ChristenUnie


Inbreng Verdrag van Lissabon

Inbreng Verdrag van Lissabon

woensdag 04 juni 2008 17:29

Verdrag van Lissabon

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Eerder deze dag -- dat kan ik wel zeggen, want het was vannacht half twee -- hebben wij de eerste termijn inzake de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon afgerond. Op vele vragen en opmerkingen uit mijn eerste termijn heb ik antwoorden en reacties gekregen van het kabinet. Voor mijn fractie was één van de belangrijkste vragen welke vorm van instemming en voorbehouden wij nog graag geborgd zouden zien. Wij willen daarop een antwoord krijgen van het kabinet, maar ook in discussie met de Kamer.

Instemming zien wij graag op de terreinen waarop unanimiteit is vereist en waarop de codecisieprocedure niet van toepassing is. Naar ons oordeel is in het amendement-Ormel/Blom, dat gisteren al voorlag, het meest zuiver verwoord hoe dit vastgelegd zou moeten worden. Dat is ook de reden waarom ik mijn naam eronder heb laten zetten.

Dat neemt echter niet weg dat andere beleidsterreinen niet relevant zouden zijn. Dat is de reden waarom mijn fractie behoefte heeft aan een vorm van behandelingsvoorbehoud, zoals wij dat gisteren steeds hebben genoemd.

Maar in discussie over het voorliggende amendement-Ten Broeke bleek er verwarring te ontstaan over de terminologie en de reikwijdte. Die verwarring is de reden waarom ik in tweede termijn een amendement voorleg dat spreekt over een parlementair voorbehoud en dat meteen duidelijk afbakent hoe en wanneer dit voorkomt in de wetgevingsprocedure. Het amendement ligt nog bij het bureau wetgeving, maar ik verwacht dat het gedurende deze vergadering op tafel komt te liggen. Op dat amendement krijg ik graag een reactie. Daarnaast wil ik een motie indienen met een opdracht aan het Presidium.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Verdrag van Lissabon een protocol bevat betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, met daarin de wens om een grotere betrokkenheid van nationale parlementen bij activiteiten van de Europese Unie te stimuleren en hun betere mogelijkheden te bieden om uiting te geven aan hun zienswijze op de ontwerpen van wetgevingshandelingen van de Europese Unie;

overwegende dat dit protocol uitspreekt dat de wijze waarop de nationale parlementen de controle uitoefenen op hun regering met betrekking tot de activiteiten van de Europese Unie onder de eigen constitutionele inrichting en praktijk van de lidstaten valt;

van mening dat een parlementair voorbehoud een goede manier is om invulling te geven aan de betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij activiteiten van de Europese Unie en controle van de regering;

constaterende dat een parlementair voorbehoud een nieuwe procedure is in de verhouding tussen Kamer en kabinet en derhalve nog uitwerking behoeft;

verzoekt het Presidium, ruim voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon met een uitgewerkt voorstel te komen voor de inrichting van het parlementair voorbehoud aan de kant van de Kamer waarin rekening gehouden wordt met een voorspoedige afhandeling, een zorgvuldige weging tussen prioritaire en niet-prioritaire voorstellen en de reguliere behandelprocedures in de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (31384 (R1850)).

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Op deze manier zijn de checks and balances, waar wij het gisteren ook over hadden, het meest op orde. Op deze manier zien wij de rol van het parlement het beste geborgd om de regering te controleren op haar functioneren in de Europese Unie onder het nieuwe verdrag, het Verdrag van Lissabon. Dat is nodig gezien de verschillende vragen die ik namens mijn fractie heb opgeworpen, met name op het JBZ-terrein.

De fractie van de ChristenUnie kan zich vinden in het Verdrag van Lissabon. Voor ons waren belangrijke factoren: een andere vorm, checks and balances op orde, het beter in kaart brengen van de bevoegdheidsverdeling in het verdrag en meer bevoegdheden voor het Europese Parlement. Dat brengt ons ertoe om in te stemmen met het nieuwe verdrag.

De heer Pechtold (D66):

Heeft het amendement van mevrouw Wiegman ook een termijn van bijvoorbeeld vijf jaar waarin de verlenging actief dan wel passief geregeld is?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Nee, dat heeft het amendement niet. Ik kan mij echter wel voorstellen dat dit een punt is waarover bij de uitvoering van de motie afspraken gemaakt kunnen worden. In het amendement is het echter zodanig afgebakend, dat een dergelijke termijn er wat ons betreft niet in moet.

De heer Pechtold (D66):

In een amendement worden dingen geregeld die in de wetgeving thuishoren; in een motie probeer je iets te regelen waar iedereen zich uiteindelijk bij neer kan leggen. Volgens mij was gisteren ook voor mevrouw Wiegman belangrijk dat inzet van dit instrument na een tijd heroverwogen zou moeten worden. Ik kan nog niet beoordelen hoe dat in het amendement staat, dus wil ik van mevrouw Wiegman weten hoe zij daarmee omgaat.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Die overweging had gisteren met name betrekking op de reikwijdte van en de verwarring over het amendement-Ten Broeke. Ik denk dat dit amendement zoveel duidelijkheid en afbakening biedt, dat het niet per se noodzakelijk is om dit erin te regelen. Wel zullen wij dat bij de uitvoering mee moeten nemen. Wij zullen namelijk ons huis op orde moeten brengen; dat is ook de opdracht aan het Presidium.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Kan mevrouw Wiegman, die wel kennis heeft kunnen nemen van mijn amendement, misschien uitleggen waar afbakening noodzakelijk was? Het is mij onduidelijk waarom dat nodig is. Waarom is afbakening noodzakelijk?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

In het amendement van de heer Ten Broeke wordt dit punt open gelaten. In de toelichting werd getracht, daarin alvast wat sturing aan te brengen, maar het bleef nog behoorlijk open.

In het door mij voorgestelde amendement staat eigenlijk al veel meer de procedure beschreven en hoe en binnen welke termijn het een en ander zal plaatsvinden. Ik denk dat dat de meerwaarde is van dit amendement.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik vrees dat er nu twee discussies door elkaar lopen, want in het behandelingsvoorbehoud zoals ik dat voorstel, zit geen inperking, want dat voorbehoud bestaat of bestaat niet. Het gaat juist om de procedure die verder moest worden ingeperkt. Dat heb ik in mijn amendement gedaan en daarmee ben ik ook tegemoet gekomen aan de kritiek die hier is geventileerd. Ik snap niet wat uw amendement daar nog aan zou kunnen toevoegen, tenzij u het behandelingsvoorbehoud ook weer inhoudelijk gaat beperken. Is dat uw bedoeling?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Allereerst de term: het is een parlementair voorbehoud. Inderdaad, in het amendement staat al preciezer de manier en binnen welke termijn dat vorm gaat krijgen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik ben ook wat gehandicapt dat ik de tekst van dit nieuwe amendement nog niet ken, maar zal het uiteraard goed bestuderen. Waar ik nu specifiek in geïnteresseerd ben is of dat ook een element bevat waarmee de informatievoorziening van de regering aan de Kamer wordt gereguleerd opdat wij meer transparantie hebben dan nu het geval is.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ja, dat is er duidelijk in opgenomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is inderdaad wat lastig dat wij de tekst niet kennen, maar begrijp ik het goed dat het in feite, in essentie hetzelfde amendement als dat van Ten Broeke is, maar dat u het anders noemt en meer uitwerkt?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

U moet het zelf lezen om dat te kunnen beoordelen. Ik denk dat het niet hetzelfde is. Het is echt opnieuw dingen benoemd vanaf een blanco papier. Het is aan u ter beoordeling of dit het dan wel of niet is.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ondanks het late uur gisteren hebben wij weinig antwoorden gekregen op vragen die vanuit de Kamer zijn gesteld. In mijn betoog dat zoals gepland 40 minuten duurde -- min zes seconden, ik heb het op de klok bijgehouden -- heb ik veel vragen gesteld, maar weinig antwoorden gekregen. Ik moet dan ook een aantal vragen herhalen, tot vervelens toe.

