Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Inhoud pagina: Toespraak minister Ter Horst op het VNG jaarcongres
4 juni 2008
Ons land telt een kleine 2.000 burgemeesters en wethouders en bijna
9.500 gemeenteraadsleden. 11.500 bestuurders en
volksvertegenwoordigers. 11.500 voorposten van de overheid. Dat bent u
dus.
Er wordt veel gesproken over het vertrouwen in het kabinet. Allemaal
heel interessant, maar veel belangrijker is het vertrouwen van mensen
in de overheid, hún overheid. En dat vertrouwen bepaalt u in hoge
mate, niet Den Haag. Veiligheid op straat, de inrichting van de
openbare ruimte de thuiszorg voor ouderen: daarover maken Nederlanders
zicht druk, daarop wordt ú aangesproken. U moet in staat zijn de
maatschappelijke problemen in uw gemeente op te lossen.
Daarbij verdient u de steun vanuit Den Haag. Want alleen als overheden
samenwerken en zich richten op de zaken die ertoe doen, zal het lukken
het vertrouwen van burgers in de overheid te vergroten.
Vorig jaar mocht ik voor het eerst als minister op het VNG-jaarcongres
spreken. Ik zei toen onder meer: "Ik weet dat je als burgemeester het
Rijk niet altijd als helpende hand, maar juist als hindermacht
ervaart. Ik weet dat de afstand tot Den Haag veel te groot kan zijn.
Ik weet dat je als burgemeester soms niet toe komt aan alle pakken
papier die vanuit Den Haag komen. Of de relevantie ervan in twijfel
trekt. Aan de andere kant: ik weet ook, dat je Den Haag niet groter
moet maken dan het is. Als lokaal bestuurder kun je de regie in handen
nemen. Omdat je de problemen goed kent en de mensen die het kunnen
oplossen. Bestuurskracht komt niet uit Den Haag. Bestuurskracht zit
vooral in uzelf".
Vervolgens noemde ik de inzet van staatssecretaris Ank Bijleveld en
mezelf voor deze kabinetsperiode: vertrouwen en ruimte geven,
versterken van het lokale bestuur en werken aan één presterende
overheid.
We zijn nu een jaar verder. In dat jaar is het nodige gebeurd. We zijn
aan de slag gegaan met de uitwerking van het bestuursakkoord, dat we
toen net gesloten hadden. U bent de discussie aangegaan over het
rapport van de commissie Van Aartsen, dat toen verscheen. En zojuist
kreeg ik het rapport van de Interbestuurlijke taakgroep gemeenten, de
taakgroep D'Hondt.
Als je dat geheel overziet kun je twee conclusies trekken. De
scepticus zal zeggen: de commissies en rapporten buitelen over elkaar
heen, typisch polderen, veel papier, maar wat gebeurt er in de
werkelijkheid? De andere mogelijke conclusie: er ís veel overleg
nodig, maar er zit een duidelijke lijn in en we boeken vooruitgang.
Het zal u niet verbazen dat ik van die tweede school ben.
Onze gezamenlijke opgave is dan ook tweeledig. In de eerste plaats: nu
knopen doorhakken. En twee: voornemens in praktijk brengen en zorgen
dat mensen daar ook echt iets van merken.
Een goed eerste stap zijn de resultaten op het gebied van
decentralisatie.
Ik noem een paar voorbeelden:
* Het aantal specifieke uitkeringen is fors gedaald: van 134 in 2007
naar 101 nu. De doelstelling van maximaal 45 aan het eind van deze
kabinetsperiode lijkt dan ook haalbaar.
* Allerlei geldstromen op het gebied van jeugd en opvoeding zijn
gebundeld. Met daarbij nog extra geld kunt u in uw gemeente een
Centrum voor Jeugd en Gezin starten.
* Met de invoering van het Deltaplan Inburgering is de regelgeving
vereenvoudigd.
* Single information single audit voor specifieke uitkeringen heeft
ervoor gezorgd dat u, als u aan de raad verantwoording aflegt, dat
niet ook nog eens aan het rijk hoeft te doen.
* Sommigen vinden het eigen belastinggebied de belangrijkste
indicator voor de gemeentelijke autonomie. Dat vind ik wat
overdreven, maar ik begrijp het punt. Met ingang van dit jaar
hebben de gemeenten in elk geval weer ruimte voor individuele
afwegingen bij de OZB. Daar heeft staatssecretaris Bijleveld zich
sterk voor gemaakt. En over de verdere toekomst komen we nog te
spreken, waarbij de staatssecretaris en ik vooral een sterke
relatie zullen leggen met de opgaven waar gemeenten voor staan.
* Voortdurend over de schouder meekijken met decentrale overheden is
niet nodig en past niet bij volwassen verhoudingen. Daarom hebben
we een duidelijke koers ingezet met het advies van de commissie
Oosting over interbestuurlijk toezicht.
* En op het gebied van dienstverlening kan ik een hele reeks
voorbeelden noemen waarmee we de administratieve lasten van
burgers en bedrijven terugdringen; dit is een onderdeel van het
Bestuursakkoord.
* Onlangs heeft het kabinet het Actieprogramma Betere (e)
Dienstverlening opgesteld. Daarmee willen we, zoals door
Postma/Wallage geadviseerd, focus aanbrengen in de veelheid van
programma's op het gebied van e-overheid. Een aansprekend
voorbeeld van de e-overheid vind ik zelf het uitbouwen van de
gemeentelijke klantcontactcentra tot telefonische wegwijzer voor
de gehele overheid.
En ik voeg aan dit alles nog iets toe. De staatssecretaris en ik
zijn graag bereid te fungeren als helpdesk voor lokale
bestuurders. Als u in de praktijk tegen belemmeringen aanloopt en
denkt dat wij kunnen helpen bij oplossingen, weet ons dan te
vinden. De paarse krokodil voor de rijksoverheid.
Hoe gaan we verder met de decentralisatie? Dat was de kernvraag
van de Taakgroep D'Hondt. De titel van het rapport ("Vertrouwen en
verantwoorden") is wat mij betreft een perfecte duiding van de
twee kanten van de medaille. Ik moet het rapport uiteraard nog met
het kabinet bespreken, en ook u gaat hierover onderling nog in
discussie. Maar ik wil u - juist met het oog op die discussie -
wel alvast een aantal punten meegeven.
1. Het zal u niet zijn ontgaan dat er naast de Taakgroep D'Hondt ook
een rapport ligt van de commissie Lodders, die met eenzelfde bril
naar de rol van de provincies heeft gekeken. Mijn conclusie is:
met de uitkomsten van de rapporten is goed te werken, de
overeenkomsten zijn groter dan de verschillen. We gaan op basis
van beide rapporten verder met het vernieuwen van het openbaar
bestuur.
2. Uit het rapport D'Hondt spreekt een duidelijk signaal: er kan en
moet meer door gemeenten worden gedaan. De urgentie van lokale
vraagstukken vraagt om vertrouwen en meer ruimte, juist ook om
gemeenten in staat te stellen tot een samenhangende aanpak te
komen en maatwerk te leveren. Daaruit volgt een
decentralisatie-agenda, waarvan ik de richting zeker onderschrijf.
De koers en de toon zijn gezet, voor nu en in de verdere toekomst.
Ik hoor overigens ook geluiden dat het tempo van decentralisatie
niet al te zeer moet worden opgevoerd.
Investeer in bestuurskracht! Ik ben een groot voorstander van openbare
benchmarks, waarmee gemeenteraad, inwoners en lokale partners kunnen
zien hoe hun gemeente het doet. Transparant zijn en verantwoording
durven afleggen: daarmee staat of valt de geloofwaardigheid van elke
overheidsorganisatie. Die informatie dient ook om kabinet en Tweede
Kamer inzicht te geven in de gemeentelijke prestaties en te bezien of
er knelpunten in de regelgeving zijn die om aanpassingen vragen. De
VNG zet hier goede stappen en ik steun de oproep van de VNG om mee te
doen.
Gemeenten zijn niet gelijk. Niet alle gemeenten zijn in dezelfde mate
in staat om nieuwe taken adequaat op te pakken. Ik weet dat dit
onderwerp in de Taakgroep en binnen de VNG uitgebreid aan de orde is
geweest. Zonder nu in detail op mogelijke oplossingen in te gaan, wil
ik wel aangeven, dat er voor de staatssecretaris en mij veel
bespreekbaar is. Ons gaat het erom dat gemeenten hun werk goed kunnen
doen. Als differentiatie bij de toedeling van taken daarvoor nodig is,
moeten we daar naar kijken. En dat geldt ook voor allerlei vormen van
samenwerking tussen gemeenten, gezamenlijke uitvoering of uitbesteding
van taken, mits de aanspreekbaarheid van bestuurders en de
democratische controle gewaarborgd zijn. Daarnaast kan de keus - door
de gemeenten zelf! - voor gemeentelijke herindeling in een aantal
gevallen het verstandigst zijn.
Ik gaf al aan dat ik het rapport ook nog in het kabinet ga bespreken.
In deze kring wil ik er geen geheim van maken dat verdere
decentralisatie naar mijn verwachting geen `appeltje-eitje' zal zijn.
Er is nu eenmaal een eeuwige centralisatietendens, het kost moeite om
centraal van zaken afstand te nemen.
We kunnen elkaar ook helpen. Als de gemeenteraad en de inwoners
tevreden zijn over de prestaties van een gemeente, moet je als rijk
van goeden huize komen om te beweren dat er onvoldoende kwaliteit
wordt geleverd. En ministeries zullen dan ook eerder geneigd zijn tot
verdere decentralisatie. Dat maakt die verantwoording, o.a. in de vorm
van benchmarks, ook extra belangrijk.
Het omgekeerde is ook waar: als gemeenten er niet in slagen
overtuigend aan kabinet, Kamer en samenleving te laten zien dat ze hun
opgaven aankunnen en prestaties leveren, zal het vertrouwen -
begrijpelijk - afnemen en zal de slinger van de klok ongetwijfeld
terugslaan.
Een volgend kabinet zal dan weer gaan centraliseren, het aantal
specifieke uitkeringen zal fors toenemen, de
verantwoordingsbureaucratie zal weer groeien....
Natuurlijk zijn er ook problemen die op andere schaalniveaus
thuishoren. De hoofdlijn van het rapport Lodders over het domein van
de provincies, spreekt ons om die reden ook aan. Ook de relevantie
van Europa is duidelijk. Kern is dat we steeds zoeken naar het niveau
dat het best in staat is de problemen aan te pakken en niet redeneren
vanuit competenties of structuren.
Mijn verwachting is dat de glokalisering - de identificatie met stad
of dorp - zal toenemen, evenals de Europese gerichtheid. Dat zal op
termijn iets betekenen voor het belang van het nationale niveau. Dat
we dat nu nog niet zo merken zou wel eens kunnen komen door de
bovenmatige aandacht van de media voor dat nationale niveau.
Een terrein bij uitstek waar de burger hoge verwachtingen van de
overheid heeft is de veiligheid. Uit alle onderzoeken blijkt dat
veiligheid onverminderd hoog op de prioriteitenlijstjes van de burger
staat. Voor het vertrouwen van burgers in de overheid is presteren op
het gebied van veiligheid dus van cruciaal belang.
Vanzelfsprekend ligt het zwaartepunt ook hier op lokaal niveau. Denk
aan zaken als sociale veiligheid, de bestrijding van kleine
criminaliteit, de aanpak van overlast door hangjongeren of het
tegengaan van polarisatie en radicalisering. Allemaal zaken die op
lokaal, en vaak zelfs op buurtniveau moeten worden aangepakt. De
gemeente heeft daarbij de regierol, een rol die wat mij betreft in
veel gevallen sterker moet zijn. Mede daarom heeft het kabinet ook
onlangs op mijn voorstel besloten die regierol in de Gemeentewet te
verankeren.
Verder hebben we ons - samen met u - de vraag gesteld: heeft de
gemeente aanvullende instrumenten nodig op de problemen te kunnen
aanpakken en zo ja, welke zijn dat? Dat heeft onder meer geleid tot
het actieplan overlast en verloedering, het wetsvoorstel
voetbalvandalisme en ernstige overlast, het wetsvoorstel bestuurlijke
boete en de aanpak van overmatig alcoholgebruik door jongeren.
Allemaal voorbeelden van extra instrumenten om de problemen beter te
kunnen aanpakken, vooral ook langs de bestuurlijke lijn met extra
bevoegdheden voor de burgemeester of het college van B&W.
Sommige burgemeesters geven openlijk aan, dat ze niet op die extra
bevoegdheden zitten te wachten. Ik heb daar weinig begrip voor. Bij
een sterk lokaal bestuur dat er staat voor zijn inwoners hoort wat mij
betreft een burgemeester die er staat, zijn nek uitsteekt en
verantwoordelijkheden neemt, zeker op het gebied van veiligheid.
Voor andere aspecten van het veiligheidsbeleid, zoals de
rampenbestrijding en crisisbeheersing, is de gemeentelijke schaal
veelal te klein. Daarom zijn we volop bezig met de inrichting van de
Veiligheidsregio's. Sommigen zien daar een spanning met de lijn van
decentralisatie, wat mij betreft ten onrechte. Het gaat erom de
verantwoordelijkheid neer te leggen op het schaalniveau dat het beste
in staat is om die waar te maken. Ook op dit gebied moeten we de
komende jaren nog forse stappen maken om als overheid te kunnen
beantwoorden aan de gerechtvaardigde verwachtingen van burgers: van
een 6- naar een dikke 7.
Op het nationale schaalniveau zijn we gestart met de strategie
Nationale Veiligheid. Overstromingsgevaar, vogelgriep, terreur.... Ons
land kan op talloze manieren worden bedreigd. De nationale veiligheid
is in het geding als vitale belangen van de Nederlandse staat en
samenleving zo geschaad worden dat er maatschappelijke ontwrichting
kan optreden. De regie voor versterking van de nationale veiligheid
ligt bij mijn ministerie. Maar voor een veilig leefklimaat in
Nederland is de inzet van iedereen nodig: ook van gemeenten en
veiligheidsregio's, kennisinstellingen, uitvoeringsorganisaties, het
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en internationale
partners en niet te vergeten de burger zelf.
Wat voor veiligheid geldt, gaat ook op voor andere terreinen: alleen
als er goed tussen de verschillende schaalniveaus wordt samengewerkt
ontstaat er een sluitende keten. Die geeft mensen het vertrouwen dat
de overheid de prestaties levert die ze mogen verwachten. En dat
verdienen ze: de werkzoekende jongere, de oudere die zorg nodig heeft
en ook mensen zoals u en ik, die wel hun eigen boontjes kunnen doppen.
Dat brengt mij - afrondend - weer terug bij waar ik mee begon: de
duizenden bestuurders en volksvertegenwoordigers die het allemaal
moeten doen, u dus. Want ook bestuur is mensenwerk. Doorslaggevend is
de menselijke factor: praktisch ingestelde bestuurders, creatieve
mensen die breder kijken dan de grenzen van hun domein, die over hun
schaduw heen stappen. Mensen die - als het nodig is - dwars door
gemeentelijke of andere grenzen heen oplossingen zoeken. Met dat soort
bestuurders en volksvertegenwoordigers - zowel in de gemeenten als in
Den Haag - komen de samenwerking en de resultaten vanzelf, zelfs als
de structuren (nog) niet altijd optimaal zijn.
Naar boven
---
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties