
een reguliere woning kan worden toegelaten. Als uitzondering op deze hoofdregel geldt dat voor
complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door
middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, een positieve planologische
beoordeling kan worden gegeven." (§3.4.5.3 Nota Ruimte)
Locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen
"Provincies (...) concretiseren het integrale locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen in het
provinciale ruimtelijke en verkeers- en vervoersbeleid. Uitgangspunt is dat nieuwe
vestigingslocaties voor detailhandel niet ten koste mogen gaan van de bestaande
detailhandelsstructuur in wijkwinkelcentra en binnensteden. Gemeenten dienen de mogelijkheid te
hebben om in bestemmingsplannen een aparte bestemming voor perifere detailhandel op te nemen.
De provincies stellen gezamenlijk richtlijnen op met betrekking tot branchebeperkingen voor
perifere detailhandel, die vervolgens door het kabinet worden geaccordeerd. Essentieel is verder
dat het locatiebeleid ten minste regels en criteria bevatten die waarborgen dat:
· bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen die uit oogpunt van veiligheid, hinder en
verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in of nabij woonbebouwing ruimte wordt
geboden op specifieke daarvoor te bestemmen (bedrijven)terreinen;
20
EINDCONCEPT (5-6-2008)
· aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met omvangrijke
goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking ruimte wordt geboden
op locaties met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen van
bij voorkeur verschillende modaliteiten (multimodale ontsluiting); en dat
· aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met arbeids- en/of
bezoekersintensieve functies ruimte wordt geboden op locaties bij voorkeur in de nabijheid van
openbaar vervoersknooppunten en met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en
vervoersverbindingen." (§2.3.2.6 Nota Ruimte)
Om doorwerking van bovenstaande PKB-passages over benutting van bestaand bebouwd gebied als
motiveringsvereiste te borgen zullen per amvb regels worden gesteld aan de toelichting op
bestemmingsplannen en, waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Om
doorwerking van bovenstaande PKB-passages over ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied
(inclusief de uitzonderingsbepaling recreatiecomplexen) en locatiebeleid voor bedrijven en
voorzieningen te borgen, en tegelijkertijd de provincies de ruimte te bieden voor gebiedsgericht
maatwerk, zullen per amvb regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van
bestemmingsplannen en, waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Bij de
borging van de optimale benutting van bestaand bebouwd gebied gaat het dus nadrukkelijk niet om
het introduceren van een kwantitatieve norm, maar om de waarborging van de procesvereiste.
Ten aanzien van de optimale benutting van bestaand bebouwd gebied noemt de Nota Ruimte de
SER-ladder als bruikbaar redeneerschema om hieraan invulling te geven. Duidelijk is dat het niet gaat
om een kwantitatieve norm, maar om een procesvereiste. Om deze procesvereiste te borgen onder de
nieuwe Wro, dient in de amvb Ruimte te worden geborgd dat in de toelichting op het bestemmingsplan
wordt gemotiveerd dat het bestaand bebouwd gebied optimaal wordt benut. De wijze van borgen kan
op verschillende manieren: in de amvb Ruimte (dus via nadere uitwerking in de provinciale
verordening) dan wel direct in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (dus zonder nadere uitwerking via
provinciale verordeningen). Bij de verdere operationalisering van het kader ten aanzien van de
optimale benutting van bestaand bebouwd gebied kunnen en moeten er nog keuzen worden gemaakt
over de wijze van borgen (amvb Ruimte of Bro) en de wijze van motiveren (SER-ladder of anders).
Een besluit hierover hoeft echter pas bij het ontwerp van de amvb Ruimte te worden gemaakt. Voor
bedrijventerreinen is op basis van afspraken met IPO en VNG een specifieke uitwerking afgesproken.
In de beleidsbrief bedrijventerreinen van december 2007 hebben de ministers van EZ en
VROM aangegeven dat zij samen met IPO en VNG bestuurlijke afspraken met provincies gaan maken
over behoefteraming en planning van bedrijventerreinen, regionale afstemming, herstructurering van
bedrijventerreinen en verankering van de toepassing van de SER-ladder. Ten aanzien van de borging
van de SER-ladder voor bedrijventerreinen, is in de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland
afgesproken dat provincies zorgen voor borging van deze SER-ladder. Op dit moment hebben VROM
en EZ een aantal opties in kaart gebracht om de SER-ladder voor bedrijventerreinen te borgen,
waaronder nationale borging. In de brief aan de Tweede Kamer eind juni 2008 over de voortgang van
de afspraken met provincies in het kader van Mooi Nederland, zullen de ministers van VROM en EZ
hierover een standpunt innemen.
Aan de Tweede Kamer is door het IPO over het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen reeds in
het voorjaar van 2008 een richtlijn gestuurd. Borging hiervan in een verordening is noodzakelijk.
Voor het bundelingsbeleid voor wonen is in het actieplan woningproductie van november 2007
aangekondigd dat voor de periode 2010-2020 integrale en regionale verstedelijkingsafspraken zullen
worden gemaakt die een directe relatie hebben met het toekomstige stedenbeleid waarbij stedelijke
projecten zoveel mogelijk in samenhang met andere projecten in het Meerjarenprogramma
Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT) worden bezien. In de beleidsagenda van de begroting 2008
deel XI is aangekondigd dat hierin ook afspraken worden gemaakt over het bieden van voldoende
ruimte voor wonen (130% plancapaciteit). Het principe van de Nota Ruimte dat elke gemeente en
woonkern mag bouwen voor de eigenwoonbehoefte blijft gelden.
De Nota Ruimte legt de verantwoordelijkheid voor voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte
voor wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en
infrastructuur bij provincies en gemeenten (§2.3.2.3 Nota Ruimte).
Voor behoud en verbetering van de balans tussen groen en verstedelijking brengt het balansboek
rood-groen van het kabinet uit september 2003 in beeld hoe rode en groene bestemmingen goed met
21
EINDCONCEPT (5-6-2008)
elkaar in balans te brengen zijn. Vanuit het ISV, ILG, GSB en de BDU wordt het beleid voor groen in
en om de stad financieel ondersteund.
Op het terrein van glastuinbouw benoemt het rijk in de beleidsbrief glastuinbouw van 13 september
2005, de bestuurlijke uitvoeringsafspraken greenport(s) Nederland van 2007 en de beleidsbrief over
de Agenda Landschap van 26 oktober 2007 de samenwerking met provincies op het terrein van
bundeling van (glas-)tuinbouw. In de beleidsbrief glastuinbouw is onderzoek aangekondigd naar de
sanering van zogenaamd "papieren glas". Het kabinet informeert de Tweede Kamer hierover op korte
termijn nader.
In de beleidsbrief over de verrommeling van het landschap van 2 november 2007 en de
Samenwerkingsagenda Mooi Nederland van 21 december 2007 geeft het rijk verdere invulling aan het
beleid over bundeling enerzijds en het openhouden van het landschap anderzijds (elkaar versterkende
beleidsdoelen).
Ten aanzien van megastallen kan nog worden toegevoegd dat het kabinet per beleidsbrief van 20
december 2007 het standpunt heeft ingenomen dat de schaalvergroting, en daarmee de bouw van
megastallen, een begrijpelijke economische ontwikkeling is, maar van mening is dat er extra aandacht
nodig is voor de consequenties voor ruimte, logistiek, inpassing in het landschap en duurzaamheid.
Provincies hebben in eerste instantie de regie om in overleg met gemeenten een nadere afweging te
maken omtrent locaties en inpassing van megastallen in het landelijk gebied of op (agrarische)
bedrijventerreinen. Met provincies en gemeenten vindt er thans nader overleg plaats over de
bestuurlijke verantwoordelijkheden en de doorvertaling in bestemmingsplannen van genoemde
voorwaarden in relatie tot de nieuwe Wro.
Nationaal ruimtelijk belang:
Bundeling van infrastructuur en vervoersstromen (8)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
PKB Nota Mobiliteit (2.3.3.1)
Landelijke markt- en capaciteitsanalyses (lmca's) en regionale netwerkanalyses ten behoeve van
afstemming tussen hoofdinfrastructuur en regionale- en lokale verbindingen (2.3.3.2)
Bundeling van infrastructuur Evenwicht tussen het vrijhouden van de ruimte voor de uitbreiding van infrastructuur en voor andere
en vervoersstromen (S) functies (2.3.3.3)
(2.3.3)
Gebiedsgericht ontwerpen in samenhang met de omgeving als uitgangspunt bij de aanleg van nieuwe
of verbreding van bestaande infrastructuur (2.3.3.4)
Deels landt dit in de structuurvisie snelwegomgeving
Tracéwet & planwet verkeer en vervoer
Mobiliteitsvisie
MIRT
Figuur 8
Toelichting op nationaal belang
De opgave bij dit nationale ruimtelijke belang is om de bereikbaarheid integraal te verbeteren om zo
een bijdrage te leveren aan de verbetering van de internationale concurrentiepositie van Nederland.
Bij het invullen van deze verantwoordelijkheid neemt het bundelingsprincipe een belangrijke plaats in.
Bundeling van infrastructuur betekent dat de groei van de mobiliteit op bepaalde, voor het overgrote
deel bestaande, verbindingen wordt geconcentreerd. Bij uitbreiding van de capaciteit gaat de voorkeur
uit naar bundeling met bestaande infrastructuur (§2.3.3.1 Nota Ruimte).
Instrumenten
De Nota Ruimte geeft in paragraaf 2.3.3.1 expliciet de verantwoordelijkheden weer bij dit nationale
ruimtelijke belang. Rijk, provincies, waterschappen en (samenwerkende) gemeenten zijn ieder voor
zich verantwoordelijk voor een deel van de infrastructuur, voor het borgen van een basiskwaliteit
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
hierop en voor de op de rijkshoofdinfrastructuur aansluitende regionale en lokale verbindingen. Het rijk
is integraal verantwoordelijk voor de hoofdinfrastructuur. Het rijk maakt deze verantwoordelijkheid
waar via de Tracéwet die de besluitvorming rond de aanleg van infrastructuur begeleidt. De
structuurvisie snelwegomgeving, die in 2008 wordt uitgebracht, geeft uitwerking aan de afstemming
tussen de verschillende niveaus van infrastructuur en tussen infrastructuur en de omgeving. Ook het
MIRT zal een bijdrage leveren. Het kabinet heeft daarnaast een nieuwe mobiliteitsvisie aangekondigd.
De Nota Ruimte voorziet de verdere uitwerking van het bundelingsbeleid voor infrastructuur in de
provinciale en regionale verkeers- en vervoersplannen en, voor de niet-ruimtelijke aspecten, in de
PKB Nota Mobiliteit. Deze PKB is ook gescreend op eventuele effecten van de nieuwe Wro.
Vastgesteld is dat de Nota Mobiliteit geen andere kaderstellende uitspraken doet dan de Nota Ruimte.
Zie hiervoor ook paragraaf 5.2 van deze Realisatieparagraaf. De PKB-kaarten van de Nota Mobiliteit
behouden op basis van de planwet verkeer en vervoer hun doorwerking. Het rijk zal buiten de
hoofdinfrastructuur door het voeren van bestuurlijk overleg en door monitoring de vinger aan de pols
houden hoe de provincies het bundelingsbeleid voor infrastructuur in het provinciale en regionale
beleid opnemen (§2.3.3.1 Nota Ruimte). Monitoring geschiedt via regionale netwerkanalyses en de
landelijke markt- en capaciteitsanalyses.
Nationaal ruimtelijk belang:
Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid (9)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Wet geluidhinder (2.3.5.2)
Wet bodembescherming (2.3.5.2)
Interimwet Stad- en milieubenadering (2.3.5.2)
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Borging van milieukwaliteit en
externe veiligheid (S) (2.3.5) Planologisch interimbeleid ter voorkoming van nieuwe ongewenste risicosituaties vooruitlopend op de
inwerkintreding van de nieuwe regelgeving voor regionale luchthavens (2.3.4.1)
In 2009 wordt dit interimbeleid vervangen door het besluit regelgeving burger- en miltaire luchthavens onder de
wet luchtvaart voor externe veiligheid bij burgerluchthavens
Wettelijke verankering van normen voor plaatsgebonden risico en voor afwegingskader voor groepsrisico via
Besluit externe veiligheid inrichtingen onder de Wet milieubeheer (2.3.5.3)
Wet luchtkwaliteit
Figuur 9
Toelichting op nationaal belang
Het rijk streeft met het beleid voor dit nationale ruimtelijke belang in de Nota Ruimte naar een schone,
veilige en aantrekkelijke leefomgeving voor burgers en bedrijven. Het rijk en andere overheden zijn er
aan gehouden de in de Nota Ruimte gestelde basiskwaliteit te realiseren. Zij stellen waar dat mogelijk
is een hogere ambitie. Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van ruimtelijk beleid is dat
milieu- en veiligheidsaspecten naast andere belangen vroegtijdig, gebiedsgericht en geïntegreerd in
de planvorming betrokken worden (§2.3.5.1 Nota Ruimte).
Instrumenten
De Nota Ruimte expliciteert in paragraaf 2.3.5.1 de verantwoordelijkheden voor dit nationale
ruimtelijke belang. Het rijk en andere overheden zijn eraan gehouden basiskwaliteit te realiseren. Het
rijk legt de minimumgrens voor de basismilieukwaliteit vast in sectorale milieuwet- en regelgeving. De
andere overheden hebben de ruimte om een hogere kwaliteit dan de basiskwaliteit te bewerkstelligen.
Binnen de gestelde kaders is er voor provincies en gemeenten ruimte voor lokaal en regionaal
maatwerk, zolang ten minste de basiskwaliteit voor milieu en veiligheid wordt gerealiseerd. Voor
milieukwaliteit bestaat het wettelijke kader uit de Wet Geluidhinder, de Wet Bodembescherming en de
Interimwet Stad- en Milieubenadering en de op grond daarvan vastgestelde regelgeving. Ten behoeve
van de luchtkwaliteit geeft de Wet luchtkwaliteit grenswaarden waaraan grotere ruimtelijke projecten
moeten worden getoetst. Dit gebeurt in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
In het voorjaar van 2009 zal het kabinet een standpunt innemen ten aanzien van het NSL. Dit
23
EINDCONCEPT (5-6-2008)
standpunt vormt de basis voor het derogatieverzoek van Nederland in de EU ten aanzien van de
grenswaarden van de luchtkwaliteit. Ook zal het NSL een belangrijke onderbouwing leveren met
betrekking tot het onderdeel luchtkwaliteit van grote ruimtelijke projecten met het oog op het vlotter
doorlopen van juridische procedures.
Voor externe veiligheid bestaat het kader uit de op grond van de Wet milieubeheer gegeven
normering voor plaatsgebonden risico en een afwegingskader voor verantwoording van groepsrisico,
en via het besluit regelgeving burger- en militaire luchthavens voor externe veiligheid bij
burgerluchthavens. Tot de inwerkingtreding van dit besluit in 2009 geldt het interimbeleid ter
voorkoming van nieuwe risicosituaties bij regionale luchthavens.
24
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Hoofdstuk 3: Water en Groene Ruimte
"Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van
natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal
erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen
overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en
bodemkwaliteit van groot belang. Het rijk realiseert op deze wijze de centrale doelstellingen:
versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden
en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden en de
borging van veiligheid. Provincies en gemeenten zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de
vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid in het buitengebied. Het rijk heeft daarbij speciale
aandacht voor het hoofdwatersysteem, de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief robuuste ecologische
verbindingen) en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingswetgebieden. Hetzelfde
geldt voor de nationale landschappen, de Werelderfgoedgebieden en de greenports." (inleiding
Hoofdstuk 3 Nota Ruimte).
Bij het beleid voor water en groene ruimte heeft het rijk gekozen voor de ruimtelijke strategieën
"anticiperen op en meebewegen met water", "investeren in de kwaliteit van natuur" en "landschappen
ontwikkelen met kwaliteit". Het beleid voor water en groene ruimte in de Nota Ruimte is inhoudelijk
deelbaar in 12 nationale ruimtelijke belangen, die elk een deelaspect van het beleid voor water en
groene ruimte beschrijven, waarbij een bepaalde instrumentenmix voor de uitvoering wordt ingezet.
Met het oog op de inhoudelijke consistentie van de nationale ruimtelijke belangen worden een aantal
passages uit andere hoofdstukken (anders dan hoofdstuk 3) van de Nota Ruimte in deze
realisatieparagraaf toch in dit hoofdstuk over water en groene ruimte meegenomen. In de figuren
wordt aangegeven welke paragrafen uit de Nota Ruimte worden behandeld in het betreffende
nationale ruimtelijke belang. Zo passen bijvoorbeeld de paragrafen 4.3 tot en met 4.7 in de Nota
Ruimte over de grote blauwe gebieden en thema's van Nederland het beste bij de nationale ruimtelijke
belangen "het op orde brengen en houden van het hoofdwatersysteem" en "behoud open uitzicht
Noordzeekust binnen de 12-mijlszone". Deze passages worden daarom in hoofdstuk 3 meegenomen.
Ook zijn delen van het beleid voor groen terug te vinden in Hoofdstuk 2, zoals in het nationale
ruimtelijke belang "bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (7)".
Nationaal ruimtelijk belang:
Het op orde brengen en houden van het hoofdwatersysteem ter bescherming van het land tegen
overstromingen, veiligstelling van de zoetwatervoorraden, voorkoming van watertekorten en verzilting,
verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater, de zorg voor een goede ecologische
waterkwaliteit en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit (10).
De achterliggende doelen voor dit nationale ruimtelijke belang zijn de borging van de veiligheid tegen
overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en watertekorten, de verbetering van water- en
bodemkwaliteit en de afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding. Dit
ruimtelijk belang heeft een zeer brede inhoud en zal daarom in 5 delen worden behandeld: grote
rivieren, kust en Noordzee, Waddenzee, IJsselmeergebied en de Zuid Westelijke Delta.
25
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Grote rivieren
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Grote rivieren
PKB Ruimte voor de Rivier (3.2.2.1) & Beleidslijn grote rivieren (NR 3.2.2.4/3.2.2.5, UA 6.3)
Integrale verkenning Maas 2 (NR 3.2.2.1)
Opstellen masterplannen per riviertak (UA 6.3)
Het op orde brengen en houden Amvb Ruimte:
van het hoofdwatersysteem: - regime van beleidslijn grote rivieren
- ter becherming van het land tegen - reservering van lange termijn locaties voor ruimte voor de rivier
overstromingen;
- de veiligstelling van de
zoetwatervoorraden; NURG projecten (realisatie natuur langs rivieren en ruimte voor rivieren)
- voorkomen van watertekorten en (UA 6.3)
verzilting;
- verbetering van de kwaliteit van het
oppervlaktewater; Wet beheer rijkswaterstaatswerken
- de zorg voor een goede ecologische
waterkwaliteit en;
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Actieprogramma Ruimte en Cultuur: pilots voor de rivieren (UA 6.1)
(R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7)
Planstudies Ruimte voor de Rivier (UA 6.3)
Hoofdwatersysteem algemeen
Bestuurlijke afspraken over blauwe knopen (NR 3.2.4.3)
Vierde nota Waterhuishouding (NR 4.7.4.1); wordt opgevolgd door het Nationaal Waterplan
Kaderrichtlijn Water (UA 6.1, 6.2)
Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat, Nationale Adaptatie Agenda 2007-2014 (UA 6.1)
Figuur 10a
Toelichting op nationaal belang
Het gebied van de grote rivieren is een belangrijk onderdeel van de nationale Ruimtelijke
Hoofdstructuur. Het behoud van de veiligheid tegen overstromingen en de verbetering van de
ruimtelijke kwaliteit staan er centraal. Het rijk kiest voor behoud van de bestaande ruimte voor de rivier
en waar nodig voor meer ruimte via rivierverruimende maatregelen. De ruimtelijke kwaliteit langs
de grote rivieren staat onder druk, onder andere door een grote stedelijke dynamiek op verschillende
plaatsen. Ruimte voor de Rivier biedt kansen om combinaties te maken met de inrichtingsopgaven die
de veiligheid stelt (§ 3.2.2 Nota Ruimte).
Instrumenten
"Het rijk zal maatregelen nemen om de te verwachten hogere rivierafvoeren te verwerken" (§ 3.2.2.1
Nota Ruimte). Vanwege het zwaarwegende belang van veiligheid tegen overstromingen geeft het rijk
aan dit belang zelf mede uitvoering in de vorm van sectorale wet- en regelgeving. De waarborgen om
de bestaande ruimte voor de rivier te behouden zijn neergelegd in de Beleidslijn grote rivieren;
maatregelen of reserveringen voor eventuele maatregelen - die de afvoer- en bergingscapaciteit
moeten vergroten zijn opgenomen in de PKB Ruimte voor de Rivier en de Integrale Verkenning Maas
2. Een aantal planstudies in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier worden uitgevoerd door
andere overheden om te waarborgen dat de riviermaatregelen passen binnen een integrale en
gebiedsgerichte aanpak. Andere overheden en private partijen dragen zorg voor de
kwaliteitsverbetering. De uitvoering van natuur en veiligheid in het rivierbed landt in de NURG-
projecten, die worden uitgevoerd door het rijk. Ook meer algemene instrumenten zoals het Nationale
Waterplan en de Nationale Adaptatiestrategie Ruimte en Klimaat geven uitvoering aan het
rivierenbeleid.
Een PKB-tekst in de Nota Ruimte over grote rivieren is bedoeld om verticaal door te werken tot op
lokaal niveau. De betreffende passage luidt:
"De bestaande ruimte voor de rivier wordt behouden. Gebieden die mogelijk nodig zijn voor de
verbreding van het winterbed, de inrichting als waterbergingsgebied (voor regulier rivierbeheer of
voor noodsituaties) of voor de versterking van de dijken, worden gedurende een periode van tien
jaren (na vaststelling van deze nota) gevrijwaard van ontwikkelingen die een inrichting ten
26
EINDCONCEPT (5-6-2008)
behoeve van de bescherming tegen overstromingen kunnen bemoeilijken. De zoekruimte voor deze
gebieden staat onder de noemer `ruimte voor de rivieren' op de bij deze nota behorende kaart 4. De
vrijwaring van deze zoekruimte betekent dat nieuwe grootschalige of kapitaalsintensieve
ruimtelijke ontwikkelingen (zoals woonwijken en bedrijventerreinen) die de bescherming tegen
overstromingen kunnen bemoeilijken, worden geweerd. Het rijk toetst hierop bij de beoordeling
van provinciale en gemeentelijke plannen, projecten of handelingen." (§3.2.2.1 Nota Ruimte)
Nota Ruimte PKB-kaart 4
In de PKB Ruimte voor de Rivier die na de Nota Ruimte is vastgesteld wordt het gebied waarop het
vrijwaringsbeleid voor de lange termijn betrekking heeft ingeperkt tot concreet benoemde gebieden die
ofwel in het zogenaamde basispakket vallen ofwel locaties zijn waarvoor lange termijn reserveringen
nodig zijn. Zie hiervoor ook paragraaf 5.3 van deze realisatieparagraaf.
Per amvb zullen regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar
waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Deze amvb zal betrekking hebben
op de gebieden waarop de Beleidslijn grote rivieren van toepassing is, namelijk het zogenaamde
`winterbed' en de gebieden die voor de lange termijn gereserveerd zijn voor mogelijke toekomstige
rivierverruimende maatregelen. Voor de goede orde: er is dus een regime voor het winterbed en een
regime voor de gebieden waarvoor sprake is van een lange termijn-reservering.
Het werkingsgebied van de Beleidslijn grote rivieren valt samen met het gebied onder de wet beheer
rijkswaterstaatwerken (Wbr), waarbinnen het Rijk als waterbeheerder bevoegd gezag is. De beleidslijn
verenigt twee sporen van beleid. Voor elke activiteit in het rivierbed is een vergunning in kader van de
Wet beheer rijkswaterstaatswerken nodig. Daarnaast is een goede afweging in het ruimtelijk spoor
(streekplannen en bestemmingsplannen) noodzakelijk om te voorkomen dat er
bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden,
zijn toegestaan. Doorwerking in het spoor van de ruimtelijke ordening voorkomt het afgeven van
bouwvergunningen voor activiteiten waarvoor de vergunning op grond van de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken moet worden geweigerd (pagina 4 Beleidslijn grote rivieren).
De gebieden in het basispakket betreffen concrete projecten. Indien nodig zullen desbetreffende
gemeenten per brief worden gevraagd om voor deze gebieden aan de betreffende gemeenten een
voorbereidingsbesluit te nemen waarmee de gebieden worden beschermd tegen ongewenste
27
EINDCONCEPT (5-6-2008)
ruimtelijke ontwikkelingen. Indien hieraan geen gehoor wordt gegeven, zal het kabinet waar nodig zelf
een voorbereidingsbesluit nemen.
In het kader van de nieuwe Wro is de PKB Ruimte voor de rivier bezien op doorwerking. Deze
gebiedsspecifieke PKB bevat, zoals hierboven genoemd, concrete bepalingen ten aanzien van lange
termijn reserveringen en het basispakket. Zie hiervoor paragraaf 5.3 van deze realisatieparagraaf.
Kust en Noordzee
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Kust en Noordzee
Amvb Ruimte:
- begrenzing kustfundament aan landzijde
- regime voor beheer van het kustfundament, het `ja, mits'-principe en het `nee, tenzij'-principe
Wet op de Waterkering, de Waterschapswet, Wet beheer rijkswaterstaatswerken,
Natuurbeschermingswet
Het op orde brengen en houden
van het hoofdwatersysteem: Onderzoek naar nut/noodzaak kustuitbreiding Zuid Holland (NR 4.3.3)
- ter becherming van het land tegen
overstromingen;
- de veiligstelling van de Beleidslijn kust (UA 6.3)
zoetwatervoorraden;
- voorkomen van watertekorten en
verzilting;
- verbetering van de kwaliteit van het Kustvisie (UA 6.3)
oppervlaktewater;
- de zorg voor een goede ecologische Integraal Beheersplan Noordzee (NR 4.7.1)
waterkwaliteit en;
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
(R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7) Gemeenschappelijk visserijbeleid (NR 4.7.4.9) en mijnbouwregeling
Deltacommissie
MIRT: de
aanpak
van prioritaire
zwakke
schakels (NR
4.3.4.3)
Hoofdwatersysteem algemeen
Nationaal Waterplan
Figuur 10b
Toelichting op nationaal belang
Het beleid in de Nota Ruimte voor de kust, als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur,
is gericht op waarborging van de veiligheid tegen overstromingen vanuit zee met behoud van
ruimtelijke waarden, waarbij de gebiedsspecifieke identiteit een belangrijke kernkwaliteit is (§4.3.2 Nota
Ruimte). Met het doel van duurzame veiligheid wordt een planologische reservering gemaakt voor de
zeewaartse kustverbreding tussen Hoek van Holland en Scheveningen (§4.3.3 Nota Ruimte). De Nota
Ruimte begrenst het zogenaamde kustfundament met de bedoeling dat daarin voldoende ruimte
beschikbaar is en blijft voor de versterking van de zeewering. Het kustfundament omvat het gehele
zandgebied, nat én droog, dat als geheel van belang is als drager van functies in het kustgebied. Het
rijk waarborgt voor de realisatie van een duurzame veiligheid tegen overstromingen vanuit zee, dat in
het kustfundament voldoende ruimte beschikbaar is en blijft voor de versterking van de zeewering. Het
kustfundament `draagt' aan de landzijde de waterkerende functie van duinen en dijken en de natuur
en recreatiefuncties van duingebieden en kustplaatsen en laat in de `natte' zone morfologische
processen plaats vinden die van belang zijn voor de vorming van strand en duinen. (§4.3.4.1 Nota
Ruimte). De Nota Ruimte kiest een strategie voor het beheer van het kustfundament (§4.3.4.1 Nota
Ruimte) en geeft hoofdlijnen voor specifiek bouwbeleid binnen het bestaande bebouwde gebied van de
kustplaatsen (§4.3.4.2 Nota Ruimte). Dit bouwregime is nader uitgewerkt in de Beleidslijn kust. Een
ander aandachtspunt is het versterken van acht prioritaire schakels met een gecombineerde nadruk
op veiligheid en ruimtelijke kwaliteit (§4.3.4.3 Nota Ruimte).
28
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Het Nota Ruimte-beleid voor de Noordzee heeft ten doel de economische betekenis van de Noordzee
te versterken en internationale waarden van natuur en landschap te behouden en te ontwikkelen
(§4.7.2 Nota Ruimte). Ook worden voor de Noordzee specifieke beleidskeuzes gemaakt over onder
meer winning van delfstoffen, visserij, windenergie en gebieden met bijzondere ecologische waarden.
De Nota Ruimte biedt verder een kader voor de begrenzing van een samenhangend netwerk van
beschermde gebieden op zee (§4.74.9 Nota Ruimte).
Instrumenten
Voor begrenzing van het kustfundament bevat de Nota Ruimte een PKB-tekst die is bedoeld om
verticaal door te werken tot op lokaal niveau:
"Het kustfundament wordt als volgt begrensd: (...) aan de landzijde omvat het kustfundament alle
duingebieden én alle daarop gelegen harde zeeweringen. De landwaartse grens valt bij smalle
duinen en dijken samen met de grens van de waterkering uitgebreid met de ruimtereservering voor
tweehonderd jaar zeespiegelstijging en omvat daar waar de duinen breder zijn dan de waterkering
het gehele duingebied. In de praktijk valt de begrenzing dan samen met de grenzen van
Natuurbeschermingswetgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en de Vogel en
Habitatrichtlijngebieden. De provincies en gemeenten leggen de definitieve landwaartse begrenzing
van het kustfundament vast in streek en bestemmingsplannen in overleg met de beheerders van
de zeewering.
Bij het beheer van het kustfundament kiest het rijk voor een strategie in drie stappen:
1. behoud van zand en ongehinderd transport van zand langs en dwars op de Kust;
2. zoveel mogelijk zandige maatregelen als ingrepen noodzakelijk zijn, en;
3. alleen in uiterste geval kan zand met harde constructies worden vastgelegd."
(§4.3.4.1 Nota Ruimte)
Het rijk heeft in 2007 de Beleidslijn kust opgesteld om daarin de verantwoordelijkheden en rollen van
de betrokken overheden en het beleid voor waterveiligheid uit te werken en te verduidelijken. De Nota
Ruimte kondigt deze Beleidslijn kust aan. De beleidslijn bestaat uit een beleidsbrief, uitwerking en
toelichting. De beleidsbrief en uitwerking hebben samen de status van nationaal ruimtelijk beleid. Het
rijk kondigt aan ruimtelijke plannen hieraan te zullen toetsen. De volgende passage uit deze beleidslijn
is derhalve bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau:
"De Nota Ruimte gaat ook in op het kustfundament en maakt onderscheid in twee zones: bebouwd gebied en
niet-bebouwd gebied. Voor bebouwd gebied geldt het `ja-mits'-principe. Voor het niet-bebouwd gebied en het
strand geldt het `nee, tenzij'-principe voor nieuwe permanente bebouwing. Vanuit deze principes zijn ingrepen
toelaatbaar die passen in het ontwikkelingsgerichte en gebiedsgerichte ruimtelijke beleid dat het rijk met de Nota
Ruimte wil stimuleren. Provincies en gemeenten hebben in de Nota Ruimte het verzoek gekregen om de grenzen
van het bestaande bebouwde gebied van kustplaatsen vast te stellen en deze grenzen op te nemen in streek- en
bestemmingsplannen. Tevens hebben ze de vraag gekregen om het `ja, mits' en `nee, tenzij'-principe voor het
bouwbeleid verder uit te werken. De Nota Ruimte is erop gericht duurzaam met de ruimte in het kustfundament
om te gaan en rekening te houden met de benodigde ruimte voor toekomstige versterking van de zeewering.
Voor de landschappelijke kwaliteit van de vrije horizon wordt aandacht gevraagd." (pagina 8 beleidslijn kust)
De Nota Ruimte beschrijft dat de (landwaartse) grens van het kustfundament samenvalt met de dijken
en (waar aan de orde) het gehele duingebied en derhalve in de praktijk de begrenzing van het
duingebied samenvalt met de grenzen van de Natuurbeschermingswet en de EHS. Het hierboven
genoemde regime voor beheer van het kustfundament wordt materieel derhalve deels geborgd op
basis van de Wet op de Waterkering, de Waterschapswet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en
de Natuurbeschermingswet. Om deze borging echter voor het hele kustfundament te garanderen en
tegelijkertijd de provincie ruimte te bieden voor maatwerk, zullen conform bovenstaande PKB-
passages over beheer van het kustfundament, het `ja, mits'-principe en het `nee, tenzij'-principe per
amvb regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar
provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen.
De doorwerking richting derden (verticale binding) van het kader voor de planologische reservering
voor de zeewaartse kustverbreding tussen Hoek van Holland en Scheveningen, de zeewaartse
begrenzing van het kustfundament en de begrenzing van een samenhangend netwerk van
beschermde gebieden op zee vindt nu plaats via sectorale wet- en regelgeving (onder andere
Natuurbeschermingswet en Mijnbouwwet). Bij de vergunningverlening dient het rijk zich te houden aan
de PKB-kaart en het toetsingskader in de Nota Ruimte voor genoemde onderwerpen.
Ten behoeve van een duurzame veiligheid worden verder nut en noodzaak van een zeewaartse
kustverbreding ter hoogte van Zuid-Holland onderzocht (pilot zandmotor). De Deltacommissie
(commissie duurzame kustontwikkeling) adviseert binnenkort over de lange termijn strategie voor een
29
EINDCONCEPT (5-6-2008)
duurzame veiligheid van de kust in samenhang met andere functies. Het nieuwe rijksbeleid voor de
kust waarin ondermeer aandacht zal zijn voor de relatie tussen economische ontwikkeling van de kust
en klimaatverandering zal worden opgenomen in het nationale waterplan dat in 2009 wordt
uitgebracht (de in de Nota Ruimte aangekondigde Kustvisie wordt hiermee overbodig). Aan de
versterking van de prioritaire schakels draagt het rijk financieel bij via het MIRT.
Voor de Noordzee vormt verder het Integraal Beheerplan een integraal afwegingskader voor
gebruiksfuncties. Winning en opslag van aardolie en aardgas en de realisatie van windparken tot een
totaal vermogen van 6000 MW in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) geschieden om dwingende
redenen van groot openbaar belang.
Waddenzee
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Waddenzee
PKB Waddenzee (NR 4.4)
Het op orde brengen en houden
van het hoofdwatersysteem:
- ter becherming van het land tegen
overstromingen; Beheer en ontwikkelingsplan Waddengebied (UA 6.3)
- de veiligstelling van de
zoetwatervoorraden;
- voorkomen van watertekorten en
verzilting;
- verbetering van de kwaliteit van het Waddenfonds
oppervlaktewater; UA 6.3
- de zorg voor een goede ecologische
waterkwaliteit en;
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
(R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7)
Figuur 10c
Toelichting op nationaal belang
De hoofddoelstelling van het nationaal ruimtelijk beleid voor de Waddenzee is de duurzame
bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke
open landschap. Binnen deze hoofddoelstelling zijn er doelen op het gebied van veiligheid,
bereikbaarheid, economische ontwikkeling en bescherming van archeologische waarden. Het
ontwikkelingsperspectief dat wordt geschetst voor de Waddenzee is gericht op een duurzame
ontwikkeling van het gebied, zowel op ecologisch als op sociaaleconomisch en toeristischrecreatief
terrein (§ 4.4.5 Nota Ruimte). De PKB 3e Nota Waddenzee uit 2006 bepaalt dat de mechanische
kokkelvisserij met ingang van 2005 niet langer in het gebied is toegestaan en staat gaswinning in het
gebied onder een aantal randvoorwaarden toe.
Instrumenten
Het rijksbeleid voor de Waddenzee is gericht op bescherming en ontwikkeling. De PKB 3e Nota
Waddenzee uit 2006 vormt de uitwerking van het rijksbeleid voor de Waddenzee en koppelt daaraan
zelfs een externe werking die zich verder uitstrekt dan alleen het gebied van de Waddenzee. In het
kader van de nieuwe Wro is de PKB Waddenzee bezien op doorwerking. Deze gebiedsspecifieke PKB
bevat enkele bepalingen die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau. Deze zijn
opgenomen in paragraaf 5.8 van deze realisatieparagraaf. Deze kaders zullen mee worden genomen
in de amvb Ruimte. Daarnaast wordt met het nog op te stellen beheer- en ontwikkelingsplan
Waddengebied en het reeds ingestelde Waddenfonds meer nadruk gelegd op een
ontwikkelingsgerichte benadering van de Waddenzee.
IJsselmeergebied
30
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
IJsselmeergebied
Het op orde brengen en houden Beleidskader IJsselmeergebied (wordt deels of geheel opgenomen in het Nationaal Waterplan):
van het hoofdwatersysteem: - (Herijking) Integrale visie IJsselmeergebied (NR 4.6.3, UA 6.3)
- ter becherming van het land tegen - Ondersteuning bij kadernota IJsselmeergebied (NR4.6.4.7)
overstromingen; - Gezamenlijke gebiedsontwikkeling IJsselmeergebied (UA 6.3)
- de veiligstelling van de - Integrale inrichting Veluwerandmeren (NR 4.6.3)
zoetwatervoorraden;
- voorkomen van watertekorten en Kabinetsbesluit uitbreiding spuicapaciteit Afsluitdijk (NR 4.6.4.1)
verzilting;
- verbetering van de kwaliteit van het
oppervlaktewater; Amvb Ruimte:
- de zorg voor een goede ecologische - Vrijwaringszone ten behoeve van de mogelijke versterking van de primaire waterkering (NR 4.6.4.2)
waterkwaliteit en; - planologisch regime voor buitendijkse ontwikkelingen (NR 4.6.4.3)
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
(R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7)
Figuur 10d
Toelichting op nationaal belang
Hoofddoelstelling in de Nota Ruimte voor het IJsselmeergebied is de functie van het IJsselmeer in de
borging van de veiligheid, de beperking van de wateroverlast en het behoud van de strategische
watervoorraad te versterken én het gebied als grootschalig open gebied met bijzondere internationale
waarden van natuur, landschap en cultuur te behouden en te ontwikkelen (§ 4.6.2 Nota Ruimte). Ook
worden specifieke beleidskeuzes gemaakt over onder meer spuicapaciteit van de Afsluitdijk,
dijkversterkingen en buitendijkse ontwikkelingen.
Instrumenten
Voor het IJsselmeergebied is het rijk waterbeheerder. De volgende PKB-tekst in de Nota Ruimte is
bedoeld om verticaal door te werken naar andere overheden toe:
"Vooruitlopend op mogelijke versterking van de primaire waterkeringen wordt in principe geen
uitbreiding van de bestaande bebouwing toegestaan in een zone van 100 meter binnendijks en 175
meter buitendijks. (...) De definitieve zones worden in overleg tussen het rijk, de
waterkeringbeheerder en de provincies bepaald en in streekplannen, bestemmingsplannen en de
leggers van de waterschappen verankerd. Voor plannen in een vergaand stadium worden door
betrokken partijen maatwerkafspraken gemaakt." (§ 4.6.4.2 Nota Ruimte)
"Voor nieuwe buitendijkse ontwikkelingen, uitbreidingen van bestaande buitendijkse activiteiten,
nieuwe inpolderingen en andere landaanwinningen, is het 'nee, tenzij'- regime van toepassing dat
in de paragrafen 3.2.3 en 3.3 is verwoord, voor water respectievelijk natuur. Voor nieuwe
buitendijkse initiatieven, zoals herstructurering van buitendijks gelegen bedrijventerreinen,
ontwikkeling van nieuwe verkeers en vervoerslocaties en infrastructuur en eventuele nieuwe
woningbouwlocaties, geldt daarmee een streng en helder afwegingskader dat dergelijke
ontwikkelingen niet op voorhand uitsluit, maar daaraan wel randvoorwaarden verbindt. In het
nationaal ruimtelijk beleid worden geen reserveringen gedaan voor grootschalige inpolderingen. De
ruimtelijke reservering voor een Markerwaard vervalt." (§ 4.6.4.3 Nota Ruimte)
Ter borging van bovenstaande PKB-passages zullen per amvb regels worden gesteld ten aanzien van
de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale
verordeningen, over vrijwaring van dijken en buitendijkse ontwikkelingen. Per provincie kan vervolgens
maatwerk worden geleverd. Zo kan per provincie worden bepaald welke buitendijks ontwikkelingen
niet zijn toegestaan en welke onder de `tenzij'-bepaling wel worden toegestaan (bijvoorbeeld ingrepen
van groot maatschappelijk belang of juist kleinschalige ingrepen).
Het `nee, tenzij'-beleid ten aanzien van buitendijkse ontwikkelingen in het IJsselmeergebied zal in het
Nationaal Waterplan worden herijkt. Daarnaast is in het Markermeer-IJmeer mogelijk ook sprake van
grootschalige buitendijkse ontwikkelingen (stedelijke uitbreiding Almere, groen/blauwe ontwikkeling
Markermeer-IJmeer). In het kader van Randstad Urgent is afgesproken dat medio 2009
samenhangende besluitvorming plaatsvindt tussen schaalsprong Almere, OV-planstudie SAAL en de
inrichting van het Markermeer-IJmeer, mede in het relatie tot het definitieve beleidskader
IJsselmeergebied dat in december 2008 deels of geheel zal worden opgenomen in het Nationaal
Waterplan. Dit kader zal worden herijkt in het Nationaal Waterplan, dat voor de ruimtelijke aspecten
tevens de status zal hebben van structuurvisie conform Wro en dat eind 2009 zal worden vastgesteld
door het kabinet. De exacte formulering van de amvb voor het IJsselmeergebied kan in de tweede
tranche van de amvb Ruimte worden bepaald. De tweede tranche zal de beleidskaders bevatten,
waarvan bekend is dat deze als gevolg van de totstandkoming van andere structuurvisies zullen
worden herijkt. Het Nationaal Waterplan zal mede betrekking hebben op de mogelijkheid voor
31
EINDCONCEPT (5-6-2008)
plaatsing van windmolens in het IJsselmeergebied. In het proces naar de amvb toe zal ook de
discussie over windmolens worden meegenomen.
Een groot aantal aangekondigde instrumenten gericht op implementatie van het beleid voor het
IJsselmeergebied zal in december 2008 al dan niet ondergebracht worden in het beleidskader
IJsselmeergebied.
Daarnaast wordt specifiek voor het onderdeel spuicapaciteit Afsluitdijk de bouw van een nieuw
spuisluizencomplex voorbereid. Op 14 februari 2007 is door het bevoegd gezag, in het kader van de
MER, ingestemd met de voorlopige locatiekeuze, die voorzien is op het grondgebied van de provincie
Friesland.
Zuidwestelijke Delta
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Zuidwestelijke Delta
Ontwikkelingsschets 2010 Schelde estuarium (NR 4.5.4.1)
Beleidslijn Buitendijkse gebieden (NR 4.5.4.2) is vervallen
Akkoord derde verdieping Westerschelde (UA 6.3)
Het op orde brengen en houden Verkenningen en planstudies, onder meer naar waterkwaliteit
van het hoofdwatersysteem:
- ter becherming van het land tegen
overstromingen; Deltaprogramma
- de veiligstelling van de
zoetwatervoorraden; programma `building with nature'
- voorkomen van watertekorten en
verzilting; Kabinetsreactie op amendement van Koppejan en Roefs op de Rijksbegroting 2007 deel XII over
- verbetering van de kwaliteit van het betrokkenheid en financiele bijdrage van het rijk
oppervlaktewater;
- de zorg voor een goede ecologische Hoofdwatersysteem algemeen
waterkwaliteit en;
- de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Vierde nota Waterhuishouding (NR 4.7.4.1); wordt opgevolgd door het Nationaal Waterplan
(R) (3.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7)
Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat, Nationale Adaptatie Agenda 2007-2014 (UA 6.1)
Figuur 10e
Toelichting op nationaal belang
De Nota Ruimte beoogt voor de Zuidwestelijke Delta de ontwikkeling van activiteiten die de nationale
concurrentiepositie versterken te combineren met ontwikkelingen die de veiligheid tegen
overstromingen vergroten en de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie versterken. Een
integrale benadering op Deltabrede schaal is hiervoor nodig. (§ 4.5.2 Nota Ruimte)
Instrumenten
Het rijk kiest in de Nota Ruimte ervoor om in de Zuidwestelijke Delta inhoudelijk betrokken te zijn en
beleidskeuzen te maken, maar heeft bij de decentrale overheden de verantwoordelijkheid gelegd om
de beleidskeuzen over te nemen en uit te werken in een integraal ontwikkelingsprogramma. In de
Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium geeft het rijk het pakket van projecten en maatregelen
weer dat samen met Vlaanderen wordt uitgevoerd voor met name de veiligheid tegen overstroming,
de toegankelijkheid van de havens (vooral Antwerpen) en natuurlijkheid in het gebied (Vogel- en
Habitatrichtlijn). Onderdeel van de Ontwikkelingsschets is o.a. het project waarbij Nederland en
Vlaanderen samenwerken aan een derde verdieping van de Westerschelde en de Beneden-
Zeeschelde. De verdieping van de Beneden-Zeeschelde in december 2007 gestart; Voor de
Westerschelde is een tracébesluit voorzien in april 2008 en een start van werken in september 2008.
Er zijn daarnaast verschillende verkenningen en planstudies uitgevoerd, zoals naar waterkwaliteit in
de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer en de Verkenning Zandhonger Oosterschelde. Ook de
Vierde Nota Waterhuishouding levert een bijdrage (met als doelstelling herstel van de estuariene
dynamiek) evenals het Nationale Programma ARK. Het Deltaprogramma, het uitvoeringsprogramma
van de Deltaraad, moet uitwerking geven aan de integrale gebiedsaanpak in de Zuidwestelijke Delta.
In het programma `building with nature' wordt gezocht naar innovatieve oplossingen voor de
zandhongerproblematiek voor de kust en Oosterschelde. Het rijk heeft na amendement van Koppejan
en Roefs op de Rijksbegroting 2007 deel XII ook toegezegd om meer actief betrokken te zijn, waarbij
tevens een bedrag van 500.000 euro beschikbaar is gesteld voor procesondersteuning van de
Deltaraad.
32
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud open uitzicht Noordzeekust binnen de 12-mijlszone (11)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Behoud open uitzicht Noordzeekust binnen Natuurbeschermingswet en mijnbouwregeling
12 mijlszone
(S) (4.7.4.10)
Figuur 11
Toelichting op nationaal belang
De hoofddoelstelling voor de Noordzee in de Nota Ruimte is versterking van de economische
betekenis van de Noordzee en behoud en ontwikkeling van internationale waarden van natuur en
landschap door de ruimtelijkeconomische activiteiten in de Noordzee op duurzame wijze te
ontwikkelen en op elkaar af te stemmen met inachtneming van de in de Noordzee aanwezige
ecologische en landschappelijke waarden. Onderdeel is een onbelemmerd uitzicht vanaf de kust (§
4.7.2 Nota Ruimte). De specifieke beleidskeuze die de Nota Ruimte voor het onbelemmerde uitzicht
vanaf de kust maakt is dat voor de bouw van -vanaf de kust zichtbare- permanente werken binnen de
12mijlszone, buiten de gebieden die onder het VHR-regime vallen, alleen bij redenen van groot
openbaar belang vergunning wordt verleend op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en
de Wet milieubeheer (§ 4.7.10 Nota Ruimte).
Instrumenten
In de Nota Ruimte wordt onder de Noordzee verstaan de Nederlandse territoriale zee (12mijlszone)
en de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ). De bodem van dit gebied wordt ook wel
aangeduid als het Nederlands Continentaal Plat (NCP). Het Nederlands Continentaal Plat is vanaf
circa 1 kilometer uit de Kust niet gemeentelijk en provinciaal ingedeeld. Wet en regelgeving heeft
geleid tot de instelling van de Exclusieve Economische Zone (EEZ) op 28 april 2000. Dit biedt de
mogelijkheid tot het voeren van ruimtelijk Noordzeebeleid (§ 4.7.1 Nota Ruimte).
De doorwerking richting derden (verticale binding) van het kader voor de bescherming van een vrije
horizon vindt nu plaats via sectorale wet- en regelgeving (onder andere Natuurbeschermingswet en
Mijnbouwwet). Bij de vergunningverlening dient het rijk zich te houden aan de PKB-kaart en het
toetsingskader in de Nota Ruimte voor dit onderwerp.
Nationaal ruimtelijk belang:
Het op orde brengen en houden van de regionale watersystemen, ter bescherming van het land tegen
wateroverlast, de veiligstelling van de zoetwatervoorraden, het voorkomen van verdroging en onnodige
bodemdaling, watertekorten en verzilting, de verbetering van de kwaliteit van grond-en
oppervlaktewater, de zorg voor een goede ecologische waterkwaliteit en de versterking van de
ruimtelijke kwaliteit (12)
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Kaderrichtlijn Water (NR 3.2.3, UA 6.3)
Nationaal bestuursakkoord water (NR 3.2.3, UA 6.2)
Het op orde brengen en houden van de Handreiking watertoets 2 (NR 3.2.4.1)
regionale watersystemen:
- ter bescherming van het land tegen
wateroverlast, Waterbeleid 21e eeuw: WB 21 afspraken en maatregelen (NR 3.2.4.2, UA 6.2)
- de veiligstelling van de
zoetwatervoorraden,
- het voorkomen van verdroging en Actieprogramma Ruimte en Cultuur: pilots voor regionale en stedelijke watersystemen (UA 6.1)
onnodige bodemdaling, watertekorten en
verzilting en
- de verbetering van de kwalieit van grond- Wet verontreiniging Oppervlaktewater (UA 6.2), Wet Gemeentelijke Watertaken (UA 6.3)
en oppervlaktewater,
- de zorg voor een goede ecologische
(grond)waterkwaliteit
- en de versterking van de ruimtelijke Amvb Ruimte:
kwaliteit. (S) (3.2.3, 3.2.4) - ruimtelijke aanspraken deelstroomgebiedsvisies en stedelijke waterplannen
Besluit ruimtelijke ordening: waterparagraaf in bestemmingsplannen en projectbesluiten (art. 3.1.6,
5.1.3 Bro)
Waterwet
Figuur 12
Toelichting op nationaal belang
Er moet bij de ruimtelijke inrichting meer ruimte geboden worden aan water. Waterkwantiteit en
kwaliteit dienen meer dan voorheen sturend te zijn voor ontwikkeling en locatiekeuzen van
grondgebruik. Beoogd wordt dat het watersysteem op orde wordt gebracht en gehouden, een goede
ecologische (grond)waterkwaliteit wordt bereikt en de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Dit betekent
het aanduiden van zoekgebieden voor extra ruimte voor water en/of het behouden en zonodig
aanpassen van het ruimtegebruik. In ruimtelijke visies en plannen moeten locatiekeuzen, inrichtings-
en beheersmaatregelen nadrukkelijk mede op grond van waterhuishoudkundige argumenten worden
afgewogen (§ 3.2.3 Nota Ruimte).
Instrumenten
Rijk, provincies gemeenten en waterschappen hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheden voor
het uitwerken van de hiervoor genoemde uitgangspunten ten aanzien van het op orde brengen en
houden van de regionale watersystemen en het grondwater (§ 3.2.3.1 Nota Ruimte). Een belangrijk
instrument hierbij is de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater waarin vergunningverlening is geregeld.
De implementatie van de Kaderrichtlijn Water waarborgt de ecologische waterkwaliteit. Het rijk
ondersteunt de decentrale overheden bij hun taak om de regionale watersystemen op orde te brengen
en houden met verschillende instrumenten. Dit zijn het Nationaal Bestuursakkoord Water, de
afspraken en maatregelen in het kader van Waterbeheer 21se eeuw (WB 21) over het vastleggen van
ruimtelijke aanspraken uit de deelstroomgebiedsvisies, de Handreiking Watertoets, de Wet
Verontreiniging Oppervlaktewater, de Wet Gemeentelijke Watertaken en pilots in het kader van het
Actieprogramma Ruimte en Cultuur.
Twee PKB-teksten uit de Nota Ruimte met betrekking tot het regionale watersysteem zijn gericht op
verticale doorwerking tot op lokaal niveau. De eerste passage luidt:
Provincies en gemeenten dienen er voor te zorgen dat de ruimtelijke aanspraken uit de
deelstroomgebiedsvisies en de stedelijke waterplannen na afweging vastgelegd worden in
provinciale beleids- en streekplannen (uiterlijk 2007), respectievelijk in structuur- en
bestemmingsplannen. Het rijk ziet hier op toe vanuit zijn toezichthoudende rol op ruimtelijke
plannen. Bij in gebreke blijven zal het rijk zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruiken. (§ 3.2.3.1 Nota
Ruimte).
Ten behoeve van het borgen van de doorwerking tot op lokaal niveau zal het rijk per amvb regels
stellen conform bovenstaande PKB-passage ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en,
daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen.
De tweede PKB-tekst die doorwerking beoogt, luidt:
Bestuurlijk is overeengekomen dat alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en
besluiten een waterparagraaf bevatten, als resultaat van het uitgevoerde watertoets proces. (...)
34
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Vanuit de toezichthoudende rol op ruimtelijke plannen zal het rijk provinciale en gemeentelijke
plannen en besluiten toetsen op de uitvoering van de watertoets als hierboven beschreven en
nagaan in hoeverre de algemene uitgangspunten van het ruimtelijk waterbeleid zijn meegewogen.
(§ 3.2.4.1 Nota Ruimte).
De toepassing van de watertoets op bestemmingsplannen is geregeld in het nieuwe Bro. Ditzelfde
geldt voor het provinciale inpassingsplan. Na vaststelling van de Nota Ruimte zijn de ruimtelijke
aanspraken geconcretiseerd door inzet van de Waterwet in 2008, die de provincie verplicht om een
provinciaal waterplan op te stellen. Door de koppeling van de Waterwet aan de nieuwe Wro is de
provincie gepositioneerd als regionale regievoerende partij die in een structuurvisie water aan ruimte
moet verbinden. Bij het opstellen van het provinciale waterplan (structuurvisie) moet de
waterbeheerder worden betrokken. Deze formele binding tussen water en ruimte is sterker dan binnen
het streekplan. Ten opzichte van de Nota Ruimte en de oude WRO wordt de positie van de
waterbeheerder en het waterbeleid anders.
In het licht van de adaptatie van de ruimtelijke inrichting van Nederland aan de klimaatverandering,
dienen waterbelangen nadrukkelijker te worden geborgd in het ruimtelijke beleid. Het kabinet wil de
watertoets versterken, aansluitend op het coalitieakkoord waarin is aangegeven dat water een
dominant structurerend element is in de ruimtelijke besluitvorming. Hierin wordt het advies betrokken
dat de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in deze heeft gevraagd aan de Commissie
Advisering Waterstaatswetgeving. Opties zijn om de Waterwet of het Besluit Ruimtelijke Ordening
hiervoor aan te passen, of om dit mee te nemen in de amvb Ruimte. Het kabinet zal de Tweede
Kamer hierover zo spoedig mogelijk nader informeren.
Nationaal ruimtelijk belang:
De realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van bijzondere waarden van de
VHR- en NB-gebieden, EHS en robuuste ecologische verbindingen (13)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Amvb Ruimte:
- basisbescherming voor bruto begrensde EHS, incl. robuuste verbindingen (3.3.3, 3.3.4)
- begrenzing EHS-gebieden netto (3.3.2)
- uitwerking hoofdprincipe `nee, tenzij', inclusief mitigeren, compenseren, salderen en herbegrenzen
(3.3.4, 3.3.5, 3.3.5.1, 3.3.5.2, 3.3.5.3, 3.3.5.4)
- windenergie (1500 MW), aardgasopsporing,-opslag,- winning aanmerken als dwingende reden van
groot openbaar belang in VHR en EHS (4.8.3.1, 4.8.3.2);
- regime verharding defensieterreinen groter dan 5 ha in EHS (SMT)
- regime recreatiewoningen binnen Natura 2000 gebieden of EHS-gebieden (3.4.5.3)
NB-wet, VHR, Flora- en faunawet
Wet Ammoniak en Veehouderij (NR 3.3.2)
De realisatie, bescherming, instandhouding
en verdere ontwikkeling van bijzondere
waarden van de VHR en overige NB-wet Meerjarenprogramma Ontsnippering (NR3.3.3)
gebieden, EHS en robuuste ecologische
verbindingen. (R) (3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.4,
3.3.6, 4.8.3.2)
ILG
(UA 7.6)
Figuur 13
Toelichting op nationaal belang
Het ruimtelijk beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en
waarden van de volgende beschermde gebieden: de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, de overige
Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief de robuuste
ecologische verbindingen). Deze zijn op kaart 5 en 6 van de Nota Ruimte aangegeven.
In de Nota Ruimte worden de termen VHR- en NB-wet-gebieden gebruikt. Inmiddels is de
natuurbeschermingswet 1998 zodanig gewijzigd, dat deze de basis biedt om gebieden aan te
wijzen op grond van de Vogel- en habitatrichtlijn: de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen
op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde natuurmonumenten worden
aangewezen, waarop alleen nationale regels van toepassing zijn.
35
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Daarbij wordt gelet op de andere belangrijke belangen die in het gebied aanwezig zijn. Centraal staat
de verplichting tot instandhouding en bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden. Dit
wordt ondersteund door een `nee, tenzij'-regime. Voor de natte natuur en de robuuste verbindingen is
het doel planologische basisbescherming te bieden, ter voorkoming van onomkeerbare ingrepen in
relatie tot de toekomstige ecologische functie. De robuuste verbindingen moeten specifiek zorgen voor
de onderlinge koppeling van ruimtelijk uiteen liggende ecosystemen. Dit is vooral van belang om
verschuivingen in de samenstelling van natuurtypen en soorten in het kader van de verwachte
klimaatverandering adequaat het hoofd te kunnen bieden. De meest kwetsbare natuurgebieden
worden door middel van een zonering extra beschermd tegen de schadelijke invloed van
ammoniakemissies. De EHS moet (inclusief robuuste verbindingen) in 2018 zijn gerealiseerd (§ 3.3.2,
3.3.3, 3.3.4, 3.3.5 Nota Ruimte).
Instrumenten
Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de bescherming, instandhouding en
ontwikkeling van de gebieden die vallen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, de
Natuurbeschermingswet 1998 en de EHS. Het rijksbeleid is primair gericht op bescherming en
daarnaast op ontwikkeling van de natuurgebieden. Het rijk is samen met de provincies
verantwoordelijk voor de realisatie van de EHS. De concrete uitvoering is bij provincies gelegd (§ 3.3.2
Nota Ruimte). De provincies dienen de bruto EHS-gebieden netto te begrenzen, waarbinnen een `nee,
tenzij'-regime geldt. Het beleid in de Nota Ruimte op dit punt is bedoeld om verticaal door te werken
tot op lokaal niveau. De PKB-teksten hierover luiden:
"De EHS bestaat uit de door de provincies netto begrensde gebieden die worden aangemerkt als
bestaande bos- en natuurgebieden en landgoederen, nieuwe natuurgebieden (...), de netto
begrensde robuuste verbindingen, de grote wateren en de Noordzee." (§ 3.3.2 Nota Ruimte)
"De netto begrensde Ecologische Hoofdstructuur (met uitsluiting van de Noordzee en de grote
wateren), de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en de gebieden die vallen onder de
Natuurbeschermingswet, worden aangeduid als beschermde gebieden. Voor deze beschermde
gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en een
`nee, tenzij'-regime. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van deze
wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de medebelangen
die in het gebied aanwezig zijn. (§ 3.3.4 Nota Ruimte)
"De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een
specifiek afwegingskader, het zogenoemde `nee, tenzij'-regime." (§ 3.3.5 Nota Ruimte).
Dit regime, inclusief de compensatieverplichting en saldobenadering, wordt uitgewerkt in de
paragrafen 3.3.5.1, 3.3.5.2, 3.3.5.3 en 3.3.5.4 van de Nota Ruimte.
In het provinciale ruimtelijke beleid dienen ook de natuurkwaliteiten gebiedsgewijs te worden
beschermd. De op verticale doorwerking doelende PKB-teksten in de Nota Ruimte hierover luiden:
"De provincies leggen in hun ruimtelijk beleid vast welke natuurkwaliteit beschermd moet worden.
Hierbij is de landelijke natuurdoelenkaart sturend en zijn de bepalingen van de VHR en de NB-wet
bindend. (...) Provincies en gemeenten geven in hun ruimtelijk beleid en in hun
waterhuishoudingsbeleid aan waar en hoe, voor de aanwezige natuurkwaliteit negatieve
ontwikkelingen op het gebied van water-, lucht- en bodemkwaliteit worden voorkomen en
verminderd." (§ 3.3.2 Nota Ruimte)
Het rijk, provincies en natuurbeheerders werken aan een nieuw systeem van natuurkwaliteit, als
opvolger van de landelijke natuurdoelenkaart. Het zoneringsstelsel in de Wet Ammoniak en
veehouderij draagt bij aan bedoelde bescherming van kwaliteiten.
Met de volgende PKB-teksten legt de Nota Ruimte een planologische basisbescherming neer voor de
bruto begrensde EHS, inclusief de robuuste verbindingen:
"Binnen de bruto begrenzing, zoals aangegeven op kaart 5, worden de robuuste ecologische
verbindingen door de provincies netto begrensd en opgenomen in het streekplan. Op de bruto
begrenzing is een planologische basisbescherming van toepassing, die is gericht op voorkoming van
onomkeerbare ingrepen." (§ 3.3.3 Nota Ruimte)
36
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nota Ruimte PKB-kaart 5
"Voor de bruto begrensde natuur (dit heeft met name betrekking op natte natuur) en robuuste
verbindingen geldt een planologische basisbescherming. (...) Provincies moeten deze gebieden
uiterlijk in 2008 (netto) begrenzen." (§ 3.3.4 Nota Ruimte)
In de Nota Ruimte is de uitwerking van een aantal afwegingskaders voor de EHS aangekondigd:
"Om de ruimtelijke samenhang van de EHS te verbeteren en de EHS in haar omgeving duurzaam in
te passen, kunnen de provincies met behoud van de oorspronkelijke ambitie de huidige begrenzing
van de EHS aanpassen. Herbegrenzing kan tevens plaatsvinden om andere dan ecologische
redenen, indien het initiatief leidt tot een versterking van de EHS in de betreffende regio. Het
rijksbeleid is daarbij leidend. Het rijk maakt met de provincies afspraken over de wijze waarop de
herbegrenzing van de EHS plaatsvindt. (§ 3.3.4 Nota Ruimte)
Over de gebiedsvisie, en toepassing van de saldobenadering op basis van deze gebiedsvisie, moet
overeenstemming met het rijk bestaan. Rijk en provincies ontwikkelen binnen een half jaar een
beleidskader over toepassing van de saldobenadering. Na vaststelling van dit beleidskader zijn de
provincies verantwoordelijk voor de toepassing van de saldobenadering, binnen dit afgesproken
kader." (§ 3.3.5.3 Nota ruimte)
Het compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS zijn door rijk en provincies
gezamenlijk uitgewerkt in de "Spelregels EHS". Bij het aanbieden van de "Spelregels EHS" op 5 juni
2007 aan de Tweede kamer heeft de minister van LNV in de begeleidende brief aangegeven om in
overleg met VROM en de provincies te bezien welke instrumentele aanpassingen in het
spelregeldocument nodig zijn als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe Wro. In de brief is
aangekondigd dat rijk en provincies zullen onderzoeken welke mogelijkheden de nieuwe Wro biedt om
de uitvoering van de Spelregels EHS in het algemeen en van het compensatiebeginsel in het
bijzonder beter te borgen.
Ook vraagt de Nota Ruimte provincies om het beleid voor de EHS af te stemmen op cultuurhistorische
en landschappelijke kwaliteiten:
"Waar sprake is van overlap tussen VHR-, NB-wet- en EHS-gebieden enerzijds en nationale
landschappen anderzijds, geven provincies in hun streekplan aan hoe zij instandhouding en
ontwikkeling van ecologische en culturele waarden in deze gebieden combineren." (§ 3.3.6 Nota
Ruimte)
37
EINDCONCEPT (5-6-2008)
De Nota Ruimte bepaalt dat in de EHS de recreatiefunctie van bestaande recreatiewoningen niet kan
worden omgezet naar een woonfunctie:
"Provincies en gemeenten hebben de ruimte om in bepaalde gevallen de recreatiefunctie van
bestaande recreatiewoningen te wijzigen naar een woonfunctie, mits aan de gebruikelijke
voorwaarden voor woningbouw is voldaan. (...) Deze beleidsruimte is niet van toepassing op
recreatiewoningen die zich bevinden in de VHR-, NB-wet- en EHS-gebieden." (§ 3.4.5.3 Nota Ruimte)
Windenergie, aardgaswinning, -opsporing en opslag krijgen in de volgende PKB-teksten een aparte
positie in het beschermingsregime:
"Realisering van 1500 MW windvermogen te land geschiedt om dwingende redenen van groot
openbaar belang." (§ 4.8.3.1 Nota Ruimte)
"Winning, opslag en opsporing van aardgas geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar
belang en zal als zodanig worden meegewogen bij de individuele beoordelingen in het kader van de
ruimtelijke bescherming van VHR-gebieden en EHS." (§ 4.8.3.2 Nota Ruimte)
Over verharding ten behoeve van defensieterreinen groter dan 5 ha in EHS staat in het Tweede
Structuurschema Militaire Terreinen de volgende PKB-tekst:
"Voor kazernes, werk- en opslagplaatsen groter dan 5 hectare die deels of geheel zijn gelegen in de ecologische
hoofdstructuur, gelden binnen het hekwerk geen beperkingen aan veranderingen in de bebouwing en
terreinverharding. Voor oefenterreinen,schietterreinen, vliegbases en vliegkampen geldt deze vrijstelling in
beginsel alleen voor het verharde en bebouwde gedeelte." (pagina 9 SMT2)
Het rijk onderkent het nationale belang van de waarborging van instandhouding en bescherming van
de bijzondere waarden en kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur, maar wil ook mogelijk
houden dat per provincie maatwerk kan worden geleverd.Teneinde de verticale doorwerking van
geciteerde PKB-teksten te borgen en tegelijkertijd de provincie ruimte te bieden voor maatwerk kiest
het rijk bij de EHS ervoor om per amvb regels te stellen ten aanzien van de inhoud van
bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen over
de basisbescherming voor de bruto begrensde EHS, de begrenzing van de netto EHS, het `nee,
tenzij'- regime (inclusief mitigeren, compenseren, salderen en herbegrenzen), de regimes voor
omzetting van recreatiewoningen windenergie (1500 MW), aardgasopsporing,-opslag,- winning en
defensieterreinen binnen de EHS en de afstemming op cultuurhistorische en landschappelijke
kwaliteiten.
Bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de daarbuiten gelegen kleinere natuurgebieden en
leefgebieden van in (inter)nationaal verband beschermde soorten is de verantwoordelijkheid van
provincies en gemeenten. Het rijk faciliteert en stimuleert provincies hierbij en ziet er op toe dat
provincies en gemeenten hun verantwoordelijkheid op zich nemen (§ 3.3.2 Nota Ruimte). De
Natuurbeschermingswet 1998, de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora en Faunawet voorziet in de
bevoegdheden die hiervoor nodig zijn. Het rijk zet als instrument ook het Meerjarenprogramma
Ontsnippering in. Het rijk stelt tenslotte middelen beschikbaar vanuit het ILG.
Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud, beheer en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten
van de nationale landschappen en het daarbinnen tegengaan van grootschalige
verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe
grootschalige infrastructuurprojecten (14)
38
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Amvb Ruimte:
- gedetailleerde begrenzing van NL (3.4.3);
- ruimtelijk regime NL: migratiesaldo nul, ruimte voor aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid, het
tegengaan van grootschalige verstedelijking en uitwerken kernkwaliteiten (3.4.3, 2.3.2.2);
- begrenzing Groene Hart rekening houdend met verstedelijkingsopgaven genoemd onder 4.2.
(4.2.5.2);
- opname (aangepaste) begrenzing NL Groene Hart (3.4.3);
- planologisch beleid Nieuwe Hollandse Waterlinie, Stelling van Amsterdam (3.4.3) en de Beemster
(3.4.2)
Behoud, beheer en versterking
landschappelijke, cultuurhistorische en Bestuurlijke afspraken over integrale uitvoeringsprogramma's (NR 3.4.3, UA 7.7)
recreatieve kwaliteiten van de nationale
landschappen en het daarbinnen
tegengaan van:
- grootschalige verstedelijkingslocaties en
bedrijventerreinen; ILG Nota Ruimte-
- nieuwe grootschalige (NR 3.4.3) budget
glastuinbouwlocaties;
- nieuwe grootschalige
infrastructuurprojecten.
(R) (3.4.3, 2.3.2.2)
Implementatiegrogramma Nationale Landschappen (UA 7.7)
Actieprogramma Ruimte en Cultuur: voorbeeldprojecten (UA 7.7)
Kwaliteitsteams, kwaleitsdebat, werkateliers, rijksadviseur, Kasteel Groeneveld, `countryside
exchange', Kwaliteitsagenda Landschap (UA 7.7)
Samenwerkingsagenda Mooi NL: afspraken met IPO en VNG over bescherming en ontwikkeling van
nationale landschappen
Beleidsbrief van minister VROM aan Tweede Kamer over verrommeling landschap
Figuur 14
Toelichting op nationaal belang
Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal
kenmerkende landschapskwaliteiten. De Nota Ruimte wijst 20 nationale landschappen aan en geeft
op PKB-kaart 7 de globale begrenzing weer. Het Groene Hart is precies begrensd, de begrenzing
daarvan is op PKB-kaart 9 definitief opgenomen. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke
kwaliteiten worden in de nationale landschappen behouden, beheerd en versterkt, waarbij de
toeristisch-recreatieve betekenis moet toenemen. In algemene zin geldt dat binnen nationale
landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap
worden behouden of worden versterkt (`ja, mits'-regime). Op basis hiervan maken provincies
afspraken over de omvang en locaties van woningbouw (migratiesaldo nul). In nationale
landschappen met een substantieel negatieve bevolkingsontwikkeling kan onder voorwaarden een
hoger aantal woningen worden gebouwd. Nationale landschappen bieden daarnaast ruimte voor de
aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid, inclusief niet-grondgebonden landbouw en intensieve
veehouderij. Grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige
glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructuurprojecten zijn niet toegestaan. Waar deze
ingrepen redelijkerwijs, vanwege groot openbaar belang onvermijdelijk zijn, dienen mitigerende en
compenserende maatregelen te worden getroffen (§ 3.4.3 Nota Ruimte).
Instrumenten
Het rijk formuleert in de Nota Ruimte kernkwaliteiten per nationaal landschap. Provincies zijn
verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen en van de
kernkwaliteiten, geven de gedetailleerde begrenzingen aan en maken afspraken met gemeenten over
omvang en locatie van woningbouw en bedrijventerreinen. In het geval van een negatieve
bevolkingsontwikkeling mag onder voorwaarden de provincie een beperkt aantal extra te bouwen
woningen bepalen, ter beoordeling aan het rijk. Provincies stellen per nationaal landschap integrale
uitvoeringsprogramma's op. Hierin wordt specifiek aandacht gegeven aan de grondgebonden
landbouw, natuur, toerisme en recreatie en de veenweideproblematiek. Het uitvoeringsprogramma
bevat tevens een concreet programma van uitvoeringsprojecten. Enkele PKB-teksten uit de Nota
Ruimte over de nationale landschappen zijn bedoeld om verticaal door te werken tot op lokaal niveau.
Deze passages luiden:
"Voor de nationale landschappen geldt dat per nationaal landschap ruimte geboden wordt voor ten
hoogste migratiesaldo nul. De provincie overlegt met betreffende gemeenten hoe deze
39
EINDCONCEPT (5-6-2008)
woningbouwopgave over de gemeenten wordt verdeeld en maakt daarover afspraken. Daarbij
kunnen wettelijke basiskwaliteitsregels (bijvoorbeeld met betrekking tot geluid of externe
veiligheid) aanzienlijke ruimtelijke beperkingen opleggen. Ook ander rijksbeleid uit deze nota ten
aanzien van Ecologische Hoofdstructuur, de Vogel- en Habitatrichtlijn- en
Natuurbeschermingswetgebieden en veiligheid voor hoog water kunnen dusdanig omvangrijke
ruimtelijke beperkingen opleggen, dat het moeilijk, onmogelijk dan wel ongewenst is om aan de
betreffende gemeente ruimte te bieden om te kunnen bouwen voor `migratiesaldo nul'. De
provincie, respectievelijk de WGR-plusregio, mag in dergelijke gevallen gemotiveerd de
woningbouwbehoefte elders accommoderen."
"Nationale landschappen bieden daarnaast ruimte voor de aanwezige regionale en lokale
bedrijvigheid, inclusief niet-grondgebonden landbouwbedrijven en intensieve veehouderij."
"Om die reden zijn grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe
grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructurele projecten niet
toegestaan. Waar deze ingrepen redelijkerwijs, vanwege een groot openbaar belang onvermijdelijk
zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen - zoals inpassing en grote aandacht voor
ontwerpkwaliteit - te worden getroffen."
