Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
31 442     Regeling houdende regels voor de stimulering van de pilot projecten in het schooljaar 2008-2009
ten behoeve van de invoering van de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Tijdelijke
regeling stimulering pilot projecten maatschappelijke stage)


Nr.                Verslag van een schriftelijk overleg
Vastgesteld d.d. ...

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de
behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan het kabinet over de brief van de
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van Bijsterveldt-Vliegenthart, d.d. 29
april 2008 inzake de Regeling houdende regels voor de stimulering van de pilot projecten in het
schooljaar 2008­2009 ten behoeve van de invoering van de maatschappelijke stage in het
voortgezet onderwijs (Tijdelijke regeling stimulering pilot
projecten maatschappelijke stage) (Kamerstuk 31 442, nr. 1).


Bij brief van ... heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna
afgedrukt.

De voorzitter van de commissie
Van de Camp

Adjunct-griffier van de commissie
La Rocca

Inhoudsopgave

I       Vragen en opmerkingen vanuit de fracties


                   1. Inleiding
                   2. Algemene toelichting
                   3. Artikelsgewijze toelichting
                   4. Overige onderwerpen

II      Reactie van de staatssecretaris
---

I        Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er vaart wordt gemaakt met de stapsgewijze invoering van de
maatschappelijke stage. Door deze stapsgewijze invoering krijgen betrokkenen tijd en ruimte om
ervaring op te doen en is bijsturing, indien gewenst, mogelijk.


De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van deze regeling. Het is goed
te zien dat de plannen omtrent de maatschappelijke stage eerst kleinschalig, onder andere in deze
pilots, zullen worden beproefd alvorens zij daadwerkelijk worden uitgevoerd. Deze leden hebben
hierover nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris. Zij kijken met
belangstelling naar de gefaseerde invoering van de maatschappelijke stages op scholen.


De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de pilotregeling met
betrekking tot de maatschappelijke stage.

2. Algemene toelichting

De leden van de CDA-fractie constateren dat de scholen bij de uitvoering van een pilotproject
maatschappelijke stage rekening dienen te houden met de (Europese) aanbestedingsregels, wanneer in
het schooljaar 2008/09 opdrachten voor diensten of leveringen aan derden worden verstrekt. De leden
van deze fractie vragen het kabinet in welke situaties dit kan voorkomen en hoe de scholen hierbij
vooraf kunnen worden geholpen en geïnformeerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet op welke wijze deze pilots zullen worden verwerkt in
het Plan van Aanpak van de maatschappelijke stage. De leden van deze fractie willen ook weten hoe
vaak scholen die aan een pilotproject meewerken, aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (OCW) moeten rapporteren. Tevens vragen deze leden of een vrijwilligersorganisatie ook
kan meedingen naar een pilotsubsidie; aan die zijde moet immers ook het een en ander worden
georganiseerd, wil de maatschappelijke stage succesvol zijn.


Naar de overtuiging van de leden van de GroenLinks-fractie heeft een maatschappelijke stage alleen
zin als leerlingen zelf de meerwaarde ervan inzien en de stage aansluit bij hun interesses. Uiteraard
vinden zij dat aan de maatschappelijke stage eisen moeten worden gesteld, maar scholen zouden een
zelfgekozen en -geregelde stage niet mogen afwijzen als een stage aan die eisen voldoet. Deze leden
vragen het kabinet om de pilots op dit punt te monitoren.


3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3, eerste lid

---

De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet om in te gaan op het risico dat zo'n tien procent van de
subsidie gaat zitten in overhead: selectie, plannen maken, de regeling ontwerpen, verantwoording en
controle, onderzoek naar de effectiviteit enzovoort. Deze leden vragen of dit de bedoeling is van het
kabinet. Tevens vragen zij hoe wordt gecontroleerd hoeveel aan welke activiteit opgaat.