Om te beginnen heb ik de minister-president gevraagd of hij van mening verschilt met zijn buitenlandse collega's die zeggen dat de kern van het grondwettelijk verdrag, alle belangrijke punten, gewoon in dit verdrag terugkeren? Ze zeggen eigenlijk dus dat dit verdrag in hoofdzaak hetzelfde is.

Ik heb de regering ook gevraagd hoe zij de weerstand verklaart van het Verenigd Koninkrijk en Polen tegen de verwijzing naar het Handvest van de Grondrechten. Dat maakt dat handvest juridisch bindend en in die zin komt dat neer op dezelfde positie als in het grondwettelijk verdrag.

Met betrekking tot het buitenlands beleid heb ik geconstateerd dat de regering niet overtuigend is. Zij gaat niet in op de verdeeldheid die er is. Ik hoef maar te verwijzen naar de kwestie Kosovo, de erkenning, en eerder Irak. Dat maakt dat ook het instellen van een nieuwe functionaris, een hoge vertegenwoordiger, niet zal betekenen dat de Europese Unie een eensluidend buitenlands beleid krijgt. In die zin is die hoge vertegenwoordiger ook onwenselijk. Graag een reactie van de regering. Dit is een principieel punt. Een hoge vertegenwoordiger, dat ene telefoonnummer, heeft alleen zin als je ook een standpunt hebt. Deze hoge vertegenwoordiger kan niet anders doen dan de standpunten van de verschillende landen, zeker de landen die ook permanent lid zijn van de Veiligheidsraad, apart mee te delen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Voorzitter. Ik heb gesproken over de diplomatieke dienst van die hoge vertegenwoordiger. De regering spreekt de berichten tegen die ik heb vernomen dat het zou gaan om een dienst die niet minder dan 5000 ambtenaren zou krijgen. Daarmee wordt het een echt instituut en dat is onwenselijk. Dat cijfer heb ik niet verzonnen, maar dat komt van het European Policy Center in Brussel, maar ook Clingendael waarschuwt voor de gevolgen voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Als er diplomaten nodig zijn voor een dergelijk instituut moeten die komen uit de lidstaten. Gesteld wordt dat dit een derde zal zijn. Een derde of welk aandeel ook, het betekent een aderlating voor de lidstaten en dus ook voor Nederland. Ga daar op in, want u hebt al personele problemen.

Ik heb in eerste termijn gesproken over de solidariteitsclausule, de bijstandsverplichting. De regering blijft zeggen: het is een bijstandsverplichting, maar het is geen verplichting. Dit wil er bij mij niet in. Volgens mij kun je ook niet uitleggen dat er sprake is van vrijblijvendheid als landen afspreken dat zij verplicht zijn -- ik gebruik met nadruk het woord "verplicht" -- om elkaar bijstand te verlenen in het geval van een terroristische aanval of oorlog. Dat is geen vrijblijvendheid! Ik vraag de regering op dit punt met een nadere notitie te komen die ingaat op bijvoorbeeld de positie van landen die geen lid zijn van de NAVO. De verwijzing naar de NAVO in de nota naar aanleiding van het verslag is helder. Die geldt voor de lidstaten van de NAVO, maar uitdrukkelijk niet voor de lidstaten van de Europese Unie die geen lid zijn van de NAVO. Ik verwacht van de regering dat zij op dit punt heldere taal zal spreken.

Ik heb schande gesproken en dat blijf ik doen over het ontbreken van communicatie met de burger. Er is geen publieksversie van dit verdrag. Dit verdrag is ontstaan door de samenvoeging van twee verdragen, door het bijeen vegen van veel belangrijke artikelen, en wij zouden daarover met de burger moeten communiceren. De regering doet dit niet. Zij doet dit al maanden niet, terwijl zij dit wel heeft beloofd. Ik vraag aan de regering -- ik heb geen motie voorbereid, ik zou dit kunnen doen maar de Kamer heeft dit al zo vaak aan de regering gevraagd -- om nog voor de zomer met een duidelijke publieksversie te komen opdat de bevolking kennis kan nemen van het Verdrag van Lissabon, de inhoud ervan en de appreciatie van de Nederlandse regering. Wat betekent het Verdrag van Lissabon voor Nederland en voor de Nederlandse burger? Alstublieft, daarover wilt u toch wel met de burger communiceren?

In antwoord op een vraag van mevrouw Wiegman heb ik in eerste termijn al de balans opgemaakt van dit verdrag. Mijn fractie is niet positief over dit verdrag. Als wij een afweging maken van de pluspunten -- en die zijn er, ik heb ze genoemd -- en de minpunten, dan is de mening van mijn fractie dat dit verdrag geen verbetering is ten opzichte van de bestaande situatie. Daarom zouden wij liever een ander verdrag zien, een verdrag dat geamendeerd zou kunnen worden. Dit kan nu niet. Dit is een ratificatiedebat en wij kunnen alleen ja of nee zeggen tegen dit verdrag. Mijn fractie zal nee zeggen.

De heer Ormel (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording in eerste termijn. In tegenstelling tot de heer Van Bommel ben ik wakker gebleven en heb ik zeer veel antwoorden gehoord en ook goede antwoorden. De CDA-fractie zal van harte ja zeggen tegen dit wetsvoorstel.

De staatssecretaris stond aan het begin van zijn antwoord stil bij dit toch wel bijzondere moment. Vandaag, en zeker morgen als wij gaan stemmen, beleeft de Kamer een bijzonder moment. Zo mogen wij de ratificatie van het Verdrag van Lissabon toch wel noemen. Voorwaarts met de Europese Unie en Nederland weer terug op de plaats waar het hoort te staan: in de voorhoede van de Europese Unie. Dit vind ik een prestatie van formaat van de regering, de onderhandelaars en toch ook wel een beetje van de Kamer. Wij moeten doorgaan op dit punt.

Ik heb gisteren al aandacht gevraagd voor een dualistische informatievoorziening. Ik vraag de regering met nadruk om aandacht voor goede communicatie met de burgers, maar ik vraag dit ook aan onszelf. Ik wijs in dit kader op de verantwoordingsdebatten die de Kamer in het land zal voeren: op 16 juni in Groningen, 18 juni in Eindhoven, 19 juni in Apeldoorn en 20 juni in Den Haag. Daarnaast hebben wij allen de taak om waar dan ook verantwoording af te leggen over de besluitvorming hier en om al dan niet met elkaar in debat te gaan, ook met de heer De Roon, over het goede dat de Europese Unie brengt voor Nederland. Als hij van mening is dat dit niet het geval is, moet hij met alternatieven komen, want volgens mij sluit de PVV nog liever een verdrag met de maan dan met onze buurlanden.

De voorzitter:

Ik wilde u de gelegenheid geven tot een interruptie aan het einde van de inbreng van de heer Ormel. Dat heb ik daarnet ook zo gedaan.