"Provincies nemen, op basis van de globale begrenzing op PKB-kaart 7, een gedetailleerde
begrenzing van de nationale landschappen op in hun streekplannen en werken daarin de per
nationaal landschap benoemde kernkwaliteiten uit. Deze zijn leidend voor de ruimtelijke
ontwikkeling. Het rijk zal het streekplan hierop toetsen."
Nota Ruimte PKB-kaart 7
"Op de PKB-kaart 9 is de precieze begrenzing van het nationaal landschap Groene Hart
opgenomen. Deze begrenzing is, ten opzichte van de eerdere begrenzing van het Groene Hart in de
Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra (Vinex), op een paar plekken aangepast (zie
paragraaf 4.2.5.). Provincies en voorzover relevant - de WGR-plusregio's, dienen deze begrenzing
van het Groene Hart over te nemen in de streek- en structuurplannen." (§ 3.4.3 Nota Ruimte)
40
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nota Ruimte PKB-kaart 9
Om het behoud én de ontwikkeling van nationale landschappen te waarborgen, maar ook mogelijk te
houden dat er per provincie maatwerk kan worden geleverd zullen per amvb conform bovenstaande
PKB-passages over de begrenzing, de kernkwaliteiten, migratiesaldo nul, ruimte voor aanwezige
regionale en lokale bedrijvigheid en het tegengaan van grootschalige verstedelijking regels
worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, waar provinciaal maatwerk
beoogd is, provinciale verordeningen. De Stelling van Amsterdam en de Beemster behoren beide tot
een nationaal landschap. Beide gebieden worden in dit onderdeel van de amvb Ruimte opgenomen.
Het rijk faciliteert de decentrale overheden bij het leveren van hun aandeel aan de nationale
landschappen met het implementatieprogramma nationale landschappen, de inzet van
kwaliteitsteams, ondersteuning door het bureau Rijksadviseur, werkateliers, `countryside exchange
tools' en kwaliteitsagenda's. Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur biedt daarnaast de mogelijkheid
om voorbeeldprojecten te genereren of ondersteunen die een sturende en stimulerende functie
hebben voor de praktijk. Het ILG en het Nota Ruimte-budget zijn belangrijke financiële instrumenten
die de uitvoering van het beleid voor de nationale landschappen faciliteren.
Na vaststelling van de Nota Ruimte heeft de Minister van VROM, mede namens de Minister van LNV,
per brief aan de Tweede Kamer over verrommeling van het landschap (2 november 2007) voor
nationale landschappen een analyse aangekondigd over de noodzaak van een eventuele herijking
van het ruimtelijk beleid om de doorwerking beter te borgen. Het traject om te komen tot deze analyse
is in het voorjaar van 2008 in gang gezet. Provincies zullen worden ondersteund met een effectief
ruimtelijk kader om de kernkwaliteiten verder uit te werken. In de samenwerkingsagenda Mooi NL van
december 2007 heeft het rijk afspraken met IPO en VNG gemaakt over de gezamenlijke uitvoering
van deze analyse.
Nationaal ruimtelijk belang:
Bescherming, instandhouding en ontwikkeling werelderfgoederen (15)
41
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Actieprogramma Ruimte en Cultuur
Gebiedsdocumenten (NR 3.4.2, UA 7.7)
Bescherming, instandhouding en
ontwikkeling werelderfgoedgebieden Monumentenwet
(R)(3.4.2) Provinciale en gemeentelijke regelingen (NR 3.4.2)
Amvb Ruimte (onderdeel nationale landschappen):
- permanente planologische bescherming werelderfgoedgebieden (3.4.2)
Figuur 15
Toelichting op nationaal belang
Nederland kent gebieden en gebouwen die vanwege hun uitzonderlijke universele betekenis behoren
tot het cultureel en/of natuurlijk erfgoed. Zes van deze sites zijn op basis van een nationale voordracht
door UNESCO geplaatst op de lijst van werelderfgoederen: de Beemster, de Stelling van Amsterdam,
Schokland en de molens van Kinderdijk en de gebouwen Rietveld Schröderhuis en het Woudagemaal
(§ 3.4.2 Nota Ruimte). Met de ondertekening van de Werelderfgoed Conventie en het voordragen van
werelderfgoederen voor de Werelderfgoedlijst heeft Nederland voldaan aan de internationale
verplichting om zich in te zetten voor de instandhouding van werelderfgoed op zijn grondgebied. Naast
de 6 werelderfgoederen zijn er een aantal sites op een voorlopige lijst geplaatst. Op deze lijst staan
gebieden die in aanmerking komen voor een voordracht voor de Werelderfgoedlijst. Voordracht
geschiedt in samenspraak met de decentrale overheden. De voorlopige lijst wordt momenteel herzien.
In de brief van 15 augustus 2007 inzake de actualisering van de voorlopige lijst hebben de ministers
van LNV en OCW aangegeven deze lijst uiterlijk in 2009 vast te willen stellen.
Instrumenten
Enkele belangrijke instrumenten bij dit onderwerp zijn de Monumentenwet 1988, en provinciale en
gemeentelijke regelingen. Voor werelderfgoederen die bestaan uit gebouwen geldt dat de aanwezige
objecten zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988. Werelderfgoederen die bestaan uit
gebieden kunnen op grond van de Monumentenwet 1988 worden beschermd als stads- en
dorpsgezicht. Dit wordt nu toegepast voor het gebied rond de molens van Kinderdijk. In
gebiedsdocumenten kunnen bestuurlijke afspraken over instandhouding en beheer van de sites
worden vastgelegd.
In de Nota Ruimte staat een PKB-tekst over de werelderfgoedgebieden die bedoeld is om verticaal
door te werken tot op lokaal niveau:
"De benodigde bescherming en ontwikkeling van de gebieden (inclusief de gebieden op de
voorlopige lijst) dienen te worden gerealiseerd in streek- en bestemmingsplannen. Het rijk zal in
overleg met de betrokken overheden in - aan de UNESCO te overleggen - gebiedsdocumenten
vastleggen hoe de instandhouding van het erfgoed planologisch en financieel wordt gewaarborgd"
(§3.4.2 Nota Ruimte).
Om te waarborgen dat de benodigde bescherming van deze werelderfgoedsites onder de nieuwe Wro
wordt gerealiseerd in bestemmingsplannen, staan twee instrumenten ter beschikking: de amvb en de
aanwijzing tot beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988. Gezien de verschillende
mate van bescherming is maatwerk op zijn plaats. De twee sites die gelegen zijn in nationale
landschappen (Stelling van Amsterdam en Beemster) worden meegenomen in de het onderdeel
nationale landschappen van de amvb Ruimte. Schokland zal worden aangewezen als beschermd
stads- en dorpsgezicht op grond van de Monumentenwet 1988. De bescherming van
werelderfgoedgebieden die de komende jaren op de Werelderfgoedlijst worden opgenomen zal via
maatwerk worden geregeld.
Nationaal ruimtelijk belang:
Ruimte voor groengebieden, volkstuinen, sportvoorzieningen en andere recreatiemogelijkheden in en
om de stad bij nationale stedelijke netwerken (16)
42
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Groen in en om de stad (GIOS) (UA 7.2) en Programma Groene partners (UA 7.2), samengegaan in
"Groen en de stad"
Ruimte voor groengebieden, volkstuinen,
sportvoorzieningen en andere
recreatiemogelijkheden in en om de stad ISV, ILG Stimuleringsfonds
bij nationale stedelijke netwerken. (UA 7.2) Volkstuinen
(S) (2.2.3.5)
Figuur 16
Toelichting op nationaal belang
Het rijk vindt het van belang dat er binnen de nationale stedelijke netwerken voldoende recreatieve
groenvoorzieningen zijn en dat duurzame recreatieve landschappen ontstaan en kunnen worden
behouden. De ontwikkeling van voorzieningen voor dagrecreatie en ontspanning in en om de stad is
met name in de nationale stedelijke netwerken achtergebleven bij de toenemende verstedelijking.
Aanbod van voldoende groene ontspanningsmogelijkheden is echter belangrijk voor de leefbaarheid,
het welzijn en de gezondheid van bewoners en voor de economische concurrentiepositie (§2.2.3.5 Nota
Ruimte).
Het rijk voert voor delen van de stedelijke netwerken (de rijksbufferzones) een beleid gericht op het
vrijwaren van verstedelijking en de ontwikkeling van (dag)recreatiemogelijkheden (zie hiervoor het
nationaal ruimtelijk belang "Vrijwaring van rijksbufferzones van verdere verstedelijking en versterking
van de (dag)recreatieve functie van de rijksbufferzones (17)".
Instrumenten
De samenwerkende gemeenten en de provincies zijn verantwoordelijk voor de recreatieve
groenvoorzieningen en duurzame recreatieve landschappen in de nationale stedelijke netwerken. Zij
moeten in hun plannen voldoende ruimte voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om
de stad bieden. Bij de inzet van rijksmiddelen ter verbetering van de recreatieve groenstructuur wordt
prioriteit gegeven aan inzet in die nationale stedelijke netwerken waar sprake is van een achterstand
in de mogelijkheden voor dagrecreatie. De G31 en het rijk hebben een intentieverklaring getekend,
getiteld `Steden en Rijk: groene partners'. Deze intentieverklaring is uitgewerkt in het programma
Groene Partners. Het doel is om `groen' hoger op de bestuurlijke agenda te plaatsen en groen beter te
benutten voor diverse maatschappelijk vraagstukken, zoals sociale cohesie, integratie, verminderen
obesitas, verbeteren luchtkwaliteit en verbeteren vestigingsklimaat. Deze intentieverklaring wordt,
samen met betrokken maatschappelijke organisaties, uitgewerkt in een interdepartementaal
programma, met oog voor de ontwerpopgave.
Het programma Groen en de stad en het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) -onder de noemer
Recreatie om de Stad (RodS)- leveren een bijdrage aan de uitvoering van dit beleid. Voor groen in de
stad zijn ook afspraken gemaakt in het kader van ISV en het Grote Stedenbeleid (GSB) voor de
periode tot 2009. In 2007 is GIOS, het voormalige programma voor groen in en om de stad, en
Groene Partners samen gegaan in het programma Groen en de Stad.
Tenslotte zijn er middelen vrijgemaakt voor een stimuleringsregeling voor de aanleg en uitbreiding van
volkstuincomplexen, in het Stimuleringsfonds volkstuinen in steden.
Nationaal ruimtelijk belang:
Vrijwaring van rijksbufferzones van verdere verstedelijking en versterking van de (dag) recreatieve
functie van de rijksbufferzones (17)
43
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Instrumentarium
Nationaal ruimtelijk belang
Beleidsbrief minister VROM aan Tweede Kamer over verrommeling van het landschap: stimulering
gebiedsaanpak dmv. expertmeetings en gebiedsateliers
Groen in en om de stad (GIOS) (UA 7.2) en Programma Groene partners (UA 7.2.) samengegaan in
Groen en de stad
Agenda Toegankelijkheid
Vrijwaring van rijksbufferzones van verdere
verstedelijking en versterking van de
(dag)recreatieve functie van de ILG
rijksbufferzones (R) (2.2.3.5) (UA 7.2)
Amvb Ruimte:
- Het vrijwaren van de gebieden van verdere verstedelijking
Figuur 17
Toelichting op nationaal belang
Het beleid voor dit nationale ruimtelijke belang is gericht op het vrijwaren van rijksbufferzones van
verdere verstedelijking en versterking van de (dag)recreatieve functie van de rijksbufferzones. Gezien
de tekorten aan dagrecreatie in deze gebieden is het belangrijk dat het accent meer komt te liggen op
dagrecreatie. Toegankelijkheid en bruikbaarheid van het buitengebied voor fietsen, wandelen, varen
en paardrijden heeft daarbij prioriteit. De bufferzones transformeren hiermee tot relatief grootschalige,
groene gebieden met diverse mogelijkheden voor ontspanning en dagrecreatie. (§2.2.3.5 Nota Ruimte)
Het nationale belang om tussen de stadsgewesten in de Randstad te vrijwaren van verdere
verstedelijking kent een lange historie. De Nota het Westen des Lands (1958) introduceerde het
bufferzoneconcept. De eerste nota ruimtelijke ordening, de Nota inzake de Ruimtelijke Ordening
(1960), schetst een groeimodel voor de Randstad, uitgaande van de bestaande ring van afzonderlijke
steden rondom een groen, open middengebied: het Groene Hart. Deze steden moesten een veilige en
overzichtelijke woonplaats vormen. Reeds in deze eerste nota is verwoord dat de steden in het
westen niet aan elkaar moeten groeien en worden gescheiden door bufferzones. In de Derde Nota
Ruimtelijke Ordening (1984) worden andere rijksrestrictieve gebieden met PKB-status geïntroduceerd.
Het Groene Hart en rijksbufferzones kregen een concrete begrenzing, die met kleine aanpassingen in
de Vierde Nota werd gecontinueerd. In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) was ook
een begrenzing van de rijksbufferzones opgenomen, inclusief het streven tot verwerving en
herinrichting. In de Vierde Nota Extra zijn ook in Zuid-Limburg twee bufferzones benoemd en is het
rijksbufferzone beleid als volgt opgenomen: "Om te voorkomen dat stadsgewesten aaneengroeien en
om open ruimten tussen de stadsgewesten te handhaven c.q. te ontwikkelen, zijn en worden
bufferzones aangewezen." Bufferzones worden beschreven als goed ingerichte open ruimten tussen
stadsgewesten.
Instrumenten
In het verleden zijn door het rijk bufferzones aangewezen om de stadsgewesten ruimtelijk te scheiden
en ruimtelijke ontwikkelingen te geleden. Het rijk stimuleert en ondersteunt de beoogde transformatie
van de rijksbufferzones, ook in financiële zin. De provincies hebben het voortouw om, in overleg met
de betrokken gemeenten, de verdere ontwikkeling van deze gebieden ter hand te nemen. De PKB-
passage in de Nota Ruimte hierover die gericht is op verticale doorwerking tot op lokaal niveau, luidt:
"Provincies stellen voor de rijksbufferzones een planologisch regime vast, gericht op het vrijwaren
van de gebieden van verdere verstedelijking. Het rijk toetst of het regime overeen komt met de
planologische doelstellingen voor de rijksbufferzones." (§2.2.3.5 Nota Ruimte).
Voor het vrijwaren van verdere verstedelijking is het juridisch instrumentarium van de nieuwe wet op
de ruimtelijke ordening het meest geëigend. Per amvb zullen daarom conform bovenstaande PKB-
passage over het vrijwaren van verdere verstedelijking regels worden gesteld ten aanzien van de
inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale
verordeningen.
Daarbij is ruimte voor provinciaal maatwerk doordat de provincie zelf de exacte invulling van het
ruimtelijke regime kan bepalen binnen de hoofdlijnen die door het rijk vastgesteld worden. Hierbij
wordt nader uitgewerkt wat verstaan dient te worden onder verdergaande verstedelijking, hoe rood
voor groen-constructies bijdragen aan de doelen en de mogelijkheden voor gebiedsdifferentiatie.
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
In de brief van de minister van VROM aan de Tweede Kamer over verrommeling van het landschap
(dd. 2 november 2007) geeft zij voor de bufferzones het volgende aan:
`Om de openheid en de groene ruimte van het landschap te versterken bezie ik de planologische
randvoorwaarden voor landschappen van nationaal belang (in casu de Nationale Landschappen,
Rijksbufferzones en Snelwegpanorama's). Het tegengaan van verrommeling vraagt niet alleen om het
beperken van ongerichte ruimtelijke ontwikkelingen die ten koste gaan van openheid, maar ook om
het stimuleren van ruimtelijke functies die bijdragen aan de openheid en het groene landelijke gebied
in en rondom verstedelijkte regio's.'
In de brief geeft de minister aan in 2008 in samenwerking met haar collega's en medeoverheden voor
de bufferzones een besluit te nemen over de mogelijke uitbreiding van het aantal en de omvang van
de rijksbufferzones. Verder zal het rijk een passend planologisch regime voor bouwen in
rijksbufferzones uitwerken in overleg met medeoverheden, waarbij zij worden ondersteund in behoud en
ontwikkeling van deze gebieden.
Vanuit het programma Mooi Nederland is inmiddels een aantal uitvoeringsacties in gang gezet voor de
rijksbufferzones, ondermeer gericht op inhoudelijke verdieping en gebiedsontwikkeling. Momenteel
worden expertmeetings en gebiedsbijeenkomsten georganiseerd.
Het rijk beoogt verder met de programma's Groen en de stad (en specifiek het onderdeel Recreatie
om de Stad), Groene partners en de Agenda Toegankelijkheid een bijdrage te leveren aan het
verwezenlijken van de doelen voor de rijksbufferzones. Het rijk draagt financieel bij via het ILG.
Nationaal ruimtelijk belang:
Bestemming en nadere ontwikkeling leefgebieden van (inter)nationaal beschermde soorten (18)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet
Bescherming en nadere ontwikkeling
leefgebieden van (inter)nationaal
beschermde soorten (S) (3.3.7.1)
Figuur 18
Toelichting op nationaal belang
Ook buiten de VHR-, overige NB-wet en EHS-gebieden is veel natuur het waard om adequaat
beschermd en ontwikkeld te worden. Voor de bescherming en ontwikkeling van vele soorten dieren en
planten zijn door het rijk in internationaal verband verplichtingen aangegaan. Hun leefgebieden liggen
in ongeveer de helft van de gevallen buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het is wenselijk dat
natuurwaarden als een van de uitgangspunten van het ruimtelijk inrichtingsbeleid worden
meegenomen en dat milieu- en watercondities worden verwezenlijkt. Het is ook wenselijk dat specifiek
aandacht wordt geschonken aan behoud en ontwikkeling van beschermde soorten, hun leefgebieden
en de verbindingen tussen deze gebieden (§ 3.3.7.1 Nota Ruimte).
Instrumenten
Het voortouw voor de realisatie van dit beleid is in handen van de provincies. In de Nota Ruimte is
voor dit onderwerp een PKB-tekst opgenomen die bedoeld is om verticaal door te werken tot op lokaal
niveau. Deze passage luidt:
"Provincies geven in het streekplan aan op welke wijze de (inter)nationaal beschermde soorten en
hun leefgebieden (waaronder ecologische verbindingszones en natuurgebieden buiten de EHS)
worden beschermd en eventueel verder worden ontwikkeld." (§ 3.3.7.1 Nota Ruimte)
45
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Materieel wordt de bescherming reeds geborgd op basis van de Flora- en Faunawet en de
Natuurbeschermingswet 1998. Deze sectorale wet- en regelgeving maakt het overbodig om dit kader
per amvb te borgen.
Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud en versterking van de kernkwaliteiten met betrekking tot natuur, architectuur, cultuurhistorie,
gebruikswaarde en belevingswaarde van het landschap (landschappelijke kwaliteit) (19)
Nationaal Ruimtelijk belang Instrumentarium
Nota Belvedere, Nota Landeis (NR 3.4.4)
Kwaliteitsagenda Landschap (UA 7.6)
De ruimteijke basiskwaliteit van het Adviseur voor het landschap (NR 3.4.4)
landschap: behoud en versterking van de
kernkwaliteiten met betrekking tot natuur,
architectuur, cultuurhistorie, Handreiking Kwaliteit Landschap (UA 7.6)
gebruikswaarde en belevingswaarde van
het landschap (landschappelijke kwaliteit)
(S) (3.4.4) Uitvoeren kwalitatieve analyse van de baten van het investeren in landschap en groen (UA 7.6)
Flora- en faunawet (NR 3.4.4)
ILG
Figuur 19
Toelichting op nationaal belang
Het is belangrijk dat landschappelijke kwaliteit ook buiten de werelderfgoedgebieden en de nationale
landschappen expliciet wordt meegenomen in ruimtelijke afwegingen. Het betreft hier zowel behoud,
versterking en vernieuwing van de landschappelijke kwaliteit, als een adequate borging van de
gewenste kwaliteiten. Meer aandacht voor het ontwerp is hier onlosmakelijk mee verbonden. De
kernkwaliteiten van het landschap hebben betrekking op natuurlijke kwaliteit, culturele kwaliteit,
gebruikskwaliteit en belevingskwaliteit (§3.4.4 Nota Ruimte).
Instrumenten
De verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap ligt bij provincies en gemeenten. Het
rijk stimuleert het ontwikkelen met kwaliteit met de Kwaliteitsagenda Landschap, de bijbehorende
Handreiking Kwaliteit Landschap en de maatschappelijke kosten/baten-analyse voor investeringen in
landschap en groen. In 2008 brengt het rijk de Agenda Landschap uit. Ook heeft het rijk een
rijksadviseur voor het landschap ingesteld, gelieerd aan de Rijksbouwmeester die een dergelijk
adviseurschap heeft voor de stedelijke gebieden. Zo wordt de landschapsarchitectuur samengebracht
met andere ontwerpdisciplines betreffende architectuur, stedenbouw en infrastructuur.
De kernkwaliteiten zijn nader uitgewerkt in de Nota Belvedere (cultuurhistorie), de Nota Landeis
(geomorfologie) en de Flora- en Faunawet. Provincies en gemeenten dienen hiermee rekening te
houden. Via het ILG investeert het kabinet specifiek in landschapsverbetering en -beheer.
Nationaal ruimtelijk belang:
Behoud `panorama's' vanaf infrastructuur (20)
46
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal Ruimtelijk belang Instrumentarium
Meerjarenprogramma ontsnippering (NR 2.3.3.4, UA 7.4)
Actieprogramma Ruimte en Cultuur: voorbeeldproject `Routeontwerp en Snelwegen' (UA 7.4)
Steunpunt Routeontwerp (ARC): visieontwikkeling en implementatie A12, A4, A27, A2 (UA 7.4)
Behoud `panorama's' vanaf infrastructuur
(S) (2.3.3.4)
Voorbeeldprojecten regenboogroute A12 (UA 7.4)
Structuurvisie snelwegomgeving: identificeren en uitwerken panorama's, visie (nationale) panorama's
(UA 7.4)
Figuur 20
Toelichting op nationaal belang
Het rijk streeft ernaar de infrastructurele barrières in de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief de
robuuste verbindingen) op te heffen en panorama's vanaf de infrastructuur op steden, dorpen en
landschap te behouden. Het behoud van afwisselende panorama's op steden, dorpen en landschap is
zowel belangrijk voor de reisbeleving als voor het algemene welbehagen van de burgers. In principe is
de bundelingsstrategie voor verstedelijking ook hierop het antwoord. Echter, door de opvulling van
restruimten tussen infrastructuur en kernen of de situering van bedrijventerreinen bij op- en afritten
van snelwegen kan beleving van steden, dorpen en landschap vanaf de infrastructuur soms
nauwelijks meer plaats vinden. Door de toename van het bebouwde oppervlak van steden en dorpen
en de verspreide bebouwing in het buitengebied ontstaat, gezien vanaf de infrastructuur, het beeld
van `Nederland als een grote stad'. De overwegend lage dichtheden en eenvormigheid van het
stedelijk gebied roepen tegelijkertijd een beeld op van voortgaande ontstedelijking. Het rijk vindt beide
beelden van Nederland onwenselijk, niet passen bij variatie van stad en land en een ondermijning van
de op dit punt gewenste basiskwaliteit. Per situatie zal derhalve door de verantwoordelijke overheden
een afweging moeten worden gemaakt. (§2.3.3.4 Nota Ruimte).
Instrumenten
Ter stimulering zet het rijk het Meerjarenprogramma Ontsnippering en het Actieprogramma Ruimte en
Cultuur in, met daarin voorbeeldprojecten en een steunpunt routeontwerp. In een brief van 19 januari
2007 heeft de minister van VROM aangekondigd een structuurvisie voor de snelwegomgeving op te
stellen. In 2008 zal deze worden aangeboden aan de Tweede Kamer. In de realisatieparagraaf van
deze structuurvisie zal worden beschreven welke instrumenten worden ingezet ter verwezenlijking van
de visie.