Artikel 4, eerste lid

De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting dat de pilot bestaat uit een samenwerking van twee
of meer scholen en een of meer stagebieders en een stagemakelaar en/of gemeenten. De leden van
deze fractie vragen waarom het kabinet in deze regeling heeft gekozen voor minimaal twee scholen.
Tevens willen zij weten aan welke eisen een samenwerking tussen twee scholen precies moet voldoen.
Ook vragen zij of een samenwerkingsverband mogelijk is waarbij één school is betrokken; hierbij valt te
denken aan scholen in de regio die een groot gebied bestrijken. Verder vragen de leden van deze fractie
het kabinet of deze regeling ruimte biedt voor scholen die zonder een gemeente en/of stagemakelaar
tot een samenwerkingsverband kunnen komen. Tevens willen zij weten of de school per se fysiek in de
samenwerkende gemeente moet staan. Bovendien vragen zij of scholen die zelf als stagemakelaar
optreden, in aanmerking kunnen komen voor deze regeling en welke andere regelingen of
stimuleringsmogelijkheden voor betrokken partijen bestaan.


Artikel 4, vierde lid

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de tijdelijke stimuleringsregeling vraagt van leerlingen dat
zij in 2008/09 minimaal 30 klokuren stage lopen. Deze leden vragen of het kabinet kans ziet om enkele
scholen te stimuleren om ervaring op te doen met stages van 72 uur.


Artikel 13

De leden van de SP-fractie lezen dat  10 per stageplaats beschikbaar wordt gesteld voor
maatschappelijke organisaties. De leden van deze fractie merken op dat het ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) daar ook onder valt. De leden vragen het kabinet hoeveel
maatschappelijke stageplekken het ministerie van LNV realiseert. Ook willen zij weten wat de reden is
om geld voor deze stageplekken, dus  10 per plek,  over te hevelen van het ministerie van OCW naar
het ministerie van LNV en of het ministerie van LNV geen geld beschikbaar heeft voor stages.


Met betrekking tot de intentieverklaringen vragen de leden van de GroenLinks-fractie het kabinet of er
organisaties zijn die wel interesse hebben getoond, maar waarmee de onderhandelingen op niets zijn
uitgelopen. Verder willen deze leden het totaalaantal stages weten dat via deze intentieverklaringen is
gerealiseerd.

4. Overige onderwerpen

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om nader in te gaan op de manier waarop in de
evaluatie van deze regeling zal worden gekeken naar het kwalitatieve en kwantitatieve aanbod van
maatschappelijke stages, en daarbij aan te geven of en hoe zal worden gekeken naar mogelijke
verdringingseffecten ten opzichte van de praktijk- en beroepsstages. Verder vragen de leden van deze
---

fractie het kabinet langs welke wegen betrokkenen over deze stimuleringsregeling worden
geïnformeerd. Deze leden willen weten of hiervoor ook aanjaagteams komen, die op zoek gaan naar
kansrijke deelnemers. Ook vragen zij of het kabinet actief met de gemeenten om de tafel gaat zitten om
dit bekend te maken.

De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet wanneer de Kamer op de hoogte zal worden gebracht
van de resultaten. Zij willen weten of er tussentijdse evaluaties zullen plaatsvinden, waarover de
Kamer kan worden geïnformeerd. Tevens vragen zij het kabinet of aan de pilots slagingscriteria zijn
verbonden.

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart heeft
aangegeven dat zij de motie-Dibi over monitoring voor de invoering van de maatschappelijke stage1 ziet
als ondersteuning van haar beleid. Deze leden vragen het kabinet op welke wijze aan deze motie gevolg
wordt gegeven.

II            Reactie van de staatssecretaris

       1.  Inleiding

Ik heb kennisgenomen van de reacties van verschillende leden van de vaste commissie en zal
hieronder overgaan tot  beantwoording van de vragen van deze leden.