De heer Ormel (CDA):

Ik ga dan door. Mijn fractie heeft nog niet voldoende kennis kunnen nemen van het nieuwe amendement, maar ik begrijp dat er nu een amendement ligt van de ChristenUnie en een van de VVD. Daarom zie ik uit naar de appreciatie van de regering van beide amendementen over het behandelingsvoorbehoud, op het punt van de samenhang en dat van de verschillen. Eerlijk gezegd is het mij nog niet helemaal duidelijk.

In eerste termijn heb ik op vrijwel al mijn vragen een antwoord gekregen. Op een punt echter niet: het verzoek van de CDA-fractie om de A-punten mee te zenden met de geannoteerde agenda. Als wij daartoe dan aanleiding zien, kunnen wij vragen om die A-punten toe te voegen als volledig punt aan de geannoteerde agenda. Graag krijg ik daar nog een reactie van de regering op.

Over de commissie en de samenstelling daarvan heb ik vragen gesteld waarop goed antwoord gegeven is. Ik begrijp de onderhandelingspositie van de Nederlandse regering. Ik verwacht dat het parlementaire zaad in de regeringsakker is gevallen en dat de regering daar goed en verstandig mee om zal gaan. De regering weet nu hoe de CDA-fractie daarover denkt. Ik hoop en verwacht dat de regering volop zal inzetten op een goede Nederlandse positie, niet alleen in Nederlands maar ook in Europees belang.

Ten aanzien van de Europese Dienst voor Extern Optreden staat er nog een aantal vragen open. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door het in werking treden van het Verdrag van Lissabon een Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) ten dienste van de Hoge Vertegenwoordiger zal worden ingesteld;

constaterende dat deze instantie zowel ten dienste van de Raad alsook van de Europese Commissie zal staan;

van mening dat de specifieke taak en het functioneren van deze instantie nader moet worden uitgewerkt;

van mening dat de degelijke controle op aansturing en institutionele inbedding van deze dienst duidelijk geborgd dient te zijn;

verzoekt de regering haar visie ten aanzien van het mandaat van de EDEO, de controle en institutionele inbedding en de samenwerking van de EDEO met de Nederlandse diplomatieke dienst naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel, Blom, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Van der Staaij en Peters.

Zij krijgt nr. 18 (31384) (R1850)).

De heer Ormel (CDA):

De CDA-fractie beschouwt dit als een bijzonder moment. Wij denken terug aan het monument voor de vooruitgang van de 20e eeuw dat onze grootouders hebben gecreëerd: de Afsluitdijk. Midden op de Afsluitdijk staat het standbeeld van Lely met op de sokkel een tekst: "Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toekomst." Het monument van de 21ste eeuw zijn wij nu aan het bouwen voor onze kleinkinderen. Dat is de Europese Unie. Die is nu onze Afsluitdijk, een nieuw en uniek samenwerkingsverband van soevereine Europese staten. Nederlandse burgers zijn ook Europese burgers. Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toekomst. De tekst luidt nu: Nederland leeft en bouwt aan zijn Europese toekomst.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik verwijs u graag naar artikel 56 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Ik heb het over een persoonlijk feit. De heer Ormel heeft zojuist opgemerkt dat ik gisteren heb zitten slapen tijdens het debat. Dat is niet het geval geweest. Ik verzoek u artikel 56 van het Reglement van Orde toe te passen en de heer Ormel te vragen die opmerking terug te nemen.

De voorzitter:

En hebt u ook in gedachten waarmee u het meest tevreden zou zijn?

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb veertig minuten de tijd genomen om de Kamer mijn visie op het verdrag te geven. Ik heb de bijdrage van mijn collega's beluisterd, ook die van de heer Ormel, en ik heb geen moment zitten slapen. Ook al is de heer Ormel dierenarts, dan wens ik nog niet met dergelijke kwalificaties geconfronteerd te worden.

De heer Ormel (CDA):

Natuurlijk is het niet mijn bedoeling om de heer Van Bommel te bruuskeren. Dat doet hij bij mij ook nooit!

Het werkwoord slapen kan van toepassing zijn op een lichamelijke toestand: op het lijf van de heer Van Bommel. Het kan echter ook van toepassing zijn op zijn geestesgesteldheid.

De voorzitter:

U mag uw beroep er wel buiten laten.

De heer Ormel (CDA):

Ik heb zijn bijdrage in tweede termijn aangehoord en ik trek daaruit de conclusie dat het lijf van de heer Van Bommel niet sliep, maar dat zijn geest wellicht even afwezig was. Ik heb namelijk in tegenstelling tot de heer van Bommel wel zeer veel antwoorden van de regering gehoord.

De voorzitter:

U geeft dus toe dat de heer Van Bommel niet sliep? Dat hebben wij vastgesteld.

De heer Ormel (CDA):

Het lijf van de heer Van Bommel sliep niet.

De voorzitter:

De rest kunnen wij natuurlijk niet beoordelen.

De heer Van Bommel (SP):

Daar wens ik geen genoegen mee te nemen.

De voorzitter:

U hebt uw punt nu echt gemaakt. Wij hebben allemaal vastgesteld dat u zeer betrokken was bij het debat, ook door middel van interrupties. U moet nu echt een inhoudelijk punt maken.

De heer Van Bommel (SP):

Ik bedank de heer Ormel dat hij dit erkent. Als dierenarts kan hij natuurlijk goed beoordelen of ik wel of niet sliep.

De heer Ormel constateert dat de Kamer wél actief probeert om de betekenis van het Verdrag van Lissabon uit te leggen. Wij gaan straks inderdaad op pad naar verantwoordingsdebatten. Ik vind het mosterd na de maaltijd, maar ik zal er toch aan deelnemen. Vindt u niet dat de regering op dit punt in gebreke blijft? Er is niet eens een publieksversie van dit ingewikkelde verdrag!

De heer Ormel (CDA):

Ik heb de heer Van Bommel deze vragen gisteren ook horen stellen. Vervolgens heb ik de regering horen antwoorden dat zij het staatsrechtelijk niet zuiver vindt om voorafgaand aan dit debat -- ik was voldoende wakker om dit te op te merken -- een publieksversie te doen rondgaan. Ik verwacht dat er snel na de goedkeuring van de Kamer een publieksvriendelijke versie verschijnt.

De heer Van Bommel (SP):

De Kamer doet heel veel moeite om dit ingewikkelde verdrag onderwerp van discussie te maken en voor de bevolking te duiden. De regering heeft haar handtekening al gezet en toch vindt de heer Ormel niet dat zij de bevolking had moeten uitleggen waar het verdrag over gaat en wat het voor Nederland betekent. Is dat niet een eigenaardige volgorde der dingen?

De heer Ormel (CDA):

Ik kan vele interviews met kabinetsleden noemen waarin nadrukkelijk een lans is gebroken voor het Verdrag van Lissabon. Ik kan mij ook vele debatten en televisieoptredens herinneren, waarin zij dat ook nadrukkelijk deden. Ik heb dus een andere indruk van de handelswijze van de regering dan u.

De heer Van Bommel (SP):

Deelt de heer Ormel mijn opvatting dat de regering op z'n minst gevraagd moet worden om voor het zomerreces met een publieksversie te komen waarin de Nederlandse bevolking wordt geïnformeerd over de belangrijke besluiten die in het Verdrag van Lissabon zijn neergelegd?

De heer Ormel (CDA):

Ook ik heb gevraagd om een publieksvriendelijke versie van het Verdrag van Lissabon. Ik acht het van belang dat die er komt. Ik acht het verder ook van belang dat het een goede, duidelijke versie wordt. Ik zie echter niet in waarom wij hieraan een tijdslimiet zouden moeten verbinden. Waarom voor de zomer? Waarom niet voor 23 juli? Waarom niet voor de dag van de SP?

De heer De Roon (PVV):

De bewering van de heer Ormel dat de PVV nog liever een verdrag sluit met de maan dan met enig ander Europees land is een grove leugen. Dat is absolute onzin. De PVV-fractie is voorstander van samenwerking met landen binnen en buiten Europa. Wij zijn echter geen voorstander van communautaire samenwerking en de heer Ormel is dat kennelijk wel. De heer Ormel heeft zich nooit verdiept in de standpunten van de PVV of hij staat ons hier opzettelijk zwart te maken. Welke van de twee is het?

De heer Ormel (CDA):

Er zijn echt nog meer mogelijkheden. Verder ben ik natuurlijk bereid om ruiterlijk te erkennen dat de heer Wilders niet naar de maan wenst te lopen om daar een verdrag af te sluiten.

Als ik u soms hoor praten over de Europese Unie - en eigenlijk is dat niet soms, maar altijd het geval - zegt u: ik wil wel verdragen afsluiten met België of Duitsland of Noord-Ierland, maar over de Europese Unie bent u niet erg positief. Als ik u zo hoor, kom ik tot de conclusie dat u geen groot voorstander bent van het Verdrag van Lissabon, maar als u in uw termijn een andere appreciatie geeft, dan zal ik de eerste zijn om ruiterlijk te erkennen dat ik met de woorden "het verdrag naar de maan" volledig de plank missloeg.

De heer De Roon (PVV):

U sloeg vooral de plank mis met de suggestie dat wij met geen enkel ander land zouden willen samenwerken, dat wij dus geen verdragen zouden willen sluiten. De PVV wil op economisch vlak wel degelijk samenwerken binnen Europa, binnen de Europese Unie, en ook volgens de communautaire methode. Wanneer het gaat over allerlei andere dossiers, dan willen wij, indien nodig, ook graag samenwerken met andere landen, maar dan liever bilateraal of multilateraal. Wij hebben bijvoorbeeld het Verdrag van Prüm, dat terrorisme beoogt te bestrijden, van harte ondersteund. Ik hoop dat u dat ook eens wilt erkennen en op wilt houden met die onzin dat de PVV zich alleen maar achter de dijken verschuilt en met niemand wil samenwerken.

De heer Ormel (CDA):

Ik ben blij dat de PVV het Verdrag van Prüm steunt, hoewel dat volgens mij is afgesloten voordat de PVV überhaupt bestond, of hooguit in een embryonale fase.

De voorzitter:

Nee, want ik was daar zelf nog bij.

De heer Ormel (CDA):

Ik moet toch constateren dat de PVV bijzonder veel kritiek heeft op het Verdrag van Lissabon, bijzonder veel kritiek heeft op het functioneren van de Europese Unie, en onvoldoende duidelijk maakt wat de gevolgen zijn van die kritiek. Laat ik daarover heel serieus zijn: als iemand ergens kritiek op heeft, maar geen alternatief aangeeft hoe het anders kan, of niet zegt wat de gevolgen zijn van zijn kritiek, dan kom ik tot vreemde vergelijkingen.

De voorzitter:

Het Verdrag van Prüm is behandeld in een debat met de minister van Justitie toen ik voorzitter was en dat was in aanwezigheid van de heer De Roon.

Het woord is aan de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ondanks het nachtelijke tijdstip waarop gisteren de eerste termijn is afgesloten, heb ik het debat zeker niet als slaapverwekkend ervaren. Dat kwam niet doordat de spelregels waar het in deze grondwet om ging zich zo gemakkelijk lenen voor een spectaculair politiek debat. Het onderwerp staat immers met zijn institutionele kwesties vaak best ver van de burger af. Het kwam ook niet doordat het verrassend was hoe allerlei fracties in de Kamer hun uiteindelijke mening zouden vormen.

De heer Van Bommel (SP):

De heer Van der Staaij zei: "in deze grondwet". Hij bedoelt natuurlijk: in dit verdrag, dat veel lijkt op het grondwettelijk verdrag?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ja, mijnheer Van Bommel, zij lijken zoveel op elkaar, dat je ze snel door elkaar haalt, dat is waar. Maar ik heb het inderdaad over het verdrag.

Doordat wij hierover al zo vaak hebben gedebatteerd - op zichzelf genomen waarderen wij dat positief - was al wel duidelijk wat in hoofdzaak de stellingname van de verschillende fracties zou zijn. Ook de SGP-fractie heeft in de eerste termijn al uiteengezet dat zij de verbeteringen die het verdrag van Lissabon brengt erkent en waardeert. Tegelijkertijd pakt ons eindoordeel negatief uit. Het hervormingsverdrag is in die zin ook weer een klassiek Europees verdrag dat zonder toereikende argumentatie de gestage uitbreiding van het beleidsbereik van de Europese Unie wordt voortgezet; het integratieproces wordt verbreed en verdiept. De institutionele vernieuwingen, zoals de vaste voorzitter en de Europese minister van buitenlandse zaken, die nu anders wordt genoemd, geven de Europese Unie meer statelijke trekken.

Wij hebben over deze en andere aspecten al meer dan eens van gedachten gewisseld. Het debat van gisteren en vanmorgen had dan ook van de zijde van regering en Kamer voor een belangrijk deel het karakter van een verantwoording over onze uiteindelijke stellingname over en waardering van dit verdrag.

Het boeiendste onderdeel in de gedachtewisseling betrof de amendementen. Hoe gaat de Kamer in de toekomst om met producten, in een pril stadium, vanuit Europa, ook in verhouding tot de regering? Daar draait het om in de amendementen. Dat is een belangrijk punt. Er kwam nogal wat gesputter van de kant van de regering op beide amendementen. Nu zou je kijkend naar de geschiedenis van het staatsrecht kunnen zeggen: dat is niet verwonderlijk; als de uitbreiding van de rechten van de Kamer in het geding is, dan zie je eigenlijk altijd dat een regering daar per definitie niet enthousiast op reageert. Dat is een bestendig patroon. Het zou echter te makkelijk zijn om daarmee de kritiek van de regering af te doen. Wij hebben goed geluisterd of er in de vormgeving die is neergelegd in de amendementen nog zaken voor verbetering vatbaar waren. Dat betreft onder andere het behandelingsvoorbehoud dat op een groot terrein betrekking heeft. Daarop ziet dus niet het instemmingsrecht, maar de lichtere variant van het behandelingsvoorbehoud.

Dat is in belangrijke mate ook een uitkomst van de reflectie op de rol van de Kamer. Het maakt duidelijk dat het er niet alleen om gaat dat je dingen kunt doen, maar dat er ook een wisselwerking is tussen structuur en cultuur, en dat het belangrijk kan zijn om zaken helder vast te leggen. Pas dan kan zich een cultuur van goed samenspel in de totstandkoming van Europese regelgeving beter voltrekken. De Nationale Conventie heeft dat al uitdrukkelijk aangeraden, evenals diverse wetenschappers. Het zou te makkelijk zijn om het af te doen als studeerkamergeleerdentaal. Een aantal wetenschappers heeft het juist aanbevolen vanuit de praktijkervaring in andere landen.

Mijns inziens gaat het er niet om dat de Kamer daarmee op de stoel van de regering wil gaan zitten. Het gaat erom dat wij, als wij dezelfde rol willen blijven spelen, er eerder bij moeten zijn. Dat is de les, als wij terugblikken op de manier waarop in de achterliggende jaren met Europese regelgeving is omgegaan. Het viel mij op dat de staatssecretaris erkende dat het behandelingsvoorbehoud normaal gesproken goed kan werken en goed kan uitpakken, en dat Kamer en regering er allebei belang bij hebben dat er tijdig helderheid is over de mening van de Kamer. De regering moet immers op tijd in de onderhandelingen haar rol kunnen spelen.

Niettemin is aandacht gevraagd voor het probleem van het filibusteren. Daar wordt ook aan tegemoetgekomen in het gewijzigde amendement van collega Ten Broeke cum suis, waar mijn naam eveneens onder staat. Ik zou bijna zeggen ten overvloede, want ik denk dat dit eigenlijk al voldoende geregeld was. Om alle vrees weg te nemen, is er een nooduitgang ingebracht: de regering heeft, als er gewichtige redenen zijn waarom het niet kan volgens de normale spelregels, altijd de vrijheid om staande te houden dat er niet gewacht kan worden met de afronding, al moet zij dan aan de Kamer uit kunnen leggen waarom dat zo is. Ik herhaal dat ik er alle vertrouwen in heb dat die nooduitgang eigenlijk helemaal niet nodig zal zijn, maar een extra waarborg kan zeker ook geen kwaad. Ik zie dat als een duidelijke tegemoetkoming als gevolg van de gedachtewisseling hierover en ik hoop dat de staatssecretaris het ook positief kan waarderen.

Terzijde merk ik overigens op dat het probleem zich volgens mij ook in die zin niet zal voordoen dat de regering, als zij goede argumenten heeft, de Kamer ook zal kunnen overtuigen van de noodzaak om de beraadslaging tijdig af te ronden. Als de Kamer al onwillig zou zijn, dan blijken altijd wel de coalitiepartijen te hulp te willen schieten. Dat hebben wij gisteren nacht ook duidelijk kunnen ervaren. Juist door de inbreng van de coalitiepartijen heeft het debat tot half twee geduurd, zodat het per se deze week kon worden afgerond, zoals de regering dat wilde. Dat kan altijd geregeld worden.

Tot slot nog iets over de JBZ en het instemmingsrecht dat wordt gewenst in een amendement van de heer Ten Broeke, dat eveneens door mij is medeondertekend. Terecht heeft het kabinet gezegd dat het argument om dat recht te verkrijgen voor de Kamer -- het ontbreken van codecisie -- bij het Verdrag van Lissabon niet meer aan de orde is.

Dat is waar, maar de argumenten om iets te houden, kunnen soms meer zijn dan de argumenten die er aanvankelijk waren om het in te voeren. Met andere woorden: de Kamer kan zeggen "wij hebben er wel zodanig goede ervaringen mee dat het even goed ook kan werken en nuttig kan zijn om bij deze belangrijke en gevoelige onderwerpen deze handelwijze voort te zetten" (dat was indertijd immers de reden voor die procedures). Het argument dat erbij komt om het ook bij codicisie te doen, is dat het hierbij niet alleen gaat om de democratische mogelijkheden binnen de Europese Unie zelf, maar ook om de verantwoordelijkheid van het nationale parlement tegenover de inzet van de eigen regering. Dit is bij uitstek de taak van het nationale parlement. Dat rechtvaardigt mijns inziens ook wel degelijk de gevoeligheid van die onderwerpen. Het gaat immers om de controle ten opzichte van de regering bij deze gevoelige onderwerpen. Het gaat erom, hierbij ook het instemmingsrecht op deze terreinen te kunnen handhaven. Het gaat hierbij dus niet alleen om parlementaire rechten, maar wat ons betreft uiteindelijk ook om het toekennen van verantwoordelijkheid aan het parlement.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik dank de drie bewindspersonen voor de uitgebreide beantwoording die wij gisteravond en hedenochtend mochten ontvangen. Vanochtend keken wij tegen een echt lege tribune aan, maar nu is er in ieder geval al wat meer "vulling".

Vanochtend heb ik wel gemerkt dat er toch geluisterd is. Ik mocht in het radioprogramma van Arrow Classic Rock, de heer Adam Curry, die tegenwoordig weer in Nederland woonachtig is, uitleggen wat gisteravond precies behandeld is. Hij had zich ook verdiept in het nieuwe verdrag. Hij had alle teksten duidelijk bij zich liggen. Bij de kritiek viel mij het volgende op. Overigens moest ik dat op een normale manier, zoals dat tegenwoordig moet, weten te verwoorden. Het gevoel werd onder woorden gebracht aan de hand van de vragen of dit wel allemaal leesbaar is en of de Kamer dat wel kan beoordelen. Op dat moment overheerste het gevoel in de beeldvorming dat Brussel alles naar zich toe trekt. Ik moest ook de vraag beantwoorden waarom daarover geen referendum gehouden werd.

Het was voorts bijzonder dat er gelijk een misverstand was over de mensenrechten. Adam Curry vroeg mij: ik lees in artikel 2 en artikel 6 dat landlopers opgepakt kunnen worden en dat, wanneer je op de vlucht bent, op je geschoten kan worden; dat is een voorbehoud op de doodstraf. Ik dacht: waar heeft hij het nu over? Vervolgens ging ik, toen ik weer op de Kamer was, dat opzoeken. Welnu, die artikelen bleken over het EVRM te gaan. Het betrof doorverwijzingen. Vanmorgen had ik moeite om via de radio goed uit te leggen hoe dat geduid moet worden.

Ik heb begrepen dat morgen in datzelfde radioprogramma de staatssecretaris optreedt. Ik hoop dat hij het mij straks nog eens kan duiden. Ik voeg hieraan toe: oefen dan gelijk, opdat u morgen voor de luisteraars van Arrow Classic Rock en de heer Curry in het bijzonder een en ander nog eens kunt verklaren.

Gisteren hebben wij teruggeblikt. Wat mij betreft, als het om verdragen, grondwetten of dat soort dingen gaat, zijn dat meer onderwerpen voor parlementen. Ik heb de bewindslieden, de staatssecretaris voorop, duidelijk de ambitie horen uitspreken dat zij nu het moment willen pakken om vooruit te kijken, alsook natuurlijk te verklaren wat er in de afgelopen tijd gebeurd is. Ik denk aan de campagne. Ik sluit mij overigens aan bij de kritiek dat dit niet alleen in een website tot uiting moet komen. Er moet dus echt gecommuniceerd worden; een publieksvriendelijke versie van dit verhaal is dus nodig. Dit geldt ook voor de visie 2030, waarover gesproken wordt in een motie met mijn naam erop. Daar is het kabinet nu overigens mee bezig. Het gaat erom dat dit echt tot een succes gemaakt wordt. Ik ben dan ook blij dat de staatssecretaris nog eens heeft opgemerkt dat hij dit ook ziet als een proces voor niet alleen hem, maar ook voor het hele kabinet. Dat zouden wij in onze vakcommissies ter harte moeten nemen. Ik doel op de brede betrokkenheid.

Ik heb nog een aanvullende vraag. Nu de staatssecretaris nu pas start met de communicatie, hoe ziet hij dat in het licht van de verkiezingen van het Europees Parlement op 4 juni? Ik zie voordelen, maar ik zie ook nadelen, wanneer die twee processen elkaar gaan raken. Hierop verneem ik toch graag de reactie van de staatssecretaris.

Ik heb gisteren gezegd dat dit nieuwe verdrag de EU in de ogen van de fractie van D66 slagvaardiger en democratischer maakt. Toch ben ik van mening dat beide wel een doorlopend proces zijn. Gelukkig hebben wij de afgelopen jaren ook gezien dat na elk verdrag weer een nieuw verdrag volgt. Ik roep de regering op om zich hiervoor te blijven inzetten.

Een belangrijk punt is het behandelingsvoorbehoud en met name de vraag wat wij ermee doen. Andere sprekers hebben hierover al gesproken in hun tweede termijn. Er zijn diverse amendementen op dit punt ingediend; het laatste kreeg ik werkelijk op het moment dat ik opstond aangereikt van mevrouw Wiegman. Ik heb het dus nog niet echt serieus kunnen lezen en ik heb om die reden nog geen definitief oordeel. Gisteren heb ik gezegd dat ik sympathiek ertegenover sta, maar dat ik nog wel de nodige twijfels heb.

Ik vraag mij hier in tweede termijn nog maar eens hardop af wat wij nu eigenlijk pogen te doen via een behandelingsvoorbehoud. Wij pogen meer grip te krijgen op het proces. Gisteren is gewisseld dat wij nu al tal van middelen hebben, waarvoor wij met zijn 150-en verantwoordelijk zijn en waarmee wij het nodige kunnen, maar die wij kennelijk in de praktijk niet gebruiken. Die verhouding is voor mijn uiteindelijke oordeel nog steeds van groot belang.

Het is verder van belang dat hier gewisseld is dat wij dit los moeten zien van coalitie- en oppositieverhoudingen. Wij moeten per definitie niet van verstoorde verhoudingen uitgaan. Daarover ging zojuist ook mijn interruptie. Als er coalitiepartijen zijn die de regering al niet meer steunen en wij dus echt filibusteren of een punt niet agenderen, dan is er toch een meerderheid die de coalitie kennelijk niet steunt. In dat geval is er meer aan de hand dan alleen een behandelingsvoorbehoud op dat ene punt.

Daarnaast speelt voor mij mee of het behandelingsvoorbehoud het juiste middel is in het kader van de rol van het Europees Parlement en zijn verantwoordelijkheden en onze verantwoordelijkheden hier. Een ander punt dat ik meeweeg, is wat de beste variant is van de horizonbepaling of evaluatiedatum. De heer Ten Broeke heeft dat inderdaad al heel proactief in zijn amendement opgenomen. Dat komt grotendeels tegemoet aan in ieder geval mijn wens om over een paar jaar niet klakkeloos daarmee door te gaan, maar er nog eens een keer bij stil te staan.

Ik kom te spreken over het onderhandelen, wat een regering altijd moet doen. De regering regeert, het parlement controleert. Ook dat weeg ik op dit punt mee; de voorbeelden die gisteren door de regering werden genoemd, zijn wat dat betreft tekenend.

Uiteindelijk zal mijn oordeel over deze amendementen afhangen van het gevoel in hoeverre wij inderdaad grip op dit proces weten te krijgen. Ik ben ontevreden met de huidige praktijk, maar dat betekent niet dat ik klakkeloos naar maatregelen grijp die misschien verder gaan dan het doel dat ik beoog.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Begrijp ik van de heer Pechtold dat hij de amendementen wel echt ziet als amendementen van de Kamer en voor de Kamer om op die manier te werken?

De heer Pechtold (D66):

Zo zie ik ze, maar er is niet één Kamer in de zin van één Kamer onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. Om die reden werden er gisteren vergelijkingen gemaakt over hoe om te gaan met spoeddebatten en andere spelregels van het parlement. Als de verhoudingen in de praktijk zo zijn, dat de meerderheid altijd blokkeert dat de minderheid ook maar iets kan behandelen, bespreken of beïnvloeden, dan hebben wij een probleem. Zover ben ik niet, maar de staande praktijk is op dit moment, als het Europa aangaat, nog veel te magertjes.

De heer Ten Broeke (VVD):

De heer Pechtold zegt: zover ben ik nog niet. Na anderhalf jaar zijn wij nu in de tweede termijn echter toch wel toe aan conclusies. Wij hebben deze week het voorbeeld gehad van de EU-richtlijn terugkeer illegale migranten. Aan die kant en hier bleken de normale parlementaire middelen onvoldoende te zijn om over dit onderwerp achter, ook voor zijn partij, buitengewoon wezenlijke informatie te komen. Dat moesten wij via de e-mail achterhalen als een soort detective. Dat bewijst toch dat het gebruikelijke instrumentarium niet altijd voldoet, los van de inzet van de regering of van ons?

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk.

De heer Pechtold (D66):

Volledig, en het stoort mij dat ik soms informatie uit het EP of uit andere landen moet halen omdat ik het hier niet krijg. Het kabinet deed hiervoor gisteren een bescheiden boetedoening. Ik zeg: ja, dat is een belangrijk argument om uw amendement te steunen.

Ik vraag mij alleen af of ik daarmee het goede instrument in handen heb om de toch al precaire verhouding tussen parlement en kabinet niet te verstoren. Staatsrechtelijk en simpel gezegd: de een regeert en de ander controleert. Het zal uiteindelijk afhangen van ons oordeel.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het tweede punt waar de heer Pechtold bang voor is, is dat het misschien "Euroscepsis" in de hand zal werken. Is dit wel het juiste middel? Erkent de heer Pechtold dat dit middel ook goed kan zijn om in een heel vroeg stadium Europa te politiseren? Dat is iets wat hij ook wil. Het publieke draagvlak zou hiermee juist kunnen worden verbeterd. In andere landen zijn daarvan voorbeelden te vinden. Erkent de heer Pechtold dat?

De heer Pechtold (D66):

Zeker. Dat erken ik. Meer politiek in Europa vind ik van groot belang. Ik vind het ook van belang dat het niet alleen op bescheiden schaal hier gebeurt of bij de Europese Unie, maar dat het woord "Europa" ook eens in vakcommissies valt. Als wij dat op deze manier kunnen bereiken, zou ik daar een groot voorstander van zijn. Ik zoek naar de juiste middelen, naar de alternatieven en ik wil niet iets meteen voor de eeuwigheid vastleggen, waarvan ik mij afvraag of het wel het juiste middel is. Nogmaals, ik ben nog steeds positief over de amendementen. Ik vond het kabinet gisteren echter met goede argumenten komen en ik meen dat de eerste en tweede termijn, en uiteindelijk de stemming, bedoeld zijn om dat te wisselen.

Gisteren vroeg mevrouw Peters naar het overzicht van de uitstaande puntjes, de eindjes die nog aan elkaar moeten worden geknoopt. Ik kan mij goed voorstellen dat dit nu niet mondeling wordt gedaan. Ik roep het kabinet op de Kamer hierover schriftelijk te informeren en daar is alle tijd voor.

Ik rond af. D66 is een partij die zich richt op Europa. Ik vond het zojuist bijna symbolisch dat de CDA-fractie met het symbool van de Afsluitdijk kwam, toen zij de EU omschreef. Wij hadden net onder druk van de CDA-fractie alle symboliek en vlaggen uit het vorige verdrag gesneden en nu komt zij zelf met nieuwe symboliek. Mij bekroop even het gevoel van dijken, van binnen en buiten en van gevaren. Achter de Afsluitdijk ligt brak water. Moeten wij daar nu wel zo blij mee zijn? D66 is een moderne partij en nu de symbolen weer mogen, denken wij meer aan de jacuzzi in de open lucht. Het bruist en het borrelt en is in beweging. Uiteindelijk is het een alternatief voor het brakke water van de CDA-fractie. Het is namelijk gewoon een lekker, warm bad.

De heer Ormel (CDA):

Ik ben toch van mening dat het...

De voorzitter:

Ik wil eerst de heer Pechtold laten afronden. Net zoals gisteren, hebben wij ook vandaag weer krap de tijd.

De heer Pechtold (D66):

Ik was net op mijn climax en nu interrumpeert de heer Ormel mij weer. Dat was gisteren ook het geval.

Het glas is voor de D66-fractie halfvol. Wij zullen "ja" zeggen tegen dit verdrag en wij betreuren het dat wij niet zij aan zij met dit kabinet op campagne kunnen gaan voor een referendum om onze bevolking daarin mee te nemen.

De heer Ormel (CDA):

Een interruptie moet soms op het moment zelve, wil het nog enige zin hebben. Ik wilde de heer Pechtold vragen of een jacuzzi net zo duurzaam is als D66.

De voorzitter:

Ik begrijp dat u het antwoord daarop nu moet hebben. U krijgt schriftelijk antwoord.

De heer Pechtold (D66):

Aan dijkbewaking moet je doen en een jacuzzi moet je gewoon goed onderhouden. Verder kom ik niet.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Het was een lang en laat debat gisternacht, met misschien enige oververhitte interrupties, ook van mijn kant. De belangrijkste argumenten zijn over het voetlicht gekomen. Ze gingen over veel principiële zaken, waar ook het hart van de fractie die ik hier vertegenwoordig, voor klopt. Europa. Hoe komt het nieuwe bouwwerk van Europa eruit te zien? Democratie. Hoe kun je meer democratische betrokkenheid van dit parlement, als volksvertegenwoordiger de controleur van de inbreng van ons kabinet, in het nieuwe Brusselse bouwwerk vormgeven?

Europa wordt beter met dit verdrag, terwijl het nog lang niet het toonbeeld is van efficiency en eendrachtige daadkracht. Zo laat de uitwisseling over het buitenlands beleid met de minister van Buitenlandse Zaken zien dat er in de toekomst nog vele verbeteringen aan te brengen zijn, niet alleen over het klimaat. De ambitie is er in elk geval met het nieuwe verdrag om Europa in de buitenwereld één gezicht te geven als een constructieve, solidaire waardengemeenschap. Wij steunen dit verdrag dan ook.

Er is veel uitgewisseld over de vraag hoe wij waarborgen kunnen geven voor meer democratische betrokkenheid van dit parlement bij de Brusselse besluitvorming. In de reactie van het kabinet zijn mij enkele uitdrukkingen opgevallen, zoals de suggestie dat het het parlement daarbij te doen zou zijn om het opwerpen van blokkades, of dat er sprake zou zijn van een anticommunautaire reactie. Ik noem ook de reactie dat het voorheen nooit een motief was van het parlement om meer betrokkenheid te willen bij Brusselse besluitvorming, maar alleen om een democratisch deficit van gebrekkige betrokkenheid van het Europees Parlement goed te maken. Blokkades, hindernissen, bureaucratische rompslomp, communautaire besluitvorming, voor de voeten lopen, daar gaat het mij en de indieners van de amendementen natuurlijk niet om.

Integendeel, ik sta hier in de traditie van een partij die groot voorstander is van versterking van de communautaire besluitvorming en van een grotere, volwassen rol voor het Europees Parlement daarbij. Daarom juichen wij dit nieuwe verdrag alleen maar toe.

Ik ben er trots op om ook steeds meer te merken dat ik intensiever moet samenwerken met mijn collega's in het Europees Parlement. Dat is een geest van Europeanisering waardoor wij ons graag laten kenmerken.

Vandaag gaat het mij wel om de democratische controle en de betrokkenheid bij het nationale aandeel in de communautaire besluitvorming. Ongeacht wat in het verleden redenen waren om een instemmingsrecht te bedingen voor onderwerpen waarbij nog geen Europees Parlement betrokken was, moeten wij nu vaststellen dat de Brusselse regelgeving steeds is toegenomen en daarmee ook de taken van de nationale regeringen van de lidstaten. Steeds meer regelgeving die in onze rechtsorde ingrijpt, moet de regering nu in Brussel maken, niet meer hier.

Dat vereist dienovereenkomstig een grotere en meer op Brussel gerichte rol, ook van dit parlement, als wij ons kwijten van onze taak om de eigen regering te controleren. Ik wil dus af van de suggestie dat meer betrokkenheid daarbij een anti-Europees, anticommunautair instinct zou zijn, integendeel. Kan de regering bijvoorbeeld met droge ogen zeggen dat al die andere landen die in allerlei varianten een vergelijkbaar behandelingsvoorbehoud kennen - Denemarken, Finland, Italië, Luxemburg, Zweden of Duitsland - niet communautair zijn? Ik meen van niet.

Bij het behandelingsvoorbehoud en hier en daar een beperkt instemmingsrecht, zoals voorgesteld, gaat het om een gewaarborgde informatiestroom. Ik ben de premier er dankbaar voor dat hij zich hiervoor ook graag zal inzetten, inclusief standpunten die worden ingebracht van de eigen regering en van anderen en inclusief wijzigingen in voorliggende voorstellen. Het gaat om meer draagvlak voor Europese besluitvorming en om betere controle op belangrijke zaken die de Nederlandse regering in Brussel aan het regelen is.

Daarom ondersteun ik alle amendementen en moties die in die richting gaan. Mijn voorkeursversie van de amendementen is die waar mijn naam onder staat en die waarschijnlijk de meest vergaande is. Ik wil nog een stapje verder gaan, voor de democratie. Ik kom met een subamendement, dat ik graag onder het amendement over het behandelingsvoorbehoud van de heer Ten Broeke hang, en met een motie. Het subamendement gaat over minderheidsbescherming. Een belangrijk kenmerk van democratie - ook hier van de Nederlandse democratie - is dat zij representatief is, in die zin dat ook de inbreng van minderheden wordt gehoord en gewaarborgd. Dit parlement kent daarvan verschillende voorbeelden. Wij kennen de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, waarin 20% van het grondwettelijk aantal leden kan vragen om behandeling van een verdrag in plaats van stilzwijgende goedkeuring daarvan. Wij kennen het voorbeeld van het voorhangen van belangrijke AMvB's, waarbij ook een minderheid kan vragen om behandeling.

In die geest stel ik een amendement voor dat Bureau Wetgeving heeft afgerond en genummerd. In dit amendement wordt geregeld dat ook een minderheid kan vragen om een in Brussel voorliggend besluit in de Tweede Kamer in behandeling te nemen. Daarmee kan deze minderheid de informatieplicht van de regering activeren.

Mijn tweede bijdrage in de geest van de democratie en Europa is een motie over het burgerinitiatief. Dit is een van de open eindjes waarover de heer Pechtold zojuist ook weer sprak. Hij vroeg om een lijstje van open eindjes. Ik heb in de eerste termijn in dit verband wat suggesties gedaan, waar de regering nog niet op is ingegaan. Daarom heb ik ze nu in de volgende motie verwoord.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Verdrag van Lissabon voorziet in een nieuw democratisch instrument, het Europees burgerinitiatief;

constaterende dat de vormgeving van dit burgerinitiatief nog uitgewerkt en vastgelegd moet worden;

constaterende dat artikel 165 van het Werkingsverdrag een passage bevat over het aanmoedigen van de deelname van jongeren aan het democratisch leven van Europa;

overwegende dat jongeren vanaf 16 jaar al allerlei verantwoordelijkheden mogen nemen, zoals loonbelasting betalen, trouwen, brommerrijden, licht alcoholische dranken gebruiken en schulden aangaan;

overwegende dat het meetekenen van een burgerinitiatief een mooie opstap is naar volwaardig Europees burgerschap vanaf 18 jaar;

verzoekt de regering, zich bij de vormgeving van het Europees burgerinitiatief in te zetten voor deelname van jongeren vanaf 16 jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (31384) (R1850).

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik kom tot een afronding. De fractie van GroenLinks steunt het Verdrag van Lissabon. Wij zoeken naar methoden om de democratische betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij het nieuwe verdrag te vergroten. Kortom, het gaat ons vandaag om meer Europa, meer Europees Parlement, een grotere rol van regeringen hierbij en dienovereenkomstig een grotere rol van parlement, burgers en jongeren.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Mijns inziens heb ik gisteravond al in niet mis te verstane bewoordingen kenbaar gemaakt dat de fractie van de PVV geen steun zal verlenen aan de Goedkeuringswet voor het Verdrag van Lissabon. Ik noem de twee belangrijkste redenen. In de eerste plaats vinden wij dat burgers volstrekt ten onrechte buiten de besluitvorming over dit verdrag zijn gehouden. Aan hen is geen referendum gegund terwijl daartoe wel alle aanleiding was. In de tweede plaats vinden wij het verdrag zelf uiteraard slecht. Volgens mijn fractie vormt het verdrag geen verbetering voor Nederland; het is een slecht verdrag.

Ik kom op de amendementen. Het is mij opgevallen dat de leden die het initiatief hebben genomen om de amendementen in te dienen, allemaal leden zijn die zich al geruime tijd uitspreken ten gunste van het Verdrag van Lissabon. Vanaf het moment dat het drietal dat nu in het regeringsvak zit, triomfantelijk terugkwam met het onderhandelingsresultaat, de concepttekst voor het Verdrag van Lissabon, hebben de leden die nu initiatieven voor amendementen nemen zich voor het verdrag uitgesproken. Zij zeiden dat het een mooi onderhandelingsresultaat was, dat zij er tevreden over waren maar dat zij het uiteraard nog wat nader moesten bezien. De teneur was vanaf dat moment tot vandaag echter duidelijk; het is een verdrag dat zij steunen. Vervolgens komen deze leden dus toch met de amendementen die nu voorliggen. Hoewel zij zich uitvoerig hebben uitgesproken ten gunste van dit verdrag, zijn zij wellicht wat geschrokken nu het allemaal wat dichterbij komt. Mijns inziens zijn zij zich gaan realiseren dat er toch nog wel eens wat ongelukjes zouden kunnen gebeuren als dit nieuwe verdrag in werking treedt. Vervolgens hebben zij gedacht: weet je wat, wij brengen een noodrem aan zodat wij nog kunnen ingrijpen. Gezien de eurofielen die zich nu in het regeringsvak bevinden, is een noodrem inderdaad buitengewoon wenselijk. Ik moet erbij zeggen dat een noodrem nooit overbodig is, maar toch is het jammer dat deze noodrem op deze manier nodig is. Immers, er is een goede hoofdrem denkbaar, namelijk in de vorm van het vetorecht en de rode kaart. De initiatiefnemers van deze amendementen vinden echter dat zij deze hoofdrem niet nodig hebben.

Nu het eenmaal wat dichterbij komt, zeggen zij: een noodrem is toch niet zo'n gek idee, laten wij dat die er dus toch maar infietsen. Dat is jammer. Ik zie het eerlijk gezegd zo dat de initiatiefnemers van deze amendementen ermee zijn gekomen om de problemen met hun eigen achterban in de toekomst te kunnen dempen. Zij kunnen dan altijd zeggen: maar ik heb toch voor een noodrem gezorgd, wij kunnen aan de noodrem trekken.

Ik zie het eigenlijk zo - daarmee vat ik het samen - dat deze amendementen gewoon schaamlapjes zijn, schaamlapjes van de fracties van het CDA, de Partij van de Arbeid, de ChristenUnie en vooral de VVD.

De voorzitter:

Ik geef mevrouw Ouwehand als eerste het woord. Zij heeft zich net al gemeld, maar ik heb haar gevraagd geduld te oefenen tot aan het eind van de inbreng van de heer De Roon.

De heer De Roon (PVV):

Ik ben nog niet helemaal klaar, voorzitter.

De voorzitter:

O, u maakte een heel afgeronde indruk. Wacht u even tot de heer De Roon zijn inbreng gereed heeft.

De heer De Roon (PVV):

Dat is dus mijn politieke appreciatie van deze amendementen, maar er is nog een andere manier om ernaar te kijken. Dat is de vraag of men de noodrem een verstandige zaak vindt. Voor een noodrem is natuurlijk veel te zeggen. Dat heb ik zojuist ook al gezegd. Mijn fractie zal dit allemaal heel zorgvuldig bekijken. Er zijn op het laatste moment nog wijzigingen aangebracht in de noodremmen die hier zijn voorgesteld, dus wij willen dit allemaal goed en zorgvuldig bekijken. Vervolgens zal de fractie bij de stemmingen morgen laten blijken hoe zij erover oordeelt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voor de Handelingen: de fractie van de Partij voor de Dieren heeft haar steun verbonden aan de amendementen, maar was zeker geen voorstander van het Hervormingsverdrag. Dat wil ik genoteerd hebben.

De heer De Roon (PVV):

Ik heb geprobeerd het zo te formuleren door te zeggen: "de initiatiefnemers van deze amendementen". Dat was mevrouw Ouwehand niet, dat was de heer Ten Broeke voor het amendement dat zij mede heeft ondertekend. De initiatiefnemers van deze amendementen zijn degenen die ervoor waren.

De voorzitter:

Dan is dat helder. Dank u wel.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Behoefte aan schaamlapjes heb ik helemaal niet. Er is sprake van een nieuw verdrag dat om een nieuwe werkwijze van de Kamer vraagt. Zou het niet zo kunnen zijn dat deze amendementen zijn ingediend vanuit de behoefte van de Kamer om dit op deze manier in te vullen?

De heer De Roon (PVV):

Ja, dat is ongetwijfeld het verhaal dat mevrouw Wiegman hier moet houden en dat zij ook zal voorhouden. Dat wil ik haar ook helemaal niet afstrijden. Die mogelijkheid moet zij natuurlijk hebben. Alleen heb ik net uitgelegd hoe ik het politiek gezien inschat, hoe ik denk dat wij deze manoeuvres moeten zien.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Dan constateer ik dat de heer De Roon meer bezig is met schaamlapjes in plaats van die bij mij, als een van de initiatiefnemers, neer te leggen.

De heer De Roon (PVV):

Ik heb ze hier liggen, maar ze zijn toch echt voor en van mevrouw Wiegman.