Nationaal ruimtelijk belang:
Aanpassing toeristisch-recreatieve voorzieningen in het landschap aan veranderende behoefte en
vergroting toeristisch-recreatieve mogelijkheden in het landschap (21)
47
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Groen in en om de stad (GIOS) (UA 7.2) en Programma Groene partners (UA 7.2), samengegaan in
"Groen en de stad"
Agenda Vitaal Platteland, Meerjarenprogramma Vitaal Platteland 1 & 2 (UA 7.1)
Brochure "Best pratices plattelandstoerisme" (UA 7.3)
Provinciale gebiedenpilots ontwikkelingsmogelijkheden voor (verblijfs)recreatie in beschermde
Aanpassing toeristisch-recreatieve natuurgebieden (UA 7.3)
voorzieningen in het landschap aan
veranderende behoefte en vergroting
toeristisch-recreatieve mogelijkheden in Intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (UA 7.3)
het landschap. (S) (2.4.5.2, 3.4.5.3,
3.4.5.4)
ILG
ISV2 (UA 7.2)
In de nieuwe ronde VerstedelijksAfspraken en Randstad 2040 vormt recreatief groen onderwerp van
gesprek
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Amvb Ruimte:
- regime recreatiewoningen binnen Natura 2000- en EHS-gebieden (bij amvb-onderdeel EHS)
- recreatietoervaartnet
Figuur 21
Toelichting op nationaal belang
De Nota Ruimte richt zich bij dit belang op het scheppen van voldoende ruimte om de veranderende
behoefte aan toeristisch-recreatieve voorzieningen in de samenleving te faciliteren, door rekening te
houden met nieuwe vormen van recreatie en toerisme en uitbreiding van bestaande voorzieningen (§
3.4.5.2 Nota Ruimte). Daarnaast trekt de Nota Ruimte het ruimtelijk beleidskader voor nieuwbouw van
recreatiewoningen gelijk met dat voor reguliere woningen in het buitengebied. Nieuwe complexen van
recreatiewoningen, waar het recreatieve gebruik van de recreatiewoningen door middel van een
bedrijfmatige exploitatie kan worden verzekerd, kunnen echter ook op plekken worden gebouwd waar
geen reguliere woningen zijn toegestaan. De Nota Ruimte maakt het ook mogelijk om bestaande
permanent bewoonde recreatiewoningen een woonfunctie te geven, mits aan bepaalde voorwaarden
is voldaan. Deze beleidsruimte is in ieder geval niet van toepassing op recreatiewoningen die zich in
de VHR-, NB-wet en EHS-gebieden bevinden. Aan decentrale overheden wordt de ruimte geboden
om zelf nog meer kwetsbare gebieden aan te wijzen waarbij omzetting van bestaande
recreatiewoningen naar een woonfunctie niet mogelijk is (§ 3.4.5.3 Nota Ruimte). Tenslotte richt de Nota
Ruimte zich bij dit belang op het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene
ruimte via wandel-, fiets- en waterrecreatienetwerken (§ 3.4.5.4 Nota Ruimte).
Instrumenten
De Nota Ruimte legt bij dit nationale ruimtelijke belang de verantwoordelijkheid voor een groot deel bij
de decentrale overheden. Voor recreatief-toeristisch gebruik van de groene ruimte dienen provincies
in de ruimtelijke plannen voldoende ruimte te scheppen. Verschillende instrumenten worden met de
decentrale overheden ingezet, zoals het programma Groen en de Stad en de gebiedenpilots die
provincies hebben uitgevoerd ter verkenning van recreatiemogelijkheden in beschermde
natuurgebieden. Het rijk stimuleert verder het bieden van ruimte voor toeristisch-recreatieve
voorzieningen met een brochure over best practises bij plattelandstoerisme en maakt door intrekking
van de wet op de openluchtrecreatie meer lokaal maatwerk voor recreatievoorzieningen mogelijk.
Naast de Nota Ruimte en de bijbehorende uitvoeringsagenda heeft het rijk het beleid voor de groene
ruimte ook neergelegd in de Agenda Vitaal Platteland en bijbehorend meerjarenprogramma. Het rijk
ondersteunt met financiële middelen uit het ISV2 en het ILG, bedoeld voor ontwikkeling van recreatie.
Ook bij toegankelijkheid en bereikbaarheid van recreatieve locaties is het aan de decentrale
overheden om de netwerken te beschermen en versterken.
Voor de afweging bij omzetting van recreatiewoningen naar een woonfunctie geeft het rijk een
generiek ruimtelijk kader en hebben provincies en gemeenten daarbinnen de ruimte om te bepalen of
bestaande recreatiewoningen naar een woonfunctie kunnen worden omgezet. Bij het
48
EINDCONCEPT (5-6-2008)
basisrecreatietoervaarnet is het belang van aaneengeslotenheid op bovenlokaal niveau groot en wordt
aan de decentrale overheden opdracht gegeven dit netwerk in de ruimtelijke plannen op te nemen.
Voor beide onderwerpen staan in de Nota Ruimte PKB-teksten die bedoeld zijn om verticaal door te
werken tot op lokaal niveau:
"De ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van recreatiewoningen zijn gelijk aan de
mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen in het buitengebied: een aanvraag tot de bouw van
een recreatiewoning kan alleen door een gemeente worden toegestaan, indien op die plaats ook
een reguliere woning kan worden toegelaten. Als uitzondering op deze hoofdregel geldt dat voor
complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door
middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, een positieve planologische
beoordeling kan worden gegeven."
"Provincies en gemeenten hebben de ruimte om in bepaalde gevallen de recreatiefunctie van
bestaande recreatiewoningen te wijzigen naar een woonfunctie, mits aan de gebruikelijke
voorwaarden voor woningbouw is voldaan. Deze verruiming biedt gemeenten en provincies de
mogelijkheid om bestemmingswijzigingen door te voeren voor situaties waar op 31 oktober 2003
(of eerder) onrechtmatig in een recreatiewoning werd gewoond. Deze beleidsruimte is niet van
toepassing op recreatiewoningen die zich bevinden in de VHR-, NB-wet- en EHS-gebieden. Het is
bovendien niet de bedoeling dat complexen waar thans niet of nauwelijks permanent wordt
gewoond (dus grotendeels recreatief gebruikt) worden omgezet. Bij de afweging om eventueel tot
een bestemmingswijziging over te gaan spelen op lokaal en regionaal niveau vele ruimtelijke en
regionaal economische factoren een rol, waaronder het belang van de borging van voldoende
verblijfsrecreatief aanbod en de borging en ontwikkeling van de kwaliteit en leefbaarheid van het
landelijk gebied. In lokaal en provinciaal beleid kunnen bepaalde gebieden worden aangemerkt als
kwetsbare gebieden waar de in deze paragraaf genoemde beleidsruimte niet van toepassing is.
Hiertoe kunnen desgewenst nader te bepalen kwetsbare delen van nationale landschappen horen.
Gemeenten en provincies kunnen hierin hun eigen afweging maken." (§ 3.4.5.3 Nota Ruimte)
"Provincies en gemeenten beschermen en versterken de routenetwerken voor wandelen, fietsen en
de recreatietoervaart, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het creëren van wandel- en
fietsroutes vanuit het stedelijk gebied naar het landelijk gebied. Het Basisrecreatietoervaartnet is
vastgelegd op kaart 8 en wordt door provincies en gemeenten opgenomen in streek- en
bestemmingsplannen." (§ 3.4.5.4 Nota Ruimte)
Nota Ruimte PKB-kaart 8
49
EINDCONCEPT (5-6-2008)
De belangrijkste ruimtelijke bepaling ten aanzien van recreatiewoningen heeft betrekking op de
mogelijkheden voor nieuwbouw. Nieuwbouw van recreatiewoningen wordt gelijkgesteld aan de
nieuwbouw van reguliere woningen. Deze bepaling wordt meegenomen in het nieuwe Besluit
ruimtelijke ordening (Bro). De nieuwbouwmogelijkheden zijn reeds opgenomen in het voornemen tot
een amvb bij het nationale ruimtelijke belang "bundeling van verstedelijking en economische
activiteiten (7)", bij het onderdeel nieuwbouw in het buitengebied. Ook de flexibiliteitsbepaling voor
complexen van recreatiewoningen waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door
middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd dat deze niet hoeven aan te sluiten
op bestaande bebouwingspatronen wordt in dit onderdeel van de amvb meegenomen. De bepaling
dat omzetting van een recreatiewoning naar een permanente woonfunctie niet is toegestaan in de
EHS en de NB-wetgebieden, kan worden meegenomen in het amvb-onderdeel over de EHS,
respectievelijk worden geborgd met de Nb-wet.
Deze maatregelen passen in de wijze van sturing die de Nota Ruimte voor dit onderwerp kiest en
maken het overbodig om het beleid voor recreatiewoningen nog apart te borgen via een extra
uitvoeringsinstrument.
In de PKB-tekst is gesteld dat het basisrecreatietoervaarnet zoals vastgelegd op kaart 8 door
provincies en gemeenten wordt opgenomen in streek- en bestemmingsplan. PKB-kaart 8 kaart omvat
de landelijke verbindings- en ontsluitingswateren, geclassificeerd in 6 vaarwegcategorieën. De
vaarwegcategorieën zijn gebaseerd op de minimumbootmaten, opbouwhoogte en diepgang. PKB-deel
1 van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte, dat (samen met PKB deel 1 van de Vijfde Nota)
geldt als ontwerp voor de Nota Ruimte, bevat de passage: "bij aanpassing, onderhoud en beheer van
de vaarweg en de aanleg van kunstwerken wordt het belang van de recreatievaart nadrukkelijk
meegenomen". Daarmee is er sprake van ruimtelijke eisen: nieuwe kunstwerken (bruggen, sluizen) en
overige bouwwerken dienen te voldoen aan de basisrecreatietoervaarnet-normen ter zake. Het
handhaven van deze (vaarweg)eisen is zowel een verantwoordelijkheid van de publieke organisatie
die een eigendomsrelatie heeft met de betreffende vaarweg als ook van het bevoegd gezag. Het
bevoegd gezag kan zijn de vaarwegbeheerder (niet zijnde het Rijk als waterbeheerder of de regionale
waterbeheerder), dan wel de waterbeheerder. Op grond van de Waterwet zijn alleen het Rijk (van de
nationale watersystemen) en de waterschappen (van de regionale watersystemen) waterbeheerders.
De waterbeheerder zal (straks) op grond van de Waterwet de handelingen van derden in en rondom
watersystemen reguleren (inclusief die met betrekking tot de vaarwegfunctie). Die vaarwegfunctie als
die is toegekend, maakt integraal onderdeel uit van het integraal watersysteembeheer. Deze
regulering is geregeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Ook moet de waterbeheerder, als hij in zijn
watersystemen beheersdaden wil uitvoeren, bedoelde eisen, waar mogelijk, in acht nemen. Bij die
beheersdaden die een wijziging van de waterwetlegger tot gevolg hebben, doet de waterbeheerder dit
via een eigen projectplanbesluit (artikel 5.4 Waterwet), met alle rechtsbeschermingsmogelijkheden
van dien.
Wat financiële middelen betreft heeft het rijk voor de periode 2007-2013 reeds 29.8 miljoen
beschikbaar gesteld in het ILG voor het oplossen van bestaande knelpunten. Deze bijdrage is circa
10% van de totale kosten. Het ILG-budget `varen' kan ook worden ingezet voor het voorkomen van
nieuwe knelpunten.
De opdracht in de Nota Ruimte aan decentrale overheden om het basisrecreatietoervaarnet op te
nemen in de ruimtelijke plannen wordt vertaald in een amvb waarin, conform bovenstaande PKB-
passage, regels zullen worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar
waar provinciaal maatwerk beoogd is, provinciale verordeningen.
50
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Hoofdstuk 4: Gebieden en Thema's
"De kenmerkende kwaliteiten van de Randstad Holland, de kust, de Waddenzee, de Zuidwestelijke
delta en het IJsselmeergebied zijn van groot nationaal en internationaal belang. In deze gebieden
komen vele onderdelen van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur samen: opgaven kruisen elkaar.
Regie van het rijk is nodig, alsmede samenwerking en afstemming met decentrale overheden en bij de
gebieden betrokken organisaties. Ook internationale samenwerking is van belang. Voor elk van de
gebieden zijn een op het betreffende gebied toegesneden vertaling van de doelen opgenomen met
een samenhangend ontwikkelingsperspectief en specifieke beleidskeuzen. De Noordzee is een
gebied met grote economische betekenis enerzijds en belangrijke waarden van natuur en landschap
anderzijds. In dit hoofdstuk wordt voor dit gebied een nationaal ruimtelijk beleidskader aangeboden.
Daarnaast bevat dit hoofdstuk het ruimtelijk beleid voor de volgende thema's: bouwgrondstoffen,
militaire terreinen, energievoorziening, ruimtelijk beleid voor de ondergrond (waartoe ondergronds
transport behoort) en drink- en industriewatervoorziening" (Inleiding Hoofdstuk 4 Nota Ruimte).
Met het oog op de inhoudelijke consistentie van de nationale ruimtelijke belangen is een aantal
passages uit hoofdstuk 4 van de Nota Ruimte al in hoofdstuk 3 van de Nota Ruimte meegenomen. Het
betreft de paragrafen 4.3 tot en met 4.7 over de grote blauwe gebieden en thema's van Nederland die
passen bij de nationale ruimtelijke belangen "het op orde brengen en houden van het
hoofdwatersysteem (10)" en "behoud open uitzicht Noordzeekust binnen de 12-mijlszone (11)".
Nationaal ruimtelijk belang:
Versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel, tot een duurzame en
concurrerende Europese topregio. Versterking van de economie, vergroting van de kracht en dynamiek
van de steden en ontwikkeling van de bijzondere kwaliteiten in de Randstad en de vitaliteit van het
Groene Hart (22)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Integrale Langetermijnvisie Randstad 2040
Versterking van de internationale
concurrentiepositie van de Randstad Territorial Review OESO
Holland als geheel. Versterking van de
economie, vergroting van de kracht en Ontwikkelingsprogramma Groene Hart
dynamiek van de steden en
ontwikkeling van de bijzondere
kwaliteiten en de vitaliteit van het Programma Randstad Urgent
Groene Hart.
(R) (4.2.2)
Figuur 22
Toelichting nationaal belang
Het nationaal ruimtelijk belang van de Randstad is groot vanwege de complexe opgave die met dit
doel samenhangt. Versterking van de mainports (luchthaven Schiphol en Rotterdamse haven) vereist
versterking van infrastructurele ontsluiting, terwijl tegelijkertijd ruimte moet worden gevonden voor een
goed woon- en leefklimaat met voldoende ruimte voor water, natuur en recreatie. De Randstad is het
politieke, culturele, sociale en bestuurlijke hart van Nederland en de belangrijkste economische motor
van zakelijke en financiële dienstverlening en toerisme. In de Nota Ruimte is een samenhangend
pakket aan ruimtelijke besluiten beschreven (§ 4.2.1 Nota Ruimte). Doelstelling van het rijk is om de
internationale concurrentiepositie, de duurzaamheid van de Randstad Holland als geheel te
versterken en te ontwikkelen tot een Europese topregio. Versterking van de economie, vergroting van
de kracht en dynamiek van de steden en ontwikkeling van de bijzondere kwaliteiten en de vitaliteit van
het Groene Hart, dragen daaraan bij. Borging van de veiligheid tegen hoogwater is van essentieel
belang. (§ 4.2.2 Nota Ruimte). Bij de vaststelling van de Nota Ruimte heeft de Eerste Kamer bij motie6
het kabinet opgeroepen een langetermijnvisie voor de Randstad en een daaraan gekoppelde
uitvoeringsstrategie op te stellen.
6 Tweede motie Lemstra, Kamerstuk 29435 D, aangenomen door Eerste Kamer op 17 januari 2006
51
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Instrumenten
Op 22 juni 2007 is, gelijktijdig met het programma Randstad Urgent, de startnotitie `Randstad 2040'
aan de Tweede Kamer aangeboden, die een aanzet vormt voor een integrale langetermijnvisie en een
daaraan gekoppelde strategie voor de Randstad. In aansluiting op de startnotitie zijn door de Minister
van VROM namens het kabinet en wethouder Norder van de gemeente Den Haag en van Poelgeest
van de gemeente Amsterdam bestuurlijke afspraken gemaakt ten aanzien van Randstad 2040. De
voornaamste aanbevelingen uit het OESO-rapport over de Randstad zijn betrokken bij de startnotitie.
In de Bestuurlijke Commissie Randstad (BCR) heeft besluitvorming plaatsgevonden tussen het rijk en
de regionale partijen over uitwerking van de Nota Ruimte, zoals visievorming, de ontwikkelingsagenda
en uitvoeringsprioriteiten.
Besluitvorming over de uitvoering van de majeure ruimtelijke projecten in de Randstad is binnen het
programma Randstad Urgent georganiseerd. Het kabinetsproject heeft versterking van de Randstad
als doel. Randstad Urgent geeft, naast de Nota Ruimte, uitvoering aan de Nota Mobiliteit (en
Kabinetsstandpunt Schiphol, Nota Zeehavens), Pieken in de Delta en de Agenda voor een Vitaal
Platteland. De Nota Ruimte introduceert de programma's Noordvleugel, Zuidvleugel en Groene Hart.
Randstad Urgent versterkt de aanpak van de drie ruimtelijke programma's in de Randstad door deze
op te schalen tot één programma op het niveau van de Randstad. Het Ontwikkelingsprogramma
Groene Hart, opgesteld door de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, blijft gedeeltelijke
bestaan en biedt daarmee een kader voor investeringen in het Groene Hart voor zover zij niet direct
op Randstad schaal verbonden zijn met de opgaven. Met de start van het programma Randstad
Urgent is afgesproken om over met name de uitvoering van de Randstad Urgent-projecten periodiek
aan de Kamer te rapporteren.
De Randstad Holland is als nationaal stedelijk netwerk een belangrijk onderdeel van de nationale
Ruimtelijke Hoofdstructuur. In hoofdstuk 2 zijn onder het nationale ruimtelijke belang "nationale
stedelijke netwerken, stedelijke centra en economische kerngebieden (1)" instrumenten benoemd die
ook voor de implementatie van het beleid voor de Randstad essentieel zijn. Het gaat dan ondermeer
om de beleidsnota Pieken in de Delta en een aantal financiële instrumenten van het rijk.
Nationaal ruimtelijk belang Randstad Holland:
Ruimte scheppen in de Randstad om de grote ruimtevraag voor onder meer wonen en werken te
accommoderen (23)
52
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Integrale afweging met
betrekking tot de
verstedelijkingsopgave
Bloemendalerpolder met ten
minste tweederde deel duurzaam
groen en recreatief aantrekkelijke
invulling
Integrale afwegingmet betrekking (S) (4.2.5.2)
tot de verstedelijkingsopgave
Almere met adequate ontsluiting
(R/S) (4.2.5.2)
Integrale afweging met
betrekking tot de
gebiedsuitwerking voor
Haarlemmermeer en de
Bollenstreek rekening houdend
met specifiek beleid voor het
gebied
Integrale afweging met (S) (4.2.5.2)
betrekking tot de
verstedelijkingsopgave
Ruimte scheppen in de Randstad om Valkenburg met adequate
de grote ruimtevraag voor onder ontsluiting en een ruime groene
meer wonen, werken, natuur en bufferzone
recreatie te accomoderen (S) (4.2.5.3)
(R) (4.2.2) Integrale afweging met
betrekking tot de
gebiedsontwikkeling
Zuidplaspolder onder specifieke
voorwaarden van het rijk
Integrale afweging met (S) (4.2.5.3)
betrekking tot de
verstedelijkingsopgave
Rijnenburg met uitdrukkelijke
aandacht voor wateropgave en
onder voorwaarde dat de opgave
niet leidt tot knelpunten op
verkeersplein Oudenrijn
(S) (4.2.5.4) Ruimte voor werken, adequate
ontsluiting en een goede
landschappelijke inpassing in de
Hoeksche Waard
(S) (4.2.7)
Figuur 23
Toelichting nationaal belang
Het rijk wil ruimte scheppen om de grote ruimtevraag voor onder meer wonen en werken zodanig te
accommoderen dat dit aan deze doelen optimaal bijdraagt (§ 4.2.2 Nota Ruimte). In de Nota Ruimte is
voor 7 gebieden binnen de Randstad Holland een op het gebied toegesneden vertaling van de doelen
opgenomen met een samenhangend ontwikkelingsperspectief. Dit zijn de volgende locaties: de
Bloemendalerpolder/KNSF terrein, Almere, de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer en Bollenstreek,
Valkenburg, de Zuidplaspolder, Rijnenburg en de Hoeksche Waard.
Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave van de Bloemendalerpolder met ten
minste tweederde deel duurzaam groen en een recreatief aantrekkelijke invulling (24)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Inzet GOB
Integrale afweging met betrekking tot
de verstedelijkingsopgave
Bloemendalerpolder met ten minste
tweederde deel duurzaam groen en
recreatief aantrekkelijke invulling
(S) (4.2.5.2)
Figuur 24
Toelichting nationaal belang
De Nota Ruimte schetst voor de Bloemendalerpolder/KNSF-terrein enkele belangen die elkaar
kruisen. Dit gebied maakte tot vaststelling van de Nota Ruimte deel uit van het Groene Hart. Om
verstedelijking mogelijk te maken is de grens van het Groene Hart in de Nota Ruimte zo aangepast
53
EINDCONCEPT (5-6-2008)
dat het gebied daarvan niet langer deel uitmaakt. De opgave in dit gebied is om tot integrale
gebiedsontwikkeling te komen waarbij een duurzame, groene invulling van het gehele gebied wordt
verzekerd, voldaan wordt aan vereisten vanuit het ruimtelijk waterbeleid en een bijdrage wordt
geleverd aan de verstedelijkingsopgave. Ten minste tweederde deel van de Bloemendalerpolder moet
een duurzaam groen en recreatief aantrekkelijke invulling krijgen. Randvoorwaarden bij de
gebiedsontwikkeling zijn een goede aansluiting van de nieuwe bebouwing op de bestaande verkeers-
en het respecteren van de binnen het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (§ 4.2.5.2 Nota
Ruimte).
Na de Nota Ruimte heeft het kabinet in oktober 2006 gekozen voor uitbreiding van de capaciteit van
het bestaande infrastructuurnetwerk in de corridor Schiphol Amsterdam - Almere. Een nieuwe
verbinding tussen de A6 en de A9 (Verbindingsalternatief) valt hiermee definitief af. Daarmee is
gekozen voor het verbreden en verleggen van de A-1. Deze zal in het gebied worden ingepast.
Instrumenten
De provincie Noord-Holland en de gemeenten Muiden en Weesp zijn de trekkers van de integrale
gebiedsontwikkeling van deze locatie. Het rijk is actief betrokken bij de uitvoering, door inzet van het
Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf en borgt daarmee de norm voor tweederde deel groen in de
Bloemendalerpolder.
Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave Almere inclusief adequate ontsluiting
(25)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Nota Ruimte
Budget [UA
3.5]
Integrale afwegingmet betrekking tot
de verstedelijkingsopgave Almere
met adequate ontsluiting Planstudie bereikbaarheid Almere : SAA (weg), SAAL (spoor)
(R/S) (4.2.5.2)
Programma Randstad Urgent: Schaalsprong Almere
Integraal afsprakenkader tussen rijk en Almere met betrekking tot financiering
Inzet GOB
Figuur 25
Toelichting nationaal belang
Een substantiële stedelijke ontwikkeling van Almere is gewenst. Met de ontwikkeling van Almere kan
de ruimtelijk-economische as HaarlemmermeerAmsterdamAlmere worden versterkt. In de Nota
Ruimte is gekozen voor een gefaseerde aanpak van de stedelijke ontwikkeling van Almere. In eerste
instantie werd rekening gehouden met een groei in de periode van 2010-2030 met 40.000 woningen,
op basis van de zogenaamde middenvariant. Voor deze ontwikkeling van Almere is een adequate
verkeers- en vervoersontsluiting noodzakelijk, ondermeer als voorwaarde om de woon-werk-balans
van Almere meer in evenwicht te kunnen brengen. Inmiddels is geconstateerd dat, uitgaande van de
middenvariant, een hogere bouwopgave in Almere nodig is. In overleg met de regio is deze gesteld op
60.000 woningen, met bijbehorend overig ruimtelijk programma en ontsluiting. Dit is vastgelegd in de
Noordvleugelbrief, en later bevestigd in afspraken over de Schaalsprong Almere 2030 in oktober
2007. In deze afspraken is bovendien vastgelegd dat rijk en gemeente de thema's duurzaamheid en
ecologie als leidend principe willen hanteren, met toepassing van het duurzaamheidsprincipe "Cradle
tot Cradle". Bij de verdere ontwikkeling van Almere wordt tenslotte een integraal stedelijk concept
nagestreefd, zodat de stad zich ook op langere termijn aantrekkelijk en vitaal kan ontwikkelen.
Instrumenten
In het programma Randstad Urgent zijn naast de stedelijke ontwikkeling van Almere (Schaalsprong
Almere) ook een tweetal planstudies voor de bereikbaarheid van Almere ondergebracht, de
weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere en de planstudie OV Schiphol-Amsterdam-Almere-
Lelystad. Rijk en gemeente zullen in 2009 integrale afspraken voor de schaalsprong Almere maken,
54
EINDCONCEPT (5-6-2008)
die zullen gaan over het scheppen van noodzakelijke voorwaarden voor de integrale ontwikkeling van
Almere, over de uitvoering en over de eventuele aanvullende inzet van financieel instrumentarium
(Nota-Ruimtebudget). Het GOB wordt tenslotte ook ingezet bij de stedelijke ontwikkeling van Almere.
Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de gebiedsuitwerking voor Haarlemmermeer en de Bollenstreek,
rekening houdend met specifiek beleid voor het gebied (26)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Afspraken Bollenstreek en westflank Haarlemmermeer
Integrale afweging met betrekking
tot de gebiedsuitwerking voor
Haarlemmermeer en de programma Randstad Urgent
Bollenstreek rekening houdend met
specifiek beleid voor het gebied
(S) (4.2.5.2)
Figuur 26
Toelichting nationaal belang
Ten zuidwesten van Amsterdam is een substantiële uitbreiding van de verstedelijkingsruimte gewenst,
aangevuld met ruimte voor strategisch groen, natuur, water en bedrijventerreinen. De ruimtelijke
randvoorwaarden van de Nota Ruimte moeten in acht worden genomen, onder andere vanuit het
beleid voor Schiphol en de greenports. Tegelijkertijd moet buiten het bestaande bebouwde gebied
ruimte worden gevonden voor 10 à 20 duizend woningen in het gebied Haarlemmermeer en
Bollenstreek, voor zover dit gebied buiten het Groene Hart ligt. Afstemming op de bestaande verkeers-
en vervoersinfrastructuur is hierbij belangrijk (§ 4.2.5.2 Nota Ruimte).
Instrumenten
Gelet op de complexe opgave hebben de provincies Noord- en Zuid-Holland gezamenlijk, in opdracht
van het rijk, en in overleg met andere betrokkenen, een nadere gebiedsuitwerking voor het
betreffende gebied opgesteld. Deze gebiedsuitwerking is met name gericht is op het vinden van
ruimte voor woningbouw, het bereiken van een duurzaam beheer van waterkwaliteit en kwantiteit
(ondermeer door berging van water tijdens het winterseizoen) en het versterken van het internationaal
vestigingsklimaat rond luchthaven Schiphol. De gebiedsuitwerking voor de Haarlemmermeer
Westflank is deels opgenomen in Randstad Urgent. In februari 2007 heeft het rijk afspraken gemaakt
met de provincie Noord-Holland, de gemeente Haarlemmermeer en het Hoogheemraadschap van
Rijnland over de ruimtelijke inrichting van de Westflank van de Haarlemmermeer. Tevens doorloopt dit
onderdeel het traject om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het Nota Ruimteproject.
Nationaal Belang:
Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave Valkenburg met adequate ontsluiting en
een ruime groene bufferzone (27)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Inzet GOB
Integrale afweging met betrekking tot
de verstedelijkingsopgave
Valkenburg met adequate ontsluiting
en een ruime groene bufferzone
(S) (4.2.5.3)
Figuur 27
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Toelichting nationaal belang
Vliegkamp Valkenburg maakt deel uit van de rijksbufferzone Den-Haag-Leiden-Zoetermeer. In de
Nota Ruimte is opgenomen dat na sluiting van het vliegkamp verstedelijking ter plekke mogelijk is mits
voor een goede ontsluiting over de weg en per openbaar vervoer wordt gezorgd. In de richting van
Wassenaar wordt rekening gehouden met een groene bufferzone die als ecologische verbinding
fungeert tussen de duinen en het Groene Hart (§ 4.2.5.3 Nota Ruimte).
Instrumenten
Door rijk, provincie en gemeenten wordt een plan gemaakt waarin infrastructuur, woningbouw, groen
en blauw in samenhang met elkaar worden ontwikkeld. De gebiedsontwikkeling wordt getrokken door
de lokale en regionale overheden, binnen de gestelde beleidsdoelen. Het rijk faciliteert door
betrokkenheid van het GOB, dat samen met de betrokken overheden en marktpartijen werkt aan de
ontwikkeling van het gebied.
Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder onder specifieke
voorwaarden van het rijk (28)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Nota Ruimte
Budget
Integrale afweging met betrekking tot
de gebiedsontwikkeling
Zuidplaspolder onder specifieke
voorwaarden van het rijk Programma Randstad Urgent
(S) (4.2.5.3)
Figuur 28
Toelichting nationaal belang
De grens van het Groene Hart is in de Nota Ruimte aangepast om in de Zuidplaspolder in de provincie
ZuidHolland verstedelijking mogelijk te maken. De woningbouw in dit gebied dient geconcentreerd te
worden op locaties met een goede grondslag, mede in relatie tot de wateropgave in deze diep
gelegen polder. Specifieke voorwaarden die het rijk stelt aan de integrale ontwikkeling van de
Zuidplaspolder zijn: evenwicht tussen woningbouw en bedrijvigheid, optimale afstemming van de
verstedelijking op de water-, bodem- en groenopgave van het gebied en behoud van voldoende
mogelijkheden voor de verdere ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied voor de
glastuinbouw (§ 4.2.5.3 Nota Ruimte).
Instrumenten
Gebiedsontwikkeling vindt ook hier plaats onder leiding en regie van de regionale en lokale
autoriteiten. Het rijk heeft specifieke voorwaarden aan de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder
gesteld in de Nota Ruimte. De Zuidplaspolder vormt sinds 2007 ook onderdeel van het programma
Randstad Urgent. Bovendien zet het rijk als financieel instrument het Nota Ruimte Budget in voor de
Zuidplaspolder.
Nationaal belang:
Integrale afweging met betrekking tot de verstedelijkingsopgave Rijnenburg met uitdrukkelijke aandacht
voor wateropgave en onder voorwaarden dat de opgave niet leidt tot knelpunten op verkeersplein
Oudenrijn (29)
56
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Programma Randstad Urgent
Integrale afweging met betrekking tot
de verstedelijkingsopgave Rijnenburg
met uitdrukkelijke aandacht voor
wateropgave en onder voorwaarde
dat de opgave niet leidt tot
knelpunten op verkeersplein
Oudenrijn
(S) (4.2.5.4)
Figuur 29
Toelichting nationaal belang
Om verstedelijking mogelijk te maken op de locatie Rijnenburg is in de Nota Ruimte de grens van het
Groene Hart in de provincie Utrecht aangepast. Bij deze gebiedsontwikkeling dient uitdrukkelijk
aandacht te worden besteed aan de wateropgave. Daarnaast mag de verstedelijking niet leiden tot
knelpunten op de hoofdinfrastructuur en het verkeersplein Oudenrijn (§ 4.2.5.4 Nota Ruimte).
Instrumenten
De provincie en de gemeente Utrecht hebben het voortouw bij de planvorming en de ontwikkeling van
deze uitleglocatie. Het rijk heeft specifieke voorwaarden aan de integrale ontwikkeling van Rijnenburg
gesteld in de Nota Ruimte. Rijnenburg vormt sinds 2007 ook onderdeel van het programma Randstad
Urgent.
Nationaal belang:
Integrale planvorming op basis van de optimale omvang van een bedrijventerrein voor de Rotterdamse
regio vindt plaats waarbij aandacht wordt besteed aan de adequate ontsluiting en een goede
landschappelijke inpassing (30)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Kabinetsstandpunt t.o.v. vervolgonderzoek naar alternatieven voor maximaal 180 hectare in de
noordrand van de Hoekse Waard (NR 2.2.6 en 4.2.7)
Integrale planvorming op basis van
de optimale omvang van een
bedrijventerrein voor de Rotterdamse
regio waarbij aandacht wordt besteed
aan adequate ontsluiting en een Nota Ruimte
goede landschappelijke inpassing (S) Budget (UA
(4.2.7) 3.5)
Figuur 30
Toelichting nationaal belang
Om in de vraag naar droge, havengerelateerde bedrijventerreinen ten behoeve van de Rotterdamse
haven te voorzien gaat de Nota Ruimte uit van een reservering tot maximaal 180 hectare netto in de
Noordrand van de Hoeksche Waard. De Nota Ruimte kondigt onderzoek aan naar de optimale
omvang van het bedrijventerrein. Verdere planvorming moet integraal zijn, met aandacht voor
adequate verkeersontsluiting van het bedrijventerrein en een goede landschappelijke inpassing (§
2.2.5.3, 4.2.7 Nota Ruimte).
Instrumenten
De provincie en de gemeenten hebben de regie en sturen de toekomstige locatieontwikkeling aan,
binnen de voorwaarden die het rijk in de Nota Ruimte stelt.
Vorig jaar heeft het kabinet, naar aanleiding van een motie hierover van de Tweede Kamer, nader
onderzoek laten verrichten naar de mogelijkheden voor alternatieven voor het bedrijventerrein. Dit
onderzoek concludeerde dat afhankelijk van de te verwachten groei, ruimte op andere voorgenomen
locaties toereikend was en dat enkele van deze locaties ook goed bruikbaar waren voor
havengerelateerde bedrijvigheid. Op grond van deze uitkomsten ziet het kabinet, gerelateerd aan de
57
EINDCONCEPT (5-6-2008)
huidige ruimtevraag, geen noodzaak om een bovenregionaal bedrijventerrein te ontwikkelen in de
Hoeksche Waard. Het kabinet heeft dit standpunt ingenomen op 25 maart 2008.
Het rijk gaat, samen met de regio, bevorderen dat op korte termijn de geschikte bedrijventerreinen in
Ridderkerk (Reijerwaard) en Dordrecht (Westelijke Dordtse Oever) beschikbaar komen voor uitgifte
zodat in de ruimtebehoefte van de Rotterdamse regio wordt voorzien. Het rijk maakt in 2008 een
businesscase voor de locaties waarin realisatiesnelheid, bereikbaarheid, milieu, landschappelijk
inpassing en financiële haalbaarheid worden onderzocht en financieel doorvertaald.
Het rijk zal de financiële reservering in het kader van het Nota Ruimte budget voor het project
Hoeksche Waard omzetten naar een reservering voor de alternatieven Ridderster en Westelijke
Dordtse Oever. De precieze bijdrage aan deze alternatieven is afhankelijk van de onrendabele top op
basis van de hiervoor genoemde marktconforme businesscase en de onderhandelingen tussen rijk en
betrokken gemeenten daarover.
Het nationale ruimtelijke belang "het kunnen voorzien in de vraag naar droge havengerelateerde
bedrijventerreinen ten behoeve van de Rotterdamse haven (4)" dat in hoofdstuk 2 is genoemd, wordt
op deze wijze ingevuld.
Nationaal ruimtelijk belang Bouwgrondstoffen:
Winning van bouwgrondstoffen in Nederland stimuleren op een maatschappelijk aanvaardbare wijze (31)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen
Ontgrondingenwet
Winning van bouwgrondstoffen in
Nederland stimuleren op een
maatschappelijk aanvaardbare wijze Tweede Regionaal Ontgrondingenplan Noordzee
(S) (4.8.1.1)
bestuurlijke afspraken over winbaar maken beton- en metselzand
Figuur 31
Toelichting nationaal belang
Het beleid in de Nota Ruimte is erop gericht de winning van bouwgrondstoffen uit de Nederlandse
bodem te stimuleren op een maatschappelijk aanvaardbare wijze. Het kader "maatschappelijk
aanvaardbaar" wordt in de Nota Ruimte beschreven. Het is van nationaal belang dat de
maatschappelijk aanvaardbare mogelijkheden voor winning van oppervlaktedelfstoffen daadwerkelijk
worden benut. Het gaat hierbij om ophoogzand, grind, kalksteen, zilverzand beton- en metselzand en
schelpen. De winning van bouwgrondstoffen op land en in rijkswateren moet waar mogelijk een
multifunctioneel karakter hebben. Voor nieuwe ruimtelijke plannen buiten het bestaande bebouwde
gebied beschrijft de Nota Ruimte de uitgangspunten die samen de bouwgrondstoffentoets vormen (§
4.8.1.1 - 4.8.1.3 Nota Ruimte).
Instrumenten
De winning van bouwgrondstoffen wordt aan de markt overgelaten. Het rijk neemt onnodige
marktbelemmeringen in beleid en regelgeving waar mogelijk weg. Het rijk is verantwoordelijk voor het
vereiste voorwaardenscheppende ruimtelijke beleid, het duurzame grondstoffenbeleid en de wet- en
regelgeving voor ontgrondingen. De provincies zijn vergunningverleners voor ontgrondingen op
landlocaties en Rijkswaterstaat voor ontgrondingen in rijkswateren. De ruimtelijke regie op dit
onderwerp gebeurt in voorkomende gevallen op basis van het Tweede Structuurschema
Oppervlaktedelfstoffen, dat tot 2008 loopt, en een regionaal Ontgrondingenplan Noordzee. Na de Nota
Ruimte zijn de bestuurlijke afspraken over het hanteren van de bouwgrondstoffentoets vervangen
door bestuurlijke afspraken over het winbaar maken van beton- en metselzand.
58
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang Energie:
Beschikbaar stellen van voldoende ruimte voor de opwekking en distributie van elektriciteit en de
stimulering van voldoende ruimte voor de opwekking van windenergie (32)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Tweede en derde Structuurschema Electricteits Voorziening
Wet beheer rijkswaterstaatwerken en beleidsregels inzake toepassing Wbr
Beschikbaar stellen van voldoende BLOW 2001-afspraken
ruimte voor de opwekking en
distributie van electriciteit en de
stimulering van voldoende ruimte Onderzoeksprojecten Connect I en Connect II
voor de opwekking van windenergie
(S) (4.8.3.1) Wetsvoorstel energieprojecten (rpp)
Nota Belvedere
Figuur 32
Toelichting nationaal belang
Het nationaal ruimtelijk beleid zorgt voor het beschikbaar zijn van voldoende ruimte voor de opwekking
en distributie van elektriciteit en de bevordering van voldoende ruimte voor het opwekken van
windenergie. Voor de distributie wordt ontwikkeling van een landelijk koppelnet van
hoogspanningsverbindingen voorgestaan. De Nota Ruimte beschrijft, onder bepaalde voorwaarden
(voor onder ander voor ecologie en veiligheid), het streven naar een vergroting van het
opwekkingsvermogen van 6000 MW in 2020 in windturbineparken op de Noordzee in de Nederlandse
Exclusieve Economische Zone (EEZ). De realisering van 1500 MW windenergie te land geschiedt om
dwingende redenen van groot openbaar belang. De mogelijke effecten op de natuurlijke,
cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten moeten door de betrokken decentrale overheden
expliciet worden betrokken bij (verkenning van de mogelijkheden voor) plaatsing van windturbines (§
4.8.3.1 Nota Ruimte).
Het kabinet heeft na de vaststelling van de Nota Ruimte in het beleidsprogramma "Samen werken,
samen leven" aangegeven voor verdere ontwikkeling van windenergie te kiezen. Dit is nader ingevuld
in het werkprogramma Schoon en Zuinig. Het kabinet acht zich gebonden aan subsidie-, en
vergunningverlening voor 2000 MW extra in de kabinetsperiode 2007-2011.
Instrumenten
De ruimtelijke uitwerking van dit rijksbeleid vindt plaats in het Tweede Structuurschema
Elektriciteitsvoorziening (SEV II), dat begin 2009 wordt vervangen door het Derde Structuurschema
Elektriciteitsvoorziening. Het SEV II beschrijft onder andere het ruimtelijk beleid voor
vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie en voor het landelijk hoogspanningsnet
met een spanning van 220 KV en hoger. Het waarborgingsbeleid kernenergie wordt ingezet om op 5
specifieke locaties te voorkomen dat zich ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die de eventuele
toekomstige bouw van kerncentrales hinderen c.q. belemmeren. In het kader van de nieuwe Wro
is het SEV II bezien op doorwerking. Deze gebiedsspecifieke PKB bevat een beperkt aantal
bepalingen die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in
paragraaf 5.6 van deze realisatieparagraaf.
Provincies en gemeenten kiezen een plaatsingsstrategie voor bundeling van windturbines, geven aan
welke waarden zij daarbij betrekken (met inachtname van de Nota Belvedere) en nemen het beleid in
de Nota Ruimte in acht. In de BLOW 2001 is afgesproken hoe de decentrale overheden de
doelstelling van tenminste 1500 MW extra capaciteit in 2010 zullen bereiken. Deze afspraken lopen tot
31 december 2010. Vanaf de invoering van de Wro kan het rijk voor de vaststelling van tracé's van
hoogspanningsverbindingen van nationaal belang de rijksprojectenprocedure toepassen. Indien de
provincies niet aan de overeengekomen taakstelling voldoen wordt zonodig deze procedure ook
toegepast voor de vaststelling van locaties voor windparken van 50 MW en hoger. Als een zeer
belangrijk bestuurlijk afsprakenkader fungeert het BLOW van 2001. De onderzoeken Connect I en II
naar de capaciteit en veiligheid van het electriciteitsnet zijn inmiddels afgerond. In de EEZ geschiedt
vergunningverlening voor windturbineparken op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en
bijbehorende beleidsregels.
59
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Nationaal ruimtelijk belang:
Beschikbaar stellen van voldoende ruimte voor en de bescherming van de winning van schoon grond-
en oppervlaktewater (33)
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Grondwaterbeschermingswet
Waterleidingenwet
Beschikbaar stellen van voldoende
ruimte voor en de bescherming van Wet Milieubeheer
de winning van schoon grond- en
oppervlakte water
(S) (4.8.5.1) Kaderrichtlijn Water
Nationaal Waterplan
Figuur 33
Toelichting nationaal belang
De duurzame veiligstelling van de openbare watervoorziening uit oogpunt van volksgezondheid staat
bij dit nationale ruimtelijke belang voorop. Het is belangrijk om de kernelementen van de infrastructuur
voor de watervoorziening in relatie tot het gehele nationale ruimtelijke beleid en de nationale
Ruimtelijke Hoofdstructuur (opnieuw) vast te leggen. Het nationale ruimtelijke beleid is gericht op het
beschikbaar zijn van voldoende ruimte voor en de bescherming van de winning van schoon grond- en
oppervlaktewater. Het gebruik van grondwater wordt geoptimaliseerd uit oogpunt van instandhouding
van de Ecologische Hoofdstructuur (§ 4.8.5.1 Nota Ruimte).
Grondwater is essentieel voor de watervoorziening. Hergebruik wordt geoptimaliseerd uit oogpunt van
instandhouding van de Ecologische Hoofdstructuur. De duinen blijven een onmisbare functie voor
openbare watervoorziening houden. De ruimtelijke reservering van het Markermeer voor de
drinkwatervoorziening blijft behouden (§ 4.8.5.2 Nota Ruimte).
Instrumenten
Het voortouw bij de openbare watervoorziening ligt bij de provincies. Aanvullend op het provinciaal
milieubeleid kunnen de provincies brongebieden beschermen op basis van de Wet Milieubeheer.
Vervolgens moet dit door gemeenten worden doorvertaald naar hun bestemmingsplannen, met
bijzondere aandacht voor de handhaving ervan. Ook via het gebiedsgerichte beleid kunnen provincies
invulling geven aan de grondwaterbescherming. Relevante sectorale kaderstellende instrumenten
zoals de Grondwaterbeschermingswet, de Waterleidingwet en de Kaderrichtlijn Water zijn hier van
toepassing.
Eind 2008 / begin 2009 zal het Nationaal Waterplan verschijnen. Dit plan zal ook een paragraaf
bevatten met betrekking tot dit belang.
60
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Hoofdstuk 5 Nationale ruimtelijke belangen in andere PKB's
Naast de 33 belangen ontleend aan de Nota Ruimte zijn in dit hoofdstuk nog een aantal nationale
ruimtelijke belangen samengebracht op grond van andere bronnen namelijk:
- Adaptatie Ruimte en Klimaat
- PKB Nota Mobiliteit
- PKB Ruimte voor de Rivier
- PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam
- PKB HSL-zuid en PKB Betuweroute
- PKB Tweede Structuurschema Electriciteitsvoorziening (inclusief partiële herzieningen voor
een Near Shore Windpark, de BritNed-kabel en de Randstad 380 kV)
- PKB Structuurschema Buisleidingen
- PKB Derde Nota Waddenzee
- PKB Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
5.1. Adaptatie Ruimte en Klimaat
Nationaal ruimtelijk belang:
Ruimtelijke aanpassing aan de gevolgen van klimatologische ontwikkelingen
Nationaal ruimtelijk belang Instrumentarium
Ontwikkeling van een afwegingskader voor locatiekeuze en inrichting van grootschalige projecten,
gebiedsontwikkelingen en investeringsprogramma's in nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur
Nationaal Waterplan:
- herijken waterveiligheidsbeleid (streven naar risico benadering)
- actualiseren Nationaal Bestuursakkoord Water (realiseren van een meet klimaatbestendige
inrichting van (regionale) watersystemen)
- betrekken van het advies Commissie Duurzame kustontwikkeling
Verkenning van aannvulling en aanscherping instrumentarium:
- voor ruimtelijke reserveringen, (o.a. t.b.v. tijdelijke inrichting)
- om klimaatbestendigheid op te nemen als gunningscriterium voor ruimtelijke ontwikkelingsprojecten
- waar nodig wet- en regelgeving (o.a. Watertoets, MER-wetgeving, Bouwbesluit), MKBA en OEI-
systematiek
- veiligheidsprofielen voor ieder van de veiligheidsrisico's en in kaart brengen vacuatieplannen en
earlywarning systemen em hoe burgers geïnformeerd kunnen worden
- ISV en ILG
Ruimtelijke aanpassing aan de
gevolgen van klimatologische
ontwikkelingen
Financiering Klimaatbestendige Pilotprojecten Pilotprojecten
Kennis voor uitvoering NR- natuurlijke natuurlijke
Klimaat hotspots budget projecten klimaatbuffers klimaatbuffers
Communicatiecampagne om bewustwording en betrokkenheid van bestuurders, bedrijven,
maatschappelijke organisaties en de burger te vergroten
Monitoring
Bestuurlijke afspraken inzake:
- inpassing klimaatverandering in provinciaal omgevingsbeleid (o.a. structuurvisies) en in plannen,
opgaven en projecten
- integratie klimaatgerichte opgaven in provinciale gebiedsgerichte programma's en stimulering
kennisuitwisseling
- het op orde brengen van de regionale watersystemen (cf NBW) en versterking samenwerking
tussen waterschappen, wetenschap en bedrijfsleven
Klimaatconvenant VROM - VNG:
- in kaart brengen typen maatregelen voor adaptatie
- pilots
Figuur 34
Toelichting op nationaal belang
Op 22 maart 2005 heeft de Eerste Kamer in het beleidsdebat `de ruimtelijk-economische ontwikkeling
in Nederland' de motie Lemstra c.s. (EK, 2005-2006, XXI, C) aangenomen waarin de regering wordt
gevraagd om te voorzien in investeringsstrategieën voor de lange termijn op het gebied van ruimte en
61
EINDCONCEPT (5-6-2008)
klimaat, rekening houdend met de zeer lange voorbereidingstijd van grote nationale investeringen,
indien nodig verkend met scenario's, vertaald in aanzetten voor beleidsontwikkeling op korte en
middellange termijn en vergezeld van een prioritering van de investeringen op basis van een objectief
en integraal beoordelingskader.
Het kabinet heeft in reactie hierop een Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat aangekondigd, als
aanvulling op de Nota Ruimte. In dat kader is op 2 november 2007 de Nationale Adaptatiestrategie
door de Ministerraad vastgesteld, waarin tevens een aanzet is gegeven voor de Nationale
Adaptatieagenda.
Instrumenten
Teneinde het nationaal ruimtelijke belang "Ruimtelijke aanpassing aan de gevolgen van
klimatologische ontwikkelingen" te verwezenlijken, wordt in de aanzet voor de Nationale
Adaptatieagenda ingezet op bestuurlijke en communicatieve instrumenten, worden verkenningen
gestart naar mogelijke aanvulling en aanscherping van bestaand instrumentarium en worden ook
financiële middelen gericht op kennisvergaring en op ruimtelijke investeringen ingezet. Gepland staat
dat de Nationale Adaptatieagenda eind 2008 zal worden uitgebracht.
5.2. PKB Nota Mobiliteit
Nationaal ruimtelijk belang:
Economische groei en een stevige internationale concurrentiepositie vereisen dat Nederland economie,
ruimte en verkeer en vervoer in samenhang ontwikkeld
Toelichting op nationaal belang
In de Nota Ruimte is infrastructuur als structurerend ruimtelijk principe opgenomen. Verder zijn
duidelijke prioriteiten gesteld voor de investeringen in de infrastructuur ter versterking van de
Nederlandse concurrentiepositie, moet er uitbreidingsruimte beschikbaar blijven en moet de
hoofdinfrastructuur goed worden ingepast. De Nota Mobiliteit werkt de genoemde uitgangspunten uit.
En het MIRT is hierbij het uitvoeringsprogramma. De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en
economie wordt op ieder niveau (gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot.
Instrumenten
Voor de Nota Mobiliteit geldt dat die anders dan bij de andere PKB's - een wettelijke basis heeft in
de planwet verkeer en vervoer en daarmee bindend blijft voor beleid van decentrale overheden op het
gebied van verkeer en vervoer. Ook de Plankaarten bij de Nota Mobiliteit behouden dezelfde
juridische werking bij het overgangsrecht. Nieuwe Plankaarten moeten worden verankerd in een
structuurvisie. De sturingsfilosofie die aan de Nota Mobiliteit ten grondslag ligt is net als bij de Nota
Ruimte decentraal wat kan, centraal wat moet. De essentiële onderdelen van de Nota Mobiliteit geven
aan waar decentrale overheden rekening mee moeten houden bij het maken van hun verkeer- en
vervoerplannen. Binnen die kaders formuleren zij zelf ambities voor hun gebied met een
samenhangend maatregelenpakket. De ontschotting van de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer
was erop gericht meer ruimte te geven voor eigen keuzen. Indien daar aanleiding voor is, rest het
instrument bestuurlijke afspraken voor de nadere afstemming van maatregelen tussen rijk en
decentrale overheden. Naar aanleiding van de netwerkanalyses zijn de eerste bestuurlijke afspraken
gemaakt in samenwerkingsagenda's.
De passages uit de essentiële onderdelen (PKB-tekst) die betrekking hebben op de afstemming
tussen ruimte, economie en verkeer en vervoer zijn:
´De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op ieder niveau
(gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot.
Het rijk, de provincies, WGR-plusregio's en gemeenten gebruiken infrastructuur als structurerend
principe in het ruimtelijk beleid. Dit betekent dat bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van
steden en dorpen, en bij herstructurering, transformatie en centrumontwikkeling niet alleen
gestreefd wordt naar relevante belangen als de ruimtelijke- en marktpotenties van de locatie en de
ruimtelijke context, maar ook naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur en van
de potenties van knooppunten in deze infrastructuur. Anderzijds wordt bij de ontwikkeling van
infrastructuur geanticipeerd op mogelijkheden van verstedelijking en centrumvorming.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen (bestemmingsplan, structuurplan, streekplan) worden de
gevolgen van de ruimtelijke functies op onder meer de bereikbaarheid en de infrastructuur in kaart
62
EINDCONCEPT (5-6-2008)
gebracht. Voor alle beheerders geldt dat ruimtelijke ingrepen op de eigen infrastructuur, anders
dan om verkeersveiligheids- of milieutechnische redenen, geen dusdanige structurele effecten
mogen hebben dat de bereikbaarheid over de gehele reis verslechtert. Waar de consequenties de
beheergrenzen van de eigen infrastructuur overschrijden, overleggen de beheerders met de andere
infrastructuurbeheerders in het gebied. Het rijk zal in zijn aansluitingenbeleid m.b.t. aansluitingen
op de hoofdinfrastructuurnetten rekening houden met dit overleg.
Provincies en gemeenten voorzien in hun ruimtelijke plannen in een voldoende en gevarieerd op de
vraag afgestemd aanbod van locaties voor bedrijven en voorzieningen. Provincies en -voorzover het
om binnenregionale vraagstukken gaat WGR-plusregio's concretiseren het integrale locatiebeleid
voor bedrijven en voorzieningen in het ruimtelijke en verkeers- en vervoersbeleid. Het doel van het
locatiebeleid is om een goede plaats te bieden voor ieder bedrijf, zodat een optimale bijdrage wordt
geleverd aan de versterking van de kracht van steden en dorpen.
Essentieel is dat het locatiebeleid ten minste regels en criteria bevatten die waarborgen dat:
· bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen die uit oogpunt van veiligheid, hinder en
verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in of nabij woonbebouwing ruimte wordt
geboden op specifieke daarvoor te bestemmen (bedrijven-)terreinen;
· aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met omvangrijke
goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking ruimte wordt
geboden op locaties met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en
vervoersverbindingen van bij voorkeur verschillende modaliteiten (multimodale
ontsluiting); aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorziening.´
De Nota Mobiliteit doet dus geen andere kaderstellende uitspraken dan de Nota Ruimte. Zie hiervoor
ook nationaal belang "verbetering basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur (2)" en "bundeling
van infrastructuur en vervoersstromen (8)" in hoofdstuk 2.
Er is derhalve geen noodzaak om voor de doorwerking van de Nota Mobiliteit de amvb in te zetten.
5.3 PKB Ruimte voor de Rivier
Nationaal ruimtelijk belang:
Het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen
conform de wettelijke norm en het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke
kwaliteit van het rivierengebied
Instrumenten
Onder de nieuwe Wro krijgt de PKB Ruimte voor de Rivier de status van een structuurvisie. De
meeste beleidsuitspraken uit de PKB Ruimte voor de Rivier behouden hiermee hun gewenste werking.
Het betreft de doelstelling van de PKB en de wijze waarop de maatregelen gerealiseerd zullen
worden. Dit is niet het geval voor de reservering van binnendijkse gebieden.
In hoofdstuk 6 van de PKB Ruimte voor de Rivier is de volgende passage opgenomen:
"Het beleid om de bestaande buitendijkse ruimte voor de rivier te behouden, is neergelegd in de
beleidslijn grote rivieren.
Daar waar ruimte aan de rivier zal worden toegevoegd door thans binnendijkse gebieden
buitendijks te brengen, is een ruimtelijke reservering van kracht. De reservering houdt in dat:
1. gebieden die bestemd zijn voor maatregelen in het Basispakket gevrijwaard worden van
ontwikkelingen die een inrichting ten behoeve van de bescherming tegen overstromingen
kunnen bemoeilijken;
2. gebieden waar naar verwachting op lange termijn maatregelen nodig zijn gevrijwaard
worden van grootschalige en/of kapitaalsintensieve ontwikkelingen die het treffen van
mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen ernstig belemmeren." (blz. 16 PKB
Ruimte voor de Rivier)
In de PKB Ruimte voor de Rivier wordt aan de provincies en gemeenten gevraagd de in hoofdstuk 6
genoemde reserveringen hun doorwerking te laten krijgen in hun beleid en met name in de streek- en
bestemmingsplannen.
Dit betreft voor het Basispakket 2015 de bij de PKB behorende kaarten:
63
EINDCONCEPT (5-6-2008)
"Kaart 3:
· dijkteruglegging Lent;
· dijkteruglegging Buitenpolder Het Munnikenland;
Kaart 4:
· ontpoldering Noordwaard (meestromend);
· ontpoldering Overdiepsche Polder (meestromend);
· berging op het Volkerak en het Zoommeer;
RvR PKB-kaart 3 en 4
Kaart 5:
· dijkverlegging Cortenoever;
· dijkverlegging Voorster Klei;
· hoogwatergeul Veessen-Wapenveld;
dijkverlegging Westenholte" (blz. 16 PKB Ruimte voor de Rivier)
Indien nodig zal via een bestuurlijke brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat voor
deze gebieden aan de betreffende gemeenten een voorbereidingsbesluit gevraagd worden.
Daarnaast gaat het voor de lange termijn om de volgende bij de PKB behorende kaarten:
"Kaart 6: reservering voor de lange termijn KAN en centraal rivierengebied
· retentiegebied Rijnstrangen;
· dijkverlegging Oosterhout- Slijk Ewijk;
· dijkverlegging Loenen;
· dijkverlegging Heeselt;
· dijkverlegging Brakelse Benedenwaarden.
64
EINDCONCEPT (5-6-2008)
RvR PKB-kaart 5 en 6
Kaart 7: reservering lange termijn - benedenrivierengebied
· dijkverlegging Drongelen
Kaart 8: reservering lange termijn IJssel
· hoogwatergeul Zutphen
· hoogwatergeul Deventer
· hoogwatergeul Kampen
· hoogwatergeul Noorddiep
Indien besloten wordt een van de hier genoemde gebieden in te zetten voor een maatregel voor het
realiseren van de kortetermijndoelstelling en die maatregel vervangt een binnendijkse maatregel
uit het Basispakket, zal dat gebied worden gereserveerd voor de korte termijn en het gebied van de
vervangen maatregel gereserveerd voor de lange termijn." (blz. 17 PKB Ruimte voor de Rivier)
65
EINDCONCEPT (5-6-2008)
RvR PKB-kaart 7 en 8
Wegens het zwaarwegende belang van veiligheid zet het rijk voor dit onderdeel van het beleid de
amvb in, om hierbij flexibiliteit en maatwerk voor de verschillende gebieden mogelijk te maken. In het
verlengde van de Nota Ruimte, de beleidslijn grote rivieren en de PKB Ruimte voor de Rivier zullen
per amvb regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar
provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen. Per amvb zullen regels worden gesteld
ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk is beoogd,
provinciale verordeningen. Deze amvb zal betrekking hebben op de gebieden waarop de Beleidslijn
grote rivieren van toepassing is, namelijk het zogenaamde `winterbed' en de gebieden die voor de
lange termijn gereserveerd zijn voor mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen. Voor de
goede orde: er is dus een regime voor het winterbed en een regime voor de gebieden waarvoor
sprake is van een lange termijn-reservering.
Zie hiervoor ook nationaal belang "Het op orde brengen en houden van het hoofdwatersysteem (...)
(10)" bij het onderdeel Grote Rivieren" in hoofdstuk 3.
5.4 PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR)
Nationaal ruimtelijk belang:
Versterking van de mainport Rotterdam en verbetering van kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond.
Toelichting op nationaal belang
Eind 2006 is de (herstelde) PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam PMR (2006) in werking
getreden voor een periode van 15 jaar. De PKB bevat het ruimtelijke kader voor de drie deelprojecten
die samen PMR vormen: (1) landaanwinning voor maximaal 1000 ha netto haven- en industriegebied
---
EINDCONCEPT (5-6-2008)
met bijbehorende natuurcompensatie, (2) 750 ha nieuw natuur- en recreatiegebied en (3)
leefbaarheidsprojecten en intensivering in Bestaand Rotterdams Gebied.
In januari 2005 zijn de 8 concrete beleidsbeslissingen in de oorspronkelijke PKB na beroep door de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. In maart 2005 hebben de PMR-
partners besloten om de PKB te herstellen in lijn met de uitspraak. Hierbij is ervoor gekozen om de 8
concrete beleidsbeslissingen op te nemen als PKB-passage. De PKB PMR stelt ten aanzien van deze
PKB-passages dat "sommige beslissingen van zodanig gewicht zijn voor de richting van het beleid ten
aanzien van de mainport Rotterdam dat bij afwijking ervan de PKB-procedure moet worden
doorlopen".
Instrumenten
Het Rijk heeft met de PMR-partners in een Bestuursakkoord en Uitwerkingsovereenkomsten
afspraken gemaakt over de uitvoering van de deelprojecten conform de uitgangspunten van de PKB.
De planvorming voor met name de landaanwinning is inmiddels ver gevorderd. De uitgewerkte
plannen passen binnen de PKB. Het Rijk heeft directe invloed via vergunningverlening (Concessie,
Nb-wetvergunning, Ff-ontheffing, Wbr-vergunning, Ontgrondingsvergunning) en de uitvoering van met
name de verplichte natuurcompensatie.
Onder de nieuwe Wro krijgt de PKB PMR (2006) de status van een structuurvisie. Voor een aantal
PKB-teksten uit de PKB PMR (2006) moet de doorwerking nog gewaarborgd worden, dan wel moet de
doorwerking in de toekomst worden bestendigd door middel van instrumenten van de nieuwe Wro.
Gekozen is voor het instrument van de amvb. Voor opname in een amvb komen twee groepen van
besluiten uit de PKB PMR (2006) in aanmerking.
De eerste groep betreft het toekomstige gebruik van de landaanwinning. Het in het bestemmingsplan
Maasvlakte 2 voorziene gebruik past in de randvoorwaarden van de PKB. Om zeker te stellen dat het
gebruik van Maasvlakte 2 ook in de toekomst past binnen de randvoorwaarden van de PKB dienen de
volgende PKB-passages in de amvb te worden opgenomen:
"De landaanwinning biedt ruimte aan deepsea gebonden actviteiten, zoals met name grootschalige
container op- en overslag en direct gerelateerde distributieactiviteiten. Daarnaast biedt de
landaanwinning eventueel ruimte voor grootschalige deepsea gebonden chemie." (bwb 4)
"Niettemin moet het mogelijk blijven dat onder bijzondere omstandigheden en op basis van een
zorgvuldige afweging vestiging van andere dan de hiervoor genoemde activiteiten op de
landaanwinning plaatsvindt." (bwb5)
"De landaanwinning wordt ingericht, geëxploiteerd en beheerd volgens de principes van een
duurzaam bedrijventerrein. Bij het streven naar de optimalisering van de bereikbaarheid van de
landaanwinning, streeft de overheid naar een maximalisering van de groeikansen van relatief
duurzame en milieuvriendelijke vervoerstechnieken, zoals het vervoer over water en het
spoorvervoer." (bwb 6)
De tweede groep betreft het deelproject van de 750 ha natuur- en recreatiegebied, deels op Midden-
IJsselmonde (bwb 19) en deels in de noordrand van Rotterdam (bwb 23). De (bestemmings)plannen
voor deze natuur- en recreatiegebieden zijn in voorbereiding. Om zeker te stellen dat de keuze voor
deze gebieden, zoals vastgelegd in de PKB, ook onder de nieuwe Wro in de bestemmingsplannen
doorwerkt, is opname nodig van de volgende PKB-passages in een amvb:
"In het gebied Midden-IJsselmonde wordt binnen de begrenzing die is aangegeven op Figuur 3.6
een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied gerealiseerd met een oppervlak van circa 600
hectare. Het gebied ten noorden van de Essendijk zal de hoofdfunctie openlucht recreatie met
natuurwaarden worden gegeven. Het gebied ten zuiden van de Essendijk gelegen zal de
hoofdfunctie hoogwaardige natuur met recreatief medegebruik krijgen. Bij de transformatie van
Midden-IJsselmonde zal ruimte blijven voor agrarische bedrijvigheid en zullen bestaande
landschappelijke en cultuurhistorische elementen zoveel mogelijk behouden blijven." (bwb 19)
"Zoals op Figuur 3.8 staat aangegeven zal in de Schiebroekse- en de Zuidpolder, een openbaar
toegankelijk natuur- en recreatiegebied met een oppervlakte van circa 100 hectare worden
gerealiseerd. In de Schiezone wordt overeenkomstig Figuur 3.8 circa 50 hectare openbaar
toegankelijk natuur- en recreatiegebied gerealiseerd." (bwb 23)
67
EINDCONCEPT (5-6-2008)
PMR PKB-figuur 3.6
PMR PKB-figuur 3.8
5.5. PKB HSL-zuid/ PKB Betuweroute
68
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Zowel de Betuweroute als de HSL-Zuid zijn reeds aangelegd. De ruimtelijke doorwerking van de
PKB's als algemeen kader voor besluitvorming over Tracébesluiten en bestemmingsplannen heeft
derhalve reeds plaatsgevonden.
5.6. PKB Tweede Structuurschema Electriciteitsvoorziening (SEV II)
Nationaal ruimtelijk belang Energie:
Beschikbaar stellen van voldoende ruimte voor de opwekking en distributie van electriciteit en de
stimulering van voldoende ruimte voor de opwekking van windenergie (32)
Op dit moment is het Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV II) van kracht. Deze
PKB heeft een looptijd tot 2010. Onderdeel van de PKB-tekst zijn de lijst van vestigingsplaatsen voor
grootschalige elektriciteitsproductie (500 MW en meer), de lijst van hoogspanningsverbindingen met
een spanning van 220 kV en hoger en vijf locaties waar het waarborgingsbeleid kernenergie van
toepassing is.
Bij de lijsten van de vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie en van
hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger staat expliciet aangegeven dat
de provincies de genoemde locaties en verbindingen in de streekplannen dienen te handhaven (waar
het reeds bestaande infrastructuur betreft) dan wel dienen op te nemen (waar het nieuw aan te leggen
infrastructuur betreft). Het waarborgingsbeleid kernenergie draagt de opdracht in zich om op de
betreffende 5 locaties er voor te zorgen dat zich geen ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die de
eventuele toekomstige bouw van kerncentrales hinderen c.q. belemmeren. Duidelijk is dat deze PKB-
teksten bedoeld zijn om tot op lokaal niveau door te werken.
Op 3 april 2008 is deel 1 (ontwerp planologische kernbeslissing) van het Derde Structuurschema
Elektriciteitsvoorziening (SEV III) openbaar ter inzage gelegd. In dit schema is een looptijd
aangegeven tot 2020. De PKB-teksten van het SEV III hebben betrekking op de aangepaste lijsten
van vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie en van hoogspanningsverbindingen
met een spanning van 220 kV en hoger. Ook is in de PKB-tekst van deel 1 opgenomen dat het
waarborgingsbeleid kernenergie op de 5 locaties vooralsnog van kracht blijft. Evenals in SEV II is in
SEV III aangegeven dat de decentrale overheden de in SEV III opgenomen beslissingen in streek- en
bestemmingsplannen dienen te vertalen.
Met het oog op inwerkingtreding van de nieuwe Wro zal het kabinet in deel 3 (kabinetsstandpunt) van
SEV III in de nog op te stellen uitvoeringsparagraaf bepalen welke instrumenten -algemene maatregel
van bestuur (amvb), bestuurlijke afspraken of wetgeving- het zal inzetten om de in het SEV III
opgenomen PKB-teksten op decentraal niveau te laten doorwerken. Deel 3 van het SEV III zal naar
verwachting in het najaar van 2008 aan de Staten-Generaal aangeboden worden. Na het verschijnen
van deel 4 van SEV III zal het kabinet de uitvoeringsmaatregelen concreet vorm geven en in werking
stellen.
Gelet op het aanstaande van kracht worden van het SEV III en het gegeven dat de lijsten uit het
vigerende SEV II zullen worden geactualiseerd, ziet het kabinet er van af om voor tenuitvoerlegging
van de bovengenoemde PKB-passages in het SEV II na inwerkingtreding van de nieuwe Wro aparte
uitvoeringsmaatregelen te treffen.
5.6a. Partiële herziening Near Shore Windpark
In de eerste partiele herziening van het SEV II ten behoeve van het Near Shore Windpark is een
concrete beleidsbeslissing opgenomen. Op basis van de overgangsbepalingen uit de nieuwe Wro blijft
voor deze cbb juridische doorwerking na 1 juli 2008 in stand. In de cbb zijn de coördinaten van het
windpark vastgelegd: een gebied tussen 8 kilometer (gemeten vanuit de llws-lijn) en de 20 meer
dieptelijn (llws) ter hoogte van de kuststrook tussen Castricum en Egmond aan Zee, met een
oppervlakte van ongeveer 40 vierkante kilometer. De grenzen van het gebied worden bepaald door
aanwezige kabels en pijpleidingen.
5.6b. Partiële herziening BritNed-kabel
In de derde partiële herziening Tweede Structuurschema Electriciteitsvoorziening, BritNedverbinding
zijn twee concrete beleidsbeslissingen genomen die een directe werking kennen in
69
EINDCONCEPT (5-6-2008)
bestemmingsplannen. Op basis van de overgangsbepalingen uit de nieuwe Wro blijft voor deze cbb's
juridische doorwerking na 1 juli 2008 in stand. Voor de verbinding zijn de hartlijn en breedten exact
bepaald en in een planologisch volledig afgewogen corridor vastgelegd. De verbinding dient binnen de
buitenste begrenzing van deze corridor te worden vastgelegd. De aanleg, exploitatie en eventuele
verwijdering van deze verbinding mogen geen significante effecten veroorzaken in op grond van
Natura 2000 aangewezen of aangemelde gebieden. In vervolgbesluiten dienen zodanige voorschriften
te worden opgenomen dat significante effecten op dit gebied worden voorkomen.
5.6c. Partiële herziening Randstad 380 kV
In de vierde partiële herziening van SEVII, PKB Randstad 380 kV verbinding zijn drie PKB-passages
opgenomen. Voor de ruimtelijke inpassing van de verbinding Beverwijk-Zoetermeer (nr. 27) en
Westerlee- Zoetermeer (nr. 15c) maakt het rijk gebruik van de rijksprojecten procedure. Daarbij wordt
uitgesloten dat in speciale beschermingszones meer dan verwaarloosbare effecten zullen optreden.
5.7. PKB Structuurschema Buisleidingen
Nationaal ruimtelijk belang:
Verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur (2)
Het Structuurschema Buisleidingen is in 1985 vastgesteld en vervolgens enkele malen zonder
inhoudelijke aanpassing verlengd. Het Structuurschema loopt op 30 december 2008 af.
Het Structuurschema Buisleidingen kent een aantal beslissingen van essentieel belang (PKB-tekst):
de hoofddoelstelling van het buisleidingenbeleid (par. 3.1); een landelijk stelsel van planologische
reserveringen (par. 4.2) voor de benoemde hoofdverbindingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
(par. 4.3) met gevolgen voor streek- en bestemmingsplannen (par. 4.5) en het vaststellen van
aanlandingspunten (par. 4.9). Belangrijk hierbij zijn de lijsten van hoofdverbindingen en
aanlandingsplaatsen. Bij deze lijsten staat expliciet aangegeven dat van de provincies voor de
genoemde locaties en verbindingen handhaving (bij volledig afgewogen rijksbeslissingen) dan wel
afweging (bij globaal afgewogen rijksbeslissingen) wordt verwacht. Duidelijk is dat deze PKB-teksten
bedoeld zijn om tot op lokaal niveau door te werken.
In de structuurvisie buisleidingen wordt onder meer de vraag beantwoord of het rijk vasthoudt aan een
stelsel van ruimtelijke reserveringen uit het Structuurschema Buisleidingen en de wijze waarop dit
beleid gerealiseerd gaat worden (met name de doorwerking in plannen van andere overheden).
De Structuurvisie buisleidingen staat gepland voor begin 2009.
Gelet op de aanstaande structuurvisie buisleidingen ziet het kabinet ervan af om voor
tenuitvoerlegging van de bovengenoemde PKB-passages in het Structuurschema Buisleidingen na
inwerkingtreding van de nieuwe Wro aparte uitvoeringsmaatregelen te treffen.
5.8. PKB Derde Nota Waddenzee
Nationaal ruimtelijk belang:
Duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het
unieke open landschap
Toelichting op nationaal belang
De PKB Waddenzee (januari 2007) bevat beleid gericht op de duurzame bescherming en/of een zo
natuurlijk mogelijke ontwikkeling van:
· de waterbewegingen en de hiermee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige
processen;
· de kwaliteit van water, bodem en lucht. De water- en bodemkwaliteit dient zodanig te zijn dat
verontreinigingen slechts een verwaarloosbaar effect hebben op de flora en fauna;
· de flora en fauna
en tevens op behoud van:
· de landschappelijke kwaliteiten, met name de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid
inclusief duisternis.
70
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Tevens worden de in de bodem aanwezige archeologische waarden en in het gebied aanwezige
cultuurhistorische waarden beschermd.
De veiligheid van de bewoners van het Waddengebied wordt gewaarborgd door een goede
verdediging tegen de zee. De bereikbaarheid van de havens en de eilanden wordt gewaarborgd.
De aanwezige kernkwaliteiten van de waddenzee (natuurlijke rijkdommen, horizon en samenhang)
bieden kansen voor economische ontwikkeling. Ook de beleving van natuurlijke en landschappelijke
kwaliteiten van de Waddenzee door bewoners en bezoekers van het Waddengebied wordt als
uitgangspunt genomen bij verdere beleidsuitwerking. Plannen, projecten of handelingen zijn op grond
van deze PKB mogelijk, mits zij passen binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee en de toets
van het afwegingskader, zoals vastgelegd in deze PKB, kunnen doorstaan.
Instrumenten
De PKB Waddenzee bevat verschillende passages die dwingend geformuleerd zijn en gericht op
doorwerking tot op lokaal niveau. Een aantal van deze passages heeft de status van concrete
beleidsbeslissing. De concrete beleidsbeslissingen behouden op basis van het overgangsrecht hun
juridische doorwerking. Dit houdt in dat andere overheden deze concrete beleidsbeslissingen in acht
moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Deze passages hoeven dan ook niet
opnieuw te worden geborgd in de amvb. Voor de overige, kaderstellende is nagegaan in hoeverre
deze reeds gelijkwaardig worden geborgd door bestaande sectorale wet en regelgeving en dus ook
niet hoeven te worden geborgd in de amvb. Daardoor blijft er een drietal kaders over, dat in algemene
regels in de amvb Ruimte geborgd moet worden, opdat doorwerking daarvan ook na 1 juli 2008 kan
worden gegarandeerd.