       2.  Algemene toelichting

De constatering van de CDA-fractie dat scholen bij de uitvoering van de pilot projecten
maatschappelijke stage rekening moeten houden met (Europese) aanbestedingsregels is uiteraard
juist. Deze is dan ook opgenomen in de algemene toelichting, zodat scholen en
samenwerkingsverbanden zich er terdege van bewust zijn dat bij overschrijding van een
drempelbedrag voor het inkopen van bepaalde diensten en/of goederen deze aanbestedingsregels
in acht moeten worden genomen. Wanneer samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld de diensten
van een commerciële stagemakelaar willen gebruiken om de maatschappelijke stage te begeleiden
en de kosten voor inhuur van deze persoon boven het drempelbedrag komen, is aanbesteding
noodzakelijk. Indien er in het samenwerkingsverband geen gebruik wordt gemaakt van - of men
onder het drempelbedrag blijft voor - het inkopen van diensten en/of goederen is dit niet aan de
orde. Indien gewenst kunnen scholen met vragen terecht bij de helpdesk maatschappelijke stage.
Deze helpdesk wordt ondergebracht bij CPS en bekostigd door OCW.


De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen met betrekking tot de algemene
toelichting. De pilots zijn onderdeel van het plan van aanpak maatschappelijke stage. Met de pilot
projecten krijgt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zicht op factoren die
bepalend zijn voor de implementatie van de maatschappelijke stage. Aan de hand van resultaten
uit de pilots (eind schooljaar 2008-2009 beschikbaar) is eventuele bijsturing van het plan van
aanpak mogelijk. Behalve door middel van de pilots wordt de invoering van de maatschappelijke


1 Kamerstuk 31289, nr. 23
---

stage in brede zin gevolgd. De Tweede Kamer ontvangt hierover in het najaar bericht in de vorm
van een eerste voortgangsrapportage.
Vrijwilligersorganisaties zijn een belangrijke schakel in het succes van de (pilot projecten)
maatschappelijke stage. Deze tijdelijke projecten zijn te karakteriseren als stelselprojecten of
projecten gericht op het ontstaan dan wel versterken van een stevige, lokale infrastructuur rond de
maatschappelijke stage. Scholen, gemeenten, vrijwilligerscentrales of andere bemiddelaars en
stagebieders zijn de belangrijkste partijen die onderdeel uitmaken van deze tijdelijke pilot
projecten.
Het ministerie geeft alleen subsidie aan de scholen en niet aan andere betrokkenen, zoals
stagebieders, gemeenten etc. (met uitzondering van artikel 13), aangezien de regierol bij de school
ligt.
Vrijwilligerscentrales kunnen indirect meedingen naar een pilotsubsidie; zij dienen daarvoor wel
aangesloten te zijn bij een samenwerkingsverband, zoals genoemd in artikel 1 van de onderhavige
regeling. De scholen ontvangen de subsidie en verdelen deze binnen het samenwerkingsverband.


De leden van de GroenLinks-fractie vragen om op door de leerling zelf geregelde en zelf gekozen
stages te monitoren. Ik ben van mening dat er ruim baan moet worden gemaakt voor de eigen
verantwoordelijkheid en het eigen initiatief van leerlingen, maar ook scholen en stagebieders. De
leerling is allereerst aan zet. Veel leerlingen zoeken en vinden zelf een stageadres. Dat is, met
name, wat door leerlingen leuk en leerzaam wordt gevonden. Het uitgangspunt van eigen initiatief
is onderdeel van de monitoring.

3.  Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3, eerste lid

In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie geef ik het volgende antwoord: het is zeker
niet de bedoeling dat een deel van de subsidie gaat zitten in de overheadkosten. Het is echter in het
geval van het opstarten van een pilot project, ten behoeve van een vaste verankering van de
maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs heel goed mogelijk dat kosten voor overhead
gemaakt moeten worden. De samenwerkingsverbanden achter elk potentieel pilot project
maatschappelijke stage dienen bij aanvang een activiteitenplan en een begroting in. Aan het einde
van het schooljaar 2008-2009 wordt door de samenwerkingsverbanden een inhoudelijke
verantwoording afgelegd over het ingediende activiteitenplan en de begroting. Tevens oordeelt een
accountant over de rechtmatige besteding van de subsidie. Hiermee krijgt het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zicht op het totaalbedrag dat voor overhead gemaakt is en is er
mogelijkheid om hierop bij te sturen voor de komende jaren.


Artikel 4, eerste lid

Ik acht het onvoldoende om slechts met één school tot een sterke regionale samenwerking te
komen. Doel van de subsidie is om te komen tot een vergaande samenwerking te komen tussen de
verschillende actoren om de maatschappelijke stage mogelijk te maken binnen een
pilotprojectgebied. De invoering van de stage wordt een succes als leerlingen, scholen,
stagebieders, begeleiders en bemiddelaars bewust worden van hun eigen rol en die van anderen,
---

en aan de slag gaan. Zij moeten elkaar opzoeken en op lokaal en regionaal niveau tot afspraken
komen.
Ik heb ervoor gekozen om kaders te stellen waarbinnen een samenwerkingsverband moet
opereren; welke organisaties onderdeel zijn van het samenwerkingsverband. Derhalve stel ik geen
aanvullende criteria. De eisen aan samenwerking tussen scholen onderling is niet nader
gedefinieerd, omdat conform het plan van aanpak leerlingen, scholen en stagebieders veel vrijheid
krijgen om de stage in te vullen en aansluiten bij de lokale en regionale situatie.
Een samenwerkingsverband waarbij slechts één school is betrokken is, op basis van deze regeling,
niet mogelijk. Ook is het niet mogelijk om zonder een gemeente en/of een stagemakelaar tot een
samenwerkingsverband te komen. Scholen binnen een samenwerkingsverband kunnen als eigen
stagemakelaar optreden en als gevolg hiervan subsidie krijgen op grond van de onderhavige
regeling, zolang het samenwerkingsverband maar voldoet aan de definitie van
`samenwerkingsverband', zoals genoemd in artikel 1 van de regeling.


Scholen die een regionale functie hebben zullen altijd eveneens van belang zijn voor de omliggende
gemeenten die wel of niet meedoen met de maatschappelijke stage. Derhalve hoeft de school niet
fysiek in de samenwerkende gemeente te staan.
Naast deze `Tijdelijke regeling stimulering pilot projecten maatschappelijke stage' is tevens een
`Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs' in
voorbereiding. De aanvullende bekostiging is bedoeld als tegemoetkoming in de personele en
materiële kosten die gemoeid zijn met het coördineren en organiseren van de maatschappelijke
stage (bij scholen en stagebieders), het opbouwen van een netwerk voor de ontwikkeling en
uitvoering van de maatschappelijke stage, de inbedding ervan in de school en de eventuele inhuur
van derden zoals een medewerker van een vrijwilligerscentrale. Ook zijn de middelen bedoeld om
begeleiding op de werkplek te realiseren.

Artikel 4, vierde lid

In deze tijdelijke regeling wordt van stageleerlingen verwacht om minimaal 30 uur stage te lopen.
Inmiddels heb ik van een aantal scholen vernomen dat deze zich inzetten om de 72 uur te halen in
schooljaar 2008-2009.

Artikel 13

Met betrekking tot de vragen van de leden van de SP-fractie het volgende: er worden geen
subsidiegelden overgeheveld van het ministerie van OCW naar het ministerie van LNV.
LNV stelt zelf middelen beschikbaar voor pilots maatschappelijke stage  voor leerlingen van groene
scholen. Deze gelden ( 10 euro per stageplek) worden per gerealiseerde stageplek beschikbaar
gesteld aan de volgende organisaties: LTO Nederland, Staatsbosbeheer, Landschapsbeheer en
Voedselstrategie. Deze vallen niet direct onder het ministerie van LNV, het zijn zgn. zbo's. Zij
hebben in totaal 7.500 stageplaatsen toegezegd. Het ministerie van LNV krijgt geen deel van de
subsidie en er zal een directe subsidiegeldenstroom worden aangebracht tussen het ministerie van
OCW en de desbetreffende organisaties.
De  10 per gerealiseerde stageplek is voor die organisaties die breed bekend hebben gemaakt zich
actief te willen inzetten voor een succesvolle invoering van de maatschappelijke stage door
---

stageplaatsen aan te bieden. Hierbij gaat het om stageplaatsen in de maatschappelijke breedte,
waaronder ook de groene sector.

Met betrekking tot de vraag van de GroenLinks-fractie: er is inderdaad een aantal organisaties dat
interesse heeft getoond, maar waarvan de onderhandelingen op niets zijn uitgelopen. Ik heb o.a.
gesproken met een aantal organisaties uit de sport- en zorgsector. Er waren twee redenen waarop
de onderhandelingen vastliepen en deze waren:
a.)  partijen wilden eerst het definitieve plan van aanpak afwachten;
b.)  partijen wilden veel geld hebben om hun plannen te realiseren, met name om in de eigen
branche een infrastructuur in te richten en om de maatschappelijke stage te regelen. Dit staat
echter haaks op het gevoerde beleid; de geldstroom dient richting scholen te gaan om lokaal
een infrastructuur te ontwikkelen en richting gemeenten te gaan om vrijwilligerscentrales te
stimuleren en houdt geen sectorgewijze financiering in.


Hieronder volgt een overzicht van de organisaties met wie tot op heden een intentieverklaring is
opgesteld:
    -    Groen: LTO Nederland, Staatsbosbeheer, Landschapsbeheer en Voedselstrategie (7.500
stageplekken)
    -    Youth for Christ (3.000 stageplekken)
    -    MO-Groep (12.000 stageplekken)
    -    Aedes (2.000 stageplekken)
    -    Nederlandse Rode Kruis (2.500 stageplekken)
    -    Scouting Nederland (5.000 - 10.000 stageplekken)
    -    De Zonnebloem (8.000 stageplekken)

4.  Overige onderwerpen

Met betrekking tot de vragen van de leden van de CDA- fractie over de evaluatie van de pilots, kan
ik u informeren dat de monitoring en de evaluatie zullen plaatsvinden over de volle breedte voor
zowel de pilots als de invoering van de maatschappelijke stage. Hierbij wordt zowel kwantitatieve
als kwalitatieve informatie verzameld. Via verschillende invalshoeken worden leerlingen, scholen,
stagebieders, bemiddelaars, begeleiders, ouders en gemeenten bevraagd over knelpunten die zij
ervaren bij de invoering van de maatschappelijke stage en mogelijke oplossingsrichtingen. Via de
pilots wordt dieper ingegaan op een aantal vraagstukken, waaronder mogelijke
verdringingseffecten ten opzichte van praktijk- en beroepsstages. De bevindingen worden
meegenomen in de evaluatie waarover u in najaar 2009 een rapportage ontvangt.
Voor de pilots worden geen specifieke aanjaagteams in het leven geroepen. CPS en MOVISIE
benaderen en ondersteunen sinds januari 2008 kansrijke initiatieven voor pilot projecten. Met de
VNG is periodiek overleg in verband met de invulling van de makelaarsfunctie vrijwillige inzet en
maatschappelijke stage. Ontwikkelingen op het terrein van pilots worden in dit overleg
meegenomen.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA kan ik melden dat de Kamer jaarlijks in het
najaar een voortgangsrapportage over de invoering van de maatschappelijke stage kan
verwachten. In het najaar van 2009 ontvangt u de resultaten van de pilots. De pilots zijn geslaagd
---

wanneer zij voldoende informatie opleveren voor de verdere vormgeving van de maatschappelijke
stage.

Aan de leden van de GroenLinks-fractie kan ik antwoorden dat de vragen uit de motie Dibi zijn
opgenomen in de monitoring die vanaf volgend schooljaar van start gaat. Een deel van de
informatie wordt verkregen via (pilot)rapportages, een deel via effectonderzoek en een ander deel
via diepte-interviews.

---