Gebiedsbegrenzing
"In deze planologische kernbeslissing wordt onder het pkb-gebied verstaan het gebied dat op pkb-
kaart A staat weergegeven.
PKB Derde Nota Waddenzee PKB-kaart A
(...) Onder het waddengebied wordt in deze pkb verstaan de Waddenzee, de waddeneilanden, de zeegaten
tussen de eilanden, de Noordzeekustzone tot 3 zeemijl uit de kust alsmede het grondgebied van de aan de
Waddenzee grenzende vastelandsgemeenten." (§ 1.3 PKB Waddenzee)
Deze passage én PKB-kaart A bakenen de gebieden af. Voorzover er kaders worden geborgd in de
amvb Ruimte, dient deze gebiedsbegrenzing hierbij te worden betrokken.
Aanlegverbod vliegvelden
71
EINDCONCEPT (5-6-2008)
"Er mogen in de Waddenzee en het overige waddengebied geen nieuwe vliegvelden worden
aangelegd. Uitbreiding van bestaande vliegvelden in het waddengebied, met uitzondering van het landgedeelte
van de vastelandgemeenten, zal alleen plaatsvinden in verband met de vliegveiligheid en mits passend binnen het
afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb." (§ 3.2 e PKB Waddenzee)
Deze duidelijke bepaling kan worden gezien als uitzonderingsbepaling van het algehele bouwverbod
in de Waddenzee en bouwbeperking in de nabijheid van de Waddenzee (§3.2 i), die als concrete
beleidsbeslissing respectievelijk amvb doorwerking behoud.
Offshore-installaties
"Er mogen in de Waddenzee geen booreilanden en andere offshore-installaties worden geparkeerd.
Het kabinet maakt hierop een uitzondering voor de bestaande tijdelijke parkeerfaciliteit in het Gat
van de Stier tussen Den Helder en Texel. (...) Deze tijdelijke faciliteit wordt binnen drie jaar
beëindigd, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze pkb." (§ 3.2 f PKB Waddenzee)
Deze duidelijke bepaling kan worden gezien als specificatie van het algehele bouwverbod in de
Waddenzee (§3.2 i), die als concrete beleidsbeslissing doorwerking behoud.
Bebouwing
"Nieuwe bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee mag alleen plaatsvinden binnen de
randvoorwaarden van het nationaal ruimtelijke beleid en dient qua hoogte aan te sluiten bij de
bestaande bebouwing en daar waar het gaat om bebouwing in het buitengebied te passen bij de
aard van het landschap. Een uitzondering op de hoogtebepaling wordt gemaakt voor de
havenerelateerde en stedelijke bebouwing in Den Helder, Harlingen, Delfzijl en de Eemshaven. Ook
voor deze uitzonderingen geldt dat nieuwe bebouwing zoveel mogelijk ingepast wordt in de
bestaande skyline." (3.2 i PKB Waddenzee)
Deze passage bevat een duidelijke norm ten aanzien van de hoogte van nieuwbouw binnen bestaand
bebouwd gebied en een kwalitatieve norm voor nieuwbouw in het buitengebied. Het rijk onderkent het
nationaal belang van de waarborging van de normen, maar ziet ook de mogelijkheden voor provinciaal
maatwerk. In een amvb zullen regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van
bestemmingsplannen en, daar waar provinciaal maatwerk is beoogd, provinciale verordeningen om
bovenstaande PKB-passages te borgen.
Afwegingskader te beschermen en te behouden waarden en kenmerken
"De op grond van deze pkb te beschermen en te behouden waarden en kenmerken vloeien direct voort uit de
hoofddoelstelling van deze pkb. (...)
Onder te beschermen en te behouden waarden en kenmerken worden in deze pkb verstaan:
· waterbewegingen en de daarmee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen;
· natuurlijk bodemreliëf;
· kwaliteit van water, bodem en lucht;
· biologische processen, waaronder de migratiemogelijkheden van dieren;
· gebiedsspecifieke planten- en diersoorten;
· fourageer-, broed en rustgebieden van vogels, de werp, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren en de
kinderkamerfunctie van vis;
· landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief
duisternis;
· in de bodem aanwezige archeologische waarden en in het gebied aanwezige cultuurhistorische
waarden." (4.1 PKB Waddenzee)
"Plannen, projecten en handelingen zijn mogelijk mits zij passen binnen de gestelde beleidskaders en
doelstellingen voor de Waddenzee, zoals vastgesteld in deze pkb. Voor zover wettelijke regelingen zich er
niet tegen verzetten moet met alle onder 4.1 genoemde waarden en kenmerken in de afweging van
plannen, en projecten en handelingen door het bevoegde gezag rekening worden gehouden. Dit
afwegingkader laat onverlet dat ook aan eventueel andere wettelijke eisen moet worden voldaan." (4.2 PKB
Waddenzee)
Om bovenstaande PKB-passages te borgen zullen regels in een amvb worden gesteld ten aanzien
van de inhoud van bestemmingsplannen. Gelet op de formulering lijkt een motiveringsverplichting in
de toelichting op het bestemmingsplan het meest geëigend.
Externe werking
"Plannen, projecten en handelingen buiten het pkb-gebied, waarvan op grond van objectieve
gegevens niet kan worden uitgesloten dat zij afzonderlijk of in combinatie met andere plannen,
projecten of handelingen significante gevolgen hebben voor de, op grond van deze pkb, te
beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee, dienen aan de
hoofddoelstelling van deze pkb te worden getoetst.
72
EINDCONCEPT (5-6-2008)
De wijze van toetsing vindt plaats door toepassing van het afwegingskader zoals aangegeven in hoofdstuk 4.
(...) Deze externe werking zal vooral relevant zijn voor nieuwe en voor uitbreiding of wijziging van bestaande
plannen, projecten of handelingen in het buiten het pkb-gebied gelegen deel van het waddengebied.
Het kan hierbij onder meer gaan om de volgende plannen, projecten of handelingen:
· in de Waddenzee geluidhinder opleverende activiteiten door voorgenomen bedrijfsvestiging,
defensieactiviteiten, jacht of andere activiteiten;
· aanleg van kabels en buisleidingen in de nabijheid van het pkb-gebied;
· baggerstort in de nabijheid van het pkb-gebied;
· voorgenomen bedrijfsvestiging in de nabijheid van het pkb-gebied die een aantasting van de
waterkwaliteit van de Waddenzee betekent;
· aantasting van de kenmerkende open horizon door voorgenomen vestiging van windturbines en hoge
permanente bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee;
· aanleg van (jacht)havens in de nabijheid van het pkb-gebied;
· visserijactiviteiten in de wateren direct grenzend aan het pkb-gebied;
· winning van ondiepe en diepe delfstoffen in de nabijheid van de Waddenzee;
· bouwwerken in de Noordzee met invloed op de Waddenzee;
· in de Waddenzee lichthinder veroorzakende activiteiten, zoals bijvoorbeeld grootschalige
kassencomplexen in de nabijheid van de Waddenzee." (5.2 PKB Waddenzee)
Om bovenstaande PKB-passages te borgen zullen regels in een amvb worden gesteld ten aanzien
van de inhoud van bestemmingsplannen.
Concrete beleidsbeslissingen
Ten behoeve van de transparantie en het integraal overzicht van alle ruimtelijke kaders waar door de
decentrale overheden rekening mee moet worden gehouden, kan worden overwogen om toch ook de
concrete beleidsbeslissingen mee te nemen in het onderdeel Waddenzee in de amvb Ruimte. Het
gaat dan om:
- de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot het verbod op het oprichten en plaatsen van
bebouwing (inclusief windturbines en de lijst van uitzonderingsgevallen)
- de concrete beleidsbeslissing met betrekking tot het verbod op aanleg van havens en
bedrijventerreinen in of direct aangrenzend aan de Waddenzee (inclusief nieuwe jachthavens
en de uitzonderingsbepaling ten aanzien van Den Helder en de voor de recreatievaart
bestemde havens van de waddeneilanden)
Hierin zal wel een consequente keuze moeten worden gemaakt7 die dan ook voor de andere PKB's
geldt.
5.9. PKB Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
Nationaal ruimtelijk belang:
Doelstelling van het SMT-2 is het scheppen van de noodzakelijke ruimtelijke voorwaarden voor de
gereedstelling en instandhouding van de krijgsmacht
Toelichting nationaal belang
Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is een planologische kernbeslissing die de
hoofdlijnen bevat van het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. Het ligt in het verlengde
van het Eerste Structuurschema Militaire Terreinen, de beide partiële herzieningen daarvan en de
Defensienota 2000. Het SMT-2 heeft een geldigheidsduur van tien jaar. De PKB is richtinggevend
voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten. Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening
krijgt het SMT-2 de status van structuurvisie. De structuurvisie bindt alleen het Rijk zelf.
Met het oog op de hierboven genoemde doelstelling zijn in het SMT-2 randvoorwaarden aan het
ruimtelijk beleid van gemeenten en provincies gesteld. In de praktijk gaat het om de bestemmingen die
Defensieterreinen krijgen (direct ruimtebeslag) en beperkingen die bijvoorbeeld in het belang van de
veiligheid of het voorkomen van geluidhinder moeten worden gesteld aan het gebruik van gebieden
(indirect ruimtebeslag).
Instrumenten
Defensie zorgt zelf voor de inrichting en het beheer van het vastgoed dat voor de taakuitoefening
nodig is. Defensie treedt dus op als ontwikkelaar, maar de rol van beheerder is veel groter. Het
7 Pkb BritNed-kabel
73
EINDCONCEPT (5-6-2008)
overgrote deel van ruimtelijke Defensiebelangen betreft immers bestaande zaken. Bij het indirect
ruimtebeslag kan men spreken van een beschermende rol.
In het SMT-2 is de beleidsvrijheid van gemeenten en provincies niet meer beperkt dan voor het
functioneren van Defensie strikt noodzakelijk is. Zo is aan gemeenten altijd de vrijheid gelaten om
binnen randvoorwaarden zelf een bestemmingsregeling voor Defensieterreinen vast te stellen. Bij
indirect ruimtebeslag worden aan ruimtelijke ontwikkelingen niet meer beperkingen gesteld dan nodig
is ter bescherming van het betrokken belang. Zo worden in het kader van de zgn. funnels in het
belang van de (vlieg)veiligheid beperkingen gesteld aan de hoogte van bouwwerken in de omgeving
van start- en landingsbanen. Op basis van dit soort belangen is het niet nodig om de bestemmingen
voor te schrijven. Om die reden ligt de figuur van de amvb meer voor de hand dan het inpassingsplan
als toe te passen juridisch instrument.
Hierna wordt een overzicht gegeven van de verschillende directe en indirecte ruimtelijke belangen,
zoals die in deel 4 van de PKB SMT-2 worden opgesomd en de wijze waarop het Rijk zich voorstelt
dat aan de juridische borging wordt vorm gegeven.
Direct ruimtebeslag
In de PKB-tekst wordt het volgende gesteld over het directe ruimtebeslag van Defensie:
In Nederland bestaat een behoefte aan de volgende ingerichte oefenterreinen: twee
compagniesoefenterreinen voor gemechaniseerde eenheden (COT'n:Marnewaard en Oirschot), een
oefenterrein primair voor compagnieën van de luchtmobiele brigade (OLB: Eder en Ginkelse Heide),
een oefenterrein primair voor pelotons van de luchtmobiele brigade (De Haar), twee dubbele
eenheidsoefenterreinen (dEOT'n: Leusderheide,Havelte-West) en een eenheidsoefenterrein (EOT:
Stroese Zand) (in totaal bijna 5300 ha). De Eder- en Ginkelse heide wordt definitief het oefenterrein
voor de Luchtmobiele Brigade8. De regering heeft het voornemen ruim 6.100 ha. aan overige oefenterreinen
aan te houden ten behoeve van de diverse elementaire opleidingen. De intensief gebruikte militaire terreinen die
niet binnen Habitat- en Vogelrichtlijngebieden vallen, te weten de COT'n Marnewaard en Oirschot, de (d)EOT'n
De Haar, Havelte-West en de Leusderheide en de overige oefenterreinen(OOT'n) de Vlasakkers en Oirschot vak
B, worden buiten de netto ecologische hoofdstructuur gehouden dan wel gebracht. Zij dienen een primaire
bestemming "militair terrein" te krijgen.
Het artillerieschietkamp (ASK) te Oldebroek, het infanterieschietkamp (ISK) bij Harskamp, de schietbaan voor het
25 mm wapen in de Marnewaard, de schietrange op de Vliehors en de schietgebieden voor beproeving bij Den
Helder, Petten en op Breezanddijk, evenals de schietgebieden op de Noordzee voor de Koninklijke Marine en de
Koninklijke Luchtmacht. De bovengenoemde schietterreinen worden gehandhaafd op hun huidige
locatie. Het Cavalerieschietkamp (CSK) op Vlieland en het Luchtdoelartillerieschietkamp (Luask) op Botgat
(Zijpe) en op Falga (Den Helder) zullen buiten gebruik worden gesteld. Het CSK kan in bijzondere
omstandigheden worden gereactiveerd.
Voor de schietbanen voor kleinkaliberwapens geldt dat de schietbaan Anloo zal worden gesloten wanneer de
milieuvergunning van de schietbaan Witten onherroepelijk is geworden. De open schietbaan op de Leusderheide
zal worden gesloten na de modernisering van het infanterieschietkamp. De schietbaan Heumensoord blijft in
gebruik totdat een alternatief is gerealiseerd. De schermenschietbanen Havelte, Harderwijk, Arnhem, Den
Helder, Waalsdorp, Oirschot en Budel en op de vliegbasis Volkel blijven in beginsel gehandhaafd. Dit geldt ook
voor de handgranaatbanen op Havelte-West, het ISK, Arnhemse heide en Kruispeel-Achterbroek. Op de
vliegbases Gilze-Rijen en Woensdrecht zullen schermenschietbanen worden gerealiseerd. De schermenbanen te
Crailo en Vught zullen worden gesloten.
Het springterrein Schaijk blijft gehandhaafd.
Voor kazernes, werk- en opslagplaatsen groter dan 5 hectare die deels of geheel zijn gelegen in de ecologische
hoofdstructuur, gelden binnen het hekwerk geen beperkingen aan veranderingen in de bebouwing en
terreinverharding. Voor oefenterreinen, schietterreinen, vliegbases en vliegkampen geldt deze vrijstelling in
beginsel alleen voor het verharde en bebouwde gedeelte.
Voor het goed kunnen functioneren van haar bestand aan vliegtuigen, helikopters en geleide
wapens heeft de krijgsmacht behoefte aan de volgende militaire luchtvaartterreinen: het vliegkamp
De Kooy, de vliegbases Leeuwarden, Volkel, Eindhoven, Gilze-Rijen ,Woensdrecht, De Peel en
Deelen.
8 De zin "De Eder- en Ginkelse heide wordt definitief het oefenterrein voor de Luchtmobiele Brigade" is een concrete
beleidsbeslissing
74
EINDCONCEPT (5-6-2008)
De vlootbasis Den Helder blijft op de huidige locatie gehandhaafd.
SMT 2 PKB-kaart 18
75
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Geldende bestemmingsplannen voorzien in de overgrote meerderheid van gevallen al in een
passende bestemming. Bij de totstandkoming van deze plannen heeft Defensie getoetst, daarover in
voorkomend geval overleg gevoerd en zo nodig rechtsmiddelen ingezet. Aangezien het om
rijksbelangen gaat zou ervoor kunnen worden gekozen om in het vervolg voor de bovengenoemde
ruimtelijke belangen inpassingsplannen te gaan opstellen. Een alternatief hiervoor is in een amvb
randvoorwaarden voor bestemmingsplannen te beschrijven die waarborgen dat deze objecten qua
bestemming geschikt blijven voor hun Defensie-taak. Voor bestaande situaties lijkt deze optie het
meest in aanmerking te komen.
De aangehaalde passage over bebouwing en terreinverharding op complexen binnen de EHS wordt
meegenomen in (het onderdeel van) de amvb die de EHS betreft.
Oefengebieden op of boven de Noordzee zijn vermeld in het Integraal Beheersplan Noordzee. Bij de
toepassing van de wet Beheer rijkswaterstaatswerken en de Mijnbouwregeling en in de toekomst
mogelijk het (rijks)bestemmingsplan voor de Noordzee worden deze belangen al meegenomen. Voor
deze oefengebieden is een aparte regeling door middel van een amvb op basis van de Wro niet nodig.
Indirect ruimtebeslag
In de PKB-tekst worden ook een aantal passages gewijd aan het zogenaamde indirecte ruimtebeslag.
Hierna worden deze geciteerd (gegeeld). Zo nodig wordt een toelichting gegeven. Tenslotte wordt
aangegeven welke wijze van borging wordt voorgestaan.
Buisleidingen
In een zone rond de defensiebrandstofleidingen gelden beperkingen ten aanzien van bebouwing en
diepwortelende beplanting. De omvang van de zone wordt bepaald door de NEN (Nederlandse Norm) 3650. De
beperkende bepalingen dienen in bestemmingsplannen
te worden opgenomen.
De amvb Externe veiligheid buisleidingen gaat in dit onderwerp voorzien. Ook de brandstofleidingen
van Defensie zullen hieronder vallen. Een aparte regeling door middel van een amvb op basis van de
Wro is niet nodig.
Indirect ruimtebeslag militaire luchtvaartterreinen
Het indirecte ruimtebeslag rondom militaire luchtvaartterreinen, zoals de verschillende geluidzones en
obstakelvrije zones, en de daaruit voortvloeiende beperkingen dienen in bestemmingsplannen te worden
opgenomen. Dit geldt ook voor beperkingen bij zend- en ontvangstinstallaties.
Conform de ICAO-normen wordt rondom de vliegbasis een obstakelvrij vlak gehanteerd dat begint met een
horizontaal vlak van 45 m. hoog met een straal van 4 km rond de landingsdrempels dat overgaat in een conisch
vlak met een helling oplopend van 45 m. tot 145 m. over een afstand van 2 km. Dit obstakelvrij vlak geldt naast
de reeds bestaande invliegfunnel. Ten aanzien van bestaande projecten of bouwplannen rondom gedeactiveerde
bases kan hiervan in bijzondere gevallen worden afgeweken.
De per vliegbasis of vliegkamp te nemen luchthavenbesluiten, als bedoeld in de Wet luchtvaart, zullen
in dit soort beperkingen gaan voorzien.Een aparte regeling door middel van een amvb op basis van de
Wro is niet nodig.
Zend en ontvangstinstallaties, radarstations
In de hiervoor aangehaalde passage worden de beperkingen rond zend- en ontvangstinstallaties
genoemd. Dit betreft o.a. een aantal complexen met installaties voor communicatiedoeleinden. Voor
de ongestoorde werking van de installaties en ter voorkoming van hinder gelden beperkingen ten
aanzien van nieuwe ontwikkelingen.
Onder deze categorie valt ook een aantal radarstations, die taken vervullen op het vlak van de
vliegveiligheid en de beveiliging. Om te voorkomen dat nieuwe hoge bouwwerken de werking van
deze apparatuur te zeer storen, wil Defensie dergelijke ontwikkelingen binnen een straal van 15
nautische mijl toetsen. In een brief van de Staatssecretaris van Defensie aan de besturen van
gemeenten en provincies van 27 oktober 2006 is dit in het SMT-2 globaal geformuleerde beleid nader
uitgewerkt. Tevens is deze brief in de Staatscourant van 20 november 2006 gepubliceerd. Mede in
verband met de ambitie van het Kabinet om meer windenergieprojecten op het land te realiseren,
wordt momenteel onderzocht of deze toetsing kan worden versoepeld. De resultaten van dit
onderzoek en de optie om voor bijzondere gevallen ontheffing te verlenen worden in het vervolgtraject
meegenomen.
Regeling van deze onderwerpen door middel van een amvb op basis van de Wro wordt voorgestaan,
voor zover het gaat om installaties buiten vliegbases en kampen.
76
EINDCONCEPT (5-6-2008)
Laagvlieggebieden en routes (helikopters)
Laagvlieggebieden en laagvliegroutes zijn indicatief op een kaart opgenomen. Laagvlieggebieden en de
helikopterlaagvliegroute dienen als indicatieve aanduiding
in het streekplan en het bestemmingsplan te worden opgenomen.
Het gebruik van de oefengebieden voor nachtzichtapparatuur,de nachtvluchtgebieden Ia, Ib, II, III, IV, VIa
enVIb, wordt opgeschort.
Dit betreft 12 laagvlieggebieden voor oefeningen met helikopters en een laagvliegroute van en naar
Woensdrecht. (Zie kaart 34 bij de PKB (deel 4 van SMT-2). Aangezien om niet meer dan een
indicatieve aanduiding wordt gevraagd, is regeling in een amvb op basis van de Wro niet nodig.
Laagvliegroute jachtvliegtuigen
De laagvliegroute 10 voor vliegtuigen en de route voor helikopters worden gehandhaafd. Het gebruik van de
laagvliegroute 10A voor jachtvliegtuigen wordt opgeschort.
Onder de laagvliegroutes voor vliegtuigen dient het bestemmingsplan zeer terughoudend te zijn in het voorzien
van bouwmogelijkheden voor masten, windmolens en andere hoge objecten onder de route.
Deze routes zijn ook terug te vinden op kaart 34 bij de PKB. In verband met de (vlieg)veiligheid
moeten beperkingen worden gesteld aan bouwhoogten onder een laagvliegroute voor
jachtvliegtuigen. Om het opnieuw in gebruik nemen van route 10 A niet onmogelijk te maken geldt
deze beperking ook onder deze route totdat eventueel mocht blijken dat de behoefte aan deze route
kan vervallen.
Regeling door middel van een amvb op basis van de Wro wordt voorgestaan.
Veiligheidszones munitieopslag
Voor de externe veiligheid rondom munitiecomplexen geldt een veiligheidsbeleid zoals geformuleerd in de
Circulaire Van Houwelingen uit 1988. De veiligheidszones rond munitiecomplexen en de daaruit voortvloeiende
beperkingen dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen.
Voor civiele inrichtingen is de ruimtelijke component van het externe veiligheidsbeleid vastgelegd in
het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Voor munitie geldt (evenals voor de opslag van
civiele springstoffen) een aparte effectgerichte benadering. Na de vuurwerkramp in Enschede zijn voor
bijna alle munitieopslagen kwantitatieve risicoanalyses afgerond en is de omvang van de
veiligheidszones vastgesteld door het ministerie van VROM. Deze zones zijn ook aan de betrokken
gemeenten bekend gemaakt.
In het belang van de veiligheid rond de munitieopslagen en het handhaven van de opslagcapaciteit
wordt regeling door middel van een amvb op basis van de Wro voorgestaan.
Indirect ruimtebeslag schietterreinen
Andere overheden dienen met de aanwezigheid van een schietterrein rekening te houden door geen
ontwikkelingen toe te staan die in conflict kunnen komen met de aanwezigheid van het schietterrein.
Hierboven is onder direct ruimtebeslag opgesomd welke schietterreinen Defensie zal aanhouden. Ter
voorkoming van (nieuwe) hindersituaties is het belangrijk dat bij het toestaan van ontwikkelingen in de
omgeving van schietterreinen rekening wordt gehouden met de externe effecten van de activiteiten.
Dit geldt zeker voor de bestaande onveilige gebieden boven de Noordzee en het IJsselmeer (zie kaart
18 bij de PKB). Overigens is duidelijk dat een regeling in het kader van de Wro slechts een
bescheiden bijdrage kan leveren in de bevordering van de veiligheid in de onveilige gebieden.
Om bovenstaande PKB-passages over het indirecte ruimtebeslag van schietterreinen te borgen zullen
regels in een amvb worden gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen, tenzij het
gaat om zaken die nu al via de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken of de regelgeving in het kader van
de Mijnbouwwet worden geregeld of in de toekomst onder een rijksbestemmingsplan Noordzee
zouden kunnen vallen. Beperkingen in onveilige zones hebben vanwege het veiligheidsaspect in elk
geval een inhoudelijk karakter. Voor overige "ontwikkelingen die in conflict kunnen komen met de
aanwezigheid van het schietterrein"(met name ontwikkelingen waarvan niet op basis van harde
normen bij voorbaat kan worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn) kan bij uitwerking worden bezien of
volstaan wordt met een motiveringsverplichting.
---
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer