SGP
03 - 06 - 08 | Nee tegen federeale ambities van Europees Verdrag
Alleen het Nederlandse kabinet ziet het niet: het
EU-Hervormingsverdrag lijkt als twee druppels water op de verworpen
Europese Grondwet. Alleen de franje en opsmuk zijn er af. Wie om
inhoudelijke reden tegen de oude Grondwet was, moet dus ook tegen de
nieuwe Europese Grondwet zijn.
Dat stelt de SGP in het debat over het nieuwe Verdrag. Kamerlid Van
der Staaij vindt dat Europa nog te veel federale ambities koestert.
Dat valt af te leiden uit de plannen voor een Europese minister van
Buitenlandse Zaken, de uitbreiding van de bevoegdheden op o.m. op
justitieterrein en het opgeven van tientallen veto's. Zeker in
vergelijking met 'Nice' is er sprake van meer min- dan pluspunten,
niet in het minst voor de kleine(re) lidstaten.
Een apart punt maakt de SGP van de preambule van het Verdrag. Net als
de vorige doet die aan geschiedvervalsing door consequent te zwijgen
over de cruciale rol van het christendom in de geschiedenis van
Europa.
________________________________________
EU-Hervormingsverdrag
Van der Staaij
3 juni 2008
âDe hogepriesters van de Europese gedachte spreken niet zozeer tot de
harten
van de Europese burgers, maar voeren vooral met elkaar hun eredienst
op in de
tempel van dit bureaucratische instituut zelf, met Brussel als hun
eigen Mekka.â
AD VERBRUGGE, TIJD VAN ONBEHAGEN
Insteek
Voorzitter. Voordat ik concreet op het voorliggende verdrag inga, wil
ik enkele algemene opmerkingen maken over de houding van mijn fractie
ten opzichte van Europa. Vanaf het allereerste begin â dat ruim 50
jaar achter ons ligt derhalve - heeft mijn fractie een herkenbare,
maar ook een kritische visie gekend op het proces van Europese
integratie. Geen blinde kritiek. De EU heeft zonder twijfel veel
bijgedragen aan de lange periode van vrede en welvaart, die wij thans
mogen kennen. Dat erkennen wij graag en daarvoor zijn wij dankbaar.
Toch heeft de SGP zich vaak kritisch opgesteld tegenover het Europese
eenwordingsproces. Niet zonder reden. Was het eenwordingsproces niet
louter gefundeerd op menselijk optimisme, zonder te rekenen met God en
Zijn Woord? Zou Nederland niet overvleugeld worden door grote landen?
Baren we niet een bureaucratische moloch, die zich losweekt van de
burgers?
De Europese integratie heeft inmiddels een hoge vlucht genomen en er
is nauwelijks een onderwerp te noemen of Brussel houdt zich ermee
bezig. Aan de ene kant bood de EU oplossingen voor problemen die
grensoverschrijdend zijn. De SGP erkent de waarde daarvan en denkt
hierover constructief mee. Aan de andere kant streefden veel politici
een alsmaar voortgaande Europeanisering na. Daartegen hebben we ons
blijvend verzet. De EU is geen doel op zich. Op 1 juni 2005 bleek dat
de burgers van Nederland dat ook zo zien, toen bij referendum de
EU-grondwet verworpen werd. Eurofiel Den Haag schrok wakker uit zijn
droom, in ieder geval voor even. Het SGP-geluid, dat vroeger als
tegendraads of zelfs achterhaald werd gezien, kreeg bredere weerklank,
zowel bij burgers als bij politici.
In de afgelopen twintig jaar heeft de SGP vaak âneeâ gezegd tegen
nieuwe Europees verdragen. Meestal omdat de EU te hard van stapel liep
en om te voorkomen dat de Nederlandse regering op allerlei zaken de
controle uit handen zou geven. Betekende dit een antihouding? Nee, het
ging én gaat ons om een Europa dat zijn grenzen kent en zich tot
kerntaken beperkt. Op veel terreinen is de Brusselse bemoeienis te ver
doorgeschoten.
Maar grensoverschrijdende problemen zoals de achteruitgang van het
milieu, internationale criminaliteit, terrorisme en de toestroom van
asielzoekers en illegale migranten vragen wél om Europese
oplossingen. Nationale oplossingen zijn daarvoor niet toereikend. Een
probleemgerichte benadering van Europese integratie is dus gewenst.
Iets daarvan zien we overigens ook terug in het beleid van het huidige
kabinet-Balkenende. Daarin herkennen we elementen uit onze eigen
verkiezingsprogrammaâs. Een nuchtere insteek ten opzichte van Europa.
In die lijn willen we graag meedenken: nationaal beleid waar mogelijk,
Europees beleid waar dat geboden is. Burgers zullen zich immers het
beste in âEuropaâ herkennen als het bijdraagt aan de oplossing van
concrete problemen!
Losse einden
Voorzitter. Vanuit de zojuist geschetste houding wil mijn fractie het
voorliggende verdrag beoordelen. Ik teken daarbij aan, dat dit
eenvoudiger is gezegd dan gedaan. Dat het Verdrag van Lissabon
uiteindelijk onderwerp is geweest van ordinaire koehandel is op elke
pagina zichtbaar; het wemelt van de ingewikkelde overgangsbepalingen,
protocollen, opt-outs en opt-ins, nadere verklaringen, etc. Over
transparantie en simplificatie gesproken! Daar komt bij dat een aantal
zaken zich in de praktijk zullen moeten uitkristalliseren;
bijvoorbeeld als het gaat om de dubbelrol van de Hoge
vertegenwoordiger, de vaste voorzitter van de Raad in combinatie met
een verkleining van de Europese commissie of de uitbouw van de
Europese diplomatieke dienst. Het verdrag kent derhalve nogal wat
losse einden en daarom is het erg lastig om de precieze gevolgen van
dit verdrag te voorspellen. Temeer nu juist ook de personele invulling
van gepleegde innovaties een belangrijke factor is.
Finaliteit
Voorzitter. In het verslag heb ik al opgemerkt het te betreuren, dat
in het verdrag de Unie zich opnieuw niet uitspreekt over de finaliteit
van de EU: noch in geografische noch in inhoudelijke zin. Lidstaten
geven tientallen vetoâs op en er is sprake van vele nieuwe
bevoegdheidstoedelingen ààn en vele bevoegdheidsuitbreidingen vàn
EU-instellingen zónder dat wordt aangeduid wanneer deze
bevoegdhedenoverdracht een grens bereikt. De regering antwoordt
simpelweg, dat dit ook niet de doelstelling van het verdrag was. Dat
kan ik geen argumentatie noemen. Wanneer heeft het integratieproces
zijn grens bereikt? Wanneer heeft het aantal lidstaten zijn grens
bereikt? Waarom spreekt het Verdrag niet duidelijk uit dat de EU een
functionele organisatie moet zijn en blijven, die eerst en vooral
bedoeld is voor het samen oplossen van politieke en maatschappelijke
problemen die lidstaten zelf niet meer het hoofd kunnen bieden? Het is
toch niet overdreven om hierop een antwoord te verlangen? Ik verwijs
in dit verband kortheidshalve nog naar hetgeen hierover vanuit de
Nationale Conventie naar voren is gebracht.
Ter illustratie: De EU wordt plotsklaps een belangrijke taak toegekend
ten aanzien van het sportbeleid (titel XI). Waar komt dit vandaan?
Welke knelpunten worden hiermee opgelost, die niet langs andere weg
hadden kunnen worden weggenomen?
Preambule
Bovenaan ons wensenlijstje voor de EU staat een beleid dat strookt met
Gods goede geboden. Niet alleen in Nederland, maar ook in Europa waait
momenteel een gure seculiere wind. Wil de EU zich ontwikkelen tot een
duurzaam samenwerkingsverband, dan dient zij niet alleen een
economische maar ook een geestelijke samenhang te hebben: een gedeeld
waardenbesef. Daarom vonden wij het zo wenselijk dat àls de
regeringsleiders zich in het Verdrag zouden uitspreken over het
geestelijke erfgoed van Europa, het christendom daarbij niet verzwegen
zou worden. Meer nog, dat zij de betekenis van christelijke waarden
voor het Europa van de toekomst zouden onderstrepen.
Helaas is er in het Verdrag sprake van een preambule, waarin wordt
ingegaan op het geestelijk erfgoed van Europa, maar waarin het
christendom ijskoud verzwegen wordt. Zonder het christendom is Europa
echter niet te verklaren. Europa mist â na het doorsnijden en
marginaliseren van de christelijke wortels van Europa - een werkelijk
bezielend en samenbindend verband. Europa is voor veel mensen slechts
een technocratisch apparaat geworden, ver van hun bed. Is er dan niet
veel voor te zeggen â gelet op de zorg om de huidige invulling van de
moraal, maar ook gelet op bedreigingen van buiten, zoals de radicale
islam â om opnieuw de rijke betekenis van de christelijke traditie en
de daaruit voortvloeiende waarden en normen te belichten? Juist ook in
Europees perspectief en juist ook met het oog op onze identiteit? Is
dan deze armetierige preambule â die grenst aan geschiedvervalsing -
geen gemiste kans?
Takenpakket
Voorzitter. Al bij âNiceâ heeft mijn fractie expliciet gewezen op de
verhouding tussen achtereenvolgende uitbreidingen van de Europese Unie
met nieuwe lidstaten en alsmaar voortgaande uitbreiding van de taken
en bevoegdheden van deze Unie. Naar mijn mening was en is het gelet op
het toenemende aantal lidstaten noodzakelijk om niet meer bevoegdheden
aan de Europese Unie te verlenen, maar juist om bevoegdheden terug te
geven aan de lidstaten. De mét de uitbreiding van de EU sterk
groeiende diversiteit aan nationale culturen, identiteiten, belangen
en vormen van wetgeving moeten dwingen tot een duidelijke beperking
van de taken en bevoegdheden van de EU. Ook de kloof tussen de burgers
van de lidstaten en de Brusselse politiek zou ertoe moeten nopen om
uiterst terughoudend te zijn met het overdragen van alsmaar meer
bevoegdheden van de lidstaten aan de EU, en zelfs te kijken of
bevoegdheden teruggegeven kunnen worden aan de lidstaten. Ik
constateer dat dit Verdrag aan deze notie op geen enkele wijze
gestalte geeft. Is dit geen gemiste kans, juist nu we spreken over
zoân intensief doorlopen traject over bevoegdheidsverdeling tussen EU
en lidstaten? Is mijn conclusie juist, dat in het verdrag de bestaande
systematiek van bevoegdheden wel wordt verduidelijkt, maar niet wordt
beperkt en zeker geen rem vormt op de zich almaar uitbreidende
Europese beleidsdynamiek?
Verdere verdieping
Voorzitter. Ik wil u niet vermoeien met behandeling van de vraag of
dit Verdrag nu wezenlijk afwijkt van de eerder afgeschoten grondwet.
Daarover is reeds eerder gedebatteerd. Naar mijn overtuiging is er
inhoudelijk bijzonder weinig verschil tussen de toenmalige grondwet en
het huidige verdrag. Een recente boeiende nota van de ChristenUnie
onderstreept dit. Het is niet voor niets dat iedere Kamerfractie â op
één na â hetzelfde standpunt innam ten opzichte van de grondwet als
ten opzichte van het nu voorliggende verdrag. De verschillen tussen
grondwet en verdrag hebben vooral betrekking op vorm en symbolen.
Inhoudelijk zijn de verschillen marginaal. Veel deskundigen, maar ook
de meeste Europese regeringsleiders, hebben dit ook klip en klaar
aangeduid en het zou het kabinet sieren als zij dat ook deed.
Voor het overige wil ik het huidige verdrag eenvoudigweg leggen naast
âNiceâ.
Mijn fractie wil daarbij voluit oog hebben voor de positieve elementen
die het betreffende Verdrag van Lissabon biedt. Ik denk dan expliciet
aan bijvoorbeeld de grotere rol van nationale parlementen (gele en
oranje kaart) en de verhelderde relatie tussen de bevoegdheden van
lidstaten en EU. Desalniettemin overheersen voor mijn fractie de
negatieve elementen.
Opnieuw is er sprake van vele nieuwe bevoegdheidstoedelingen ààn en
vele bevoegdheidsuitbreidingen vàn de EU-instellingen zónder dat
daarbij altijd een overtuigende motivering op basis van het
subsidiariteitsbeginsel voorhanden is. Dit betreft met name de
terreinen op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en
recht en een serie nieuwe beleidsterreinen waarop de EU bevoegdheden
heeft geclaimd, zoals energie en het gemeenschappelijk buitenlands,
veiligheids- en defensiebeleid. Na de voltooiing van de interne markt
richt de EU haar ambities overduidelijk op de onderdelen uit de
huidige 3e pijler en het Gemeenschappelijk buitenlands en
veiligheidsbeleid (GBVB) en het Europees veiligheids- en
defensiebeleid (EVDB). De EU moet op het wereldtoneel haar eigen rol
gaan spelen. Ik noem hierbij de expliciete aanzetten voor een Europees
leger en de oprichting van een Europees Defensieagentschap; een soort
embryonaal ministerie van Defensie van de EU. De vraag of het hier
altijd om EU-doelstellingen gaat, blijft voor de SGP-fractie een
knellende vraag. Met dit Verdrag krijgt het integratieproces in ieder
geval een stevige verdieping.
Pijlerstructuur e.a.
In aansluiting op het voorgaande noem ik de afschaffing van de
zogenaamde pijlerstructuur. Concreet betekent dit onder meer dat ook
de justitiële en politiële samenwerking in strafzaken (derde pijler)
terecht komt onder het supranationale model. Ten aanzien van deze
terreinen wordt voortaan met gekwalificeerde meerderheid besloten, in
plaats van bij unanimiteit. Een ingrijpende stap, waarvoor ik de
motivatie nog steeds mager vindt. Welke concrete politieke problemen
op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht konden niet onder de
huidige verdragsbepalingen opgelost worden en kunnen dat onder de
nieuwe wel? Kan de regering echt hard maken dat besluitvorming bij
unanimiteit de totstandkoming van Europees beleid en regelgeving op
het gebied van vrijheid, veiligheid en recht gefrustreerd heeft?
Naast inhoudelijke terreinen waar het integratieproces een impuls
krijgt, valt ook nog te wijzen op de royale mogelijkheden voor een
verdergaande sluipende integratie via het mechanisme van nauwere
samenwerking. Zonder allerlei Verdragswijzigingen kunnen âkopgroepenâ
van lidstaten overgaan tot verdere integratie op bepaalde
beleidsvelden, die vervolgens potentiële toekomstige deelnemers zal
binden. Ik wijs in dit kader op het mogelijke gevaar van een EU met
âtwee of meer snelhedenâ, wat zich zal manifesteren wanneer een
bepaalde groep lidstaten op een beleidsterrein nauwere samenwerking
aangaat. Is de regering hiervoor niet beducht, zeker in relatie tot de
recent toegetreden lidstaten en de mogelijk in de nabije toekomst
toetredende staten, die toch op vele beleidsterreinen nog een relatief
grote achterstand hebben op de andere lidstaten? Gebruikmaking van het
instrument van de nauwere samenwerking, met buitensluiting van de
nieuwere lidstaten, kan zomaar afbreuk doen aan de onderlinge
loyaliteit van de lidstaten en hun loyaliteit ten opzichte van de EU.
Bovendien ontstaan er op deze wijze twee lagen van regelgeving, ook
bÃnnen één en hetzelfde beleidsterrein, waarvan de ene bindend is
voor alle lidstaten en de andere slechts voor de deelnemers aan de
nauwere samenwerking. Hierdoor komt de transparantie en
doorzichtigheid van Europese samenwerking op het beleidsterrein in
kwestie in gevaar. Ziet de regering hier geen grote nadelen?
Daarnaast leg ik de vinger bij de verruiming van de reikwijdte van het
flexibiliteitartikel (artikel 352 VWEU), dat voorziet in een algemene
bevoegdheid voor gevallen waarin het verdrag geen specifieke
bevoegdheid voorziet om één van de doelstellingen van de Unie te
kunnen verwezenlijken. Dit artikel staat in beginsel haaks op de
nagestreefde heldere afbakening van bevoegdheden tussen EU en
lidstaten.
In algemene zin moet ik constateren, dat de ambities van een federaal
Europa derhalve bepaald niet verdwenen zijn. Ook op institutioneel
vlak worden in dit verband een aantal hervormingen doorgevoerd (een
sterkere Europese Raad, een vaste voorzitter van deze Raad, verlies
van een eigen eurocommissaris, hoge vertegenwoordiger met eigen
diplomatieke dienst, meer bevoegdheden voor het Europees parlement,
etc.) die de EU een meer federaal aanzien gaan geven.
Ik kom op onderdelen nader terug, maar ik merk op, dat het verdrag bij
uitstek voor kleinere lidstaten slecht uitpakt door de instelling van
een vaste voorzitter en het vooruitzicht niet langer altijd een eigen
onderdaan in de Europese Commissie te hebben. De kleine lidstaten,
waaronder Nederland, hebben hiertegen altijd stevig geageerd.
Mijn fractie heeft er hoe dan ook moeite mee, dat vanaf 2014 iedere
lidstaat (bij tourbeurt) een eigen eurocommissaris moet ontberen. Ik
vind dit een verkeerde ontwikkeling, omdat de link tussen de lidstaten
en de Commissie op deze manier doorbroken wordt.
Subsidiariteit
Mijn fractie is verheugd dat aan artikel 12 een protocol is gevoegd
over het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, waarin
ook een rol aan de nationale parlementen is toebedeeld. De hierin
neergelegde procedure biedt in ieder geval de nodige mogelijkheden
voor een sterkere betrokkenheid van die parlementen bij de Europese
besluitvorming. Het risico dat hier sprake is van een papieren tijger
is echter niet denkbeeldig vanwege de beperkingen die het protocol
oplegt aan de gebruikmaking van die mogelijkheden. Ik denk dan vooral
aan de zeer korte termijn van acht weken, waarbinnen een-derde van de
nationale parlementen bezwaar gemaakt moet hebben tegen een
Commissievoorstel. Dit vergt niet alleen een zeer goedlopende interne
behandelprocedure van elk nationaal parlement, maar ook een zeer
geperfectioneerde samenwerking met andere nationale parlementen, in
het geval men de Commissie ertoe wil bewegen het voorstel op gronden
van subsidiariteit te heroverwegen. Waarom is deze mogelijkheid zo
beperkt en zo benauwd vorm gegeven?
Instemmingsvereiste
Voorzitter. Ik wil op deze plaats ook stilstaan bij het parlementaire
instemmingsvereiste, dat op dit moment nog voorhanden is: met bindende
(derde pijler)besluiten over strafrechtelijke samenwerking mag de
Nederlandse minister in de Raad pas instemmen als ons parlement
daarmee instemt. De regering wil dit vereiste schrappen. Dat zou een
substantiële verslechtering zijn van de positie van ons parlement ten
opzichte van de huidige situatie. Het is ook onjuist om dit te
verdedigen met een verwijzing naar de rol van het Europees parlement
op dit terrein; het gaat hier om een Europese procedure die zich niet
richt op de regering. Het instemmingsvereiste waarborgt dat de
minister rekent met de parlementaire wensen; het geeft de minister
bovendien een steviger onderhandelingspositie.
Voorzitter. Mijn fractie wil geen verslechteringen ten aanzien van het
huidige parlementaire instemmingsvereiste. Wij willen dit houden,
zeker ten aanzien van de gevoelige terreinen van politie, justitie,
migratie en asiel. Voor de overige terreinen dient tenminste een
behandelingsvoorbehoud te worden ingevoerd. Vele lidstaten kennen dit:
de regering mag pas instemmen met ontwerpbesluiten als zij door het
parlement zijn âvrijgegevenâ. Wil de regering hier eens op reageren,
evenals op de hieromtrent ingediende amendementen?
Voorzitter Raad
De SGP-fractie plaatst grote vraagtekens bij de geïntroduceerde post
van een vaste voorzitter voor de Europese Raad. Het is zeker denkbaar,
dat deze voorzitter zich presidentiële allures zal aanmeten. (Dit
wordt nog versterkt door het gegeven dat âvoorzitterâ zowel in het
Frans als in het Engels wordt vertaald met âPresidentâ!) Het leiden en
stimuleren van de werkzaamheden van de Europese Raad, de zorgplicht
voor de voorbereiding en continuïteit van de werkzaamheden van deze
instelling en de taak om de samenhang en consensus te bevorderen zijn
bepaald geen louter procedurele taken. Het is toch reëel om ervan uit
te gaan dat een krachtige persoonlijkheid hier een politieke invulling
aan zal geven?
Mijn scepsis geldt ook de taak van de voorzitter op het terrein van de
externe vertegenwoordiging. Het is zeker niet denkbeeldig dat hier
spanningen kunnen ontstaan met de functie-uitoefening van de Hoge
vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en
veiligheidsbeleid. Zo behoort de voorbereiding van het GBVB tot het
takenpakket van de Hoge Vertegenwoordiger, maar aangezien de Europese
Raad de strategische beleidslijnen voor het GBVB vaststelt, kan ook
hier de vaste voorzitter een substantiële rol claimen. Dit is toch
risicovol? De regering kan toch niet stellen dat de rol van de
voorzitter op het terrein van de externe vertegenwoordiging vooral
technisch van aard is? Anders zou ook de bepaling dat deze taak geldt,
âonverminderd de aan de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor
buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid toegedeelde bevoegdhedenâ
overbodig zijn. Rivaliteit en territoriumdrift zouden wel eens de
vruchten van deze constellatie kunnen zijn.
Hoge vertegenwoordiger en buitenlands beleid
Voorzitter. Ik zie de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor
buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid als de cosmetische
herintroductie van de EU-minister van buitenlandse zaken. Aan de
institutionele vormgeving van deze post kleven veel nadelen. Ik noem
daarbij de âdubbele hoedâ van deze persoon als vertegenwoordiger
namens de Raad en eurocommissaris externe betrekkingen. Feitelijk
spreken we hier over een Europese âsuperministerâ van Buitenlandse
zaken. Hij gaat het gezicht naar buiten toe vormen. In dat verband zal
hij ook optreden om in de VN-veiligheidsraad het Uniestandpunt te
verwoorden. Hij zal tevens leiding geven aan een Europese diplomatieke
dienst en aan de Unievertegenwoordigingen in het buitenland. Al met al
wordt met de introductie van deze post een stevige impuls gegeven aan
het gemeenschappelijke buitenlands beleid; een beleid dat altijd als
intergouvernementeel is aangemerkt en dat wat betreft mijn fractie
moet blijven.
Ik merk hierbij op dat de buitenlandspolitieke prioriteiten van de
lidstaten vaak zo ver uit elkaar liggen dat het nastreven van een
alomvattend en krachtig buitenlands beleid tamelijk vruchteloos
schijnt. Om die reden vind ik de doelstellingen zoals die in artikel
21 geformuleerd zijn veel te ambitieus. Waar dit artikel spreekt over
de âwereldwijde verspreidingâ van de beginselen die aan de oprichting,
ontwikkeling en uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen, maak ik
de kanttekening dat gezien de verdeeldheid binnen de EU over de
invulling en realisering van deze waarden, eerder grote bescheidenheid
op zijn plaats is. Vanuit de SGP-visie op het buitenlands beleid als
behorend tot de kern van de beleidsbevoegdheden van de lidstaten, keur
ik de stapsgewijze invoering van besluitvorming bij gekwalificeerde
meerderheid op dit beleidsgebied in ieder geval af.
Tot slot wekken zinsnedes waarin gewag wordt gemaakt van de
âtotstandbrenging van een steeds toenemende convergentie van het
optreden van de lidstatenâ (artikel 24) tenminste de indruk dat wordt
beoogd een volledig uniform buitenlands beleid tot stand te brengen.
Mijn fractie wil erop hameren dat er voldoende ruimte moet blijven
voor nationale standpunten en accenten. Is dat gegarandeerd?
Veiligheidsbeleid
Voorzitter. Wat betreft het beoogde veiligheidsbeleid is mijn fractie
ook niet gerust, al ben ik blij dat besluitvorming bij unanimiteit
gehandhaafd blijft en dat het beleid op intergouvernementele leest
geschoeid blijft. Ik kan mij echter niet aan de indruk onttrekken dat
de nieuwe bepalingen over het defensiebeleid méér dan voorheen de
mogelijkheid aan de EU bieden om, los van de NAVO en los van de VS,
een eigen veiligheidsbeleid te voeren, met als uiteindelijke uitkomst
een eigen Europees leger. De regering beklemtoont dat van een Europese
âalleingangâ op dit onderdeel geen sprake zal zijn. Ik hoop, dat dit
ook werkelijk het geval zal blijken te zijn. Een koers min of meer los
van NAVO en VS beschouw ik als vruchteloos en potentieel gevaarlijk.
Niets is van zoân groot belang in de huidige wereldorde als een
optimale samenwerking tussen de VS en de EU op veiligheidsgebied. Mijn
fractie vindt dat primair binnen de NAVO de Europese staten kunnen en
moeten werken aan verbetering van hun defensieapparaten, onderlinge
samenwerking enzovoort.
Handvest
Voorzitter. Het Handvest van de grondrechten is met dit Verdrag in
één keer juridisch bindend verklaard. Over deze stap is al veel
gesproken. Ook over de nadelige consequenties daarvan, bijvoorbeeld in
relatie met het reeds opgebouwde âjurisprudentiekapitaalâ van het EVRM
dat het opnieuw formuleren van dezelfde rechten in andere bewoordingen
overbodig en verwarrend maakt. Daarnaast zij gewezen op de algemene,
en daarmee juridisch onduidelijke formulering van diverse bepalingen
uit het Handvest, waarvan de reikwijdte en gevolgen vooralsnog
onduidelijk zijn. Datzelfde geldt voor de onderlinge verhouding van
sommige bepalingen uit het Handvest. Deze punten zijn allemaal al
eerder gemaakt. De EU is naar mijn mening volstrekt niet nodig om als
verdediger van onze grondrechten te fungeren. Toetreding van de EU tot
het EVRM is meer dan voldoende. Naar mijn mening is die toetreding
afdoende om het optreden van de EU aan algemene rechtsnormen en
âbeginselen te binden. Opname van grondrechten hoort bij een grondwet,
niet bij een Verdrag.
Burgerinitiatief
Kortheidshalve merk ik nog op dat mijn fractie weinig perspectief ziet
in het zogeheten burgerinitiatief. Ik stel vast dat ongeveer 2
promille van de burgers van de gezamenlijke lidstaten een rechtsgeldig
verzoek kan doen aan de Commissie om een bepaald voorstel in te
dienen. Dat betekent dat het betreffende verzoek bepaald geen
draagvlak hoeft te hebben onder een meerderheid van de burgers van de
gezamenlijke lidstaten.
Referendum
Voorzitter. Afsluitend: vorige week is helder geworden dat er geen
referendum over het Verdrag komt. Het gehele proces hieromtrent kan
nauwelijks aanspraak maken op een schoonheidsprijs en valt moeilijk
uit te leggen aan onze burgers. âIn Brussel doen ze toch wat ze zelf
willen.â Daarom wil ik hier een lans breken voor een betere weg. De
enorme doorwerking van de Europese verdragen in onze rechtsorde vormen
voldoende reden om een hógere drempel in te voeren voor de
parlementaire goedkeuring van Europese verdragen. Zoals dat ook in
verschillende EU-lidstaten gebruikelijk is. Het is een grote
onevenwichtigheid, dat zonder enige extra waarborg de helft-plus-een
kan besluiten tot vergaande overdracht van bevoegdheden, die de
nationale soevereiniteit uithollen.
Het hanteren van een gekwalificeerde meerderheid kan deze weeffout
herstellen. Dit impliceert dat de Grondwet zo gewijzigd moet worden
dat voor goedkeuring van verdragen waarop de Europese Unie is
gegrondvest voortaan een tweederde meerderheid is vereist. Het
hanteren van een drempel van tweederde staat symbool voor de erkenning
dat Europese verdragen vanwege hun grote invloed op ons
constitutionele bestel alleen met een breed draagvlak in de
volksvertegenwoordiging goedgekeurd kunnen worden. Bovendien past zoân
eis beter bij onze representatieve democratie dan een referendum. Een
bijkomend voordeel is dat het eenvoudig uitvoerbaar is en het
wetgevingsproces niet langer maakt. Deze verhoogde drempel zal de
regering stimuleren om bij de onderhandelingen over een nieuw verdrag
het onderste uit de kan te halen voor Nederland. En het zal de
volksvertegenwoordiging erbij bepalen dat instemming met Europese
verdragen geen vanzelfsprekendheid is, maar op een weloverwogen keus
moet berusten. Wil de regering eens reflecteren op deze gedachte, die
inmiddels via een initiatiefwetsvoorstel mijnerzijds aanhangig is bij
de Tweede Kamer?
Grondwet
Voorzitter. Onder meer door prof. Besselink (hoogleraar Europees
constitutioneel recht) is erop gewezen, dat het Verdrag van Lissabon
noodzaakt tot het afwijken van een concrete bepaling van onze
grondwet. De door dit verdrag te wijzigen verdragen dwingen in
voorkomende gevallen om af te wijken in elk geval van artikel 120 van
de Grondwet, en mogelijk ook van de artikelen 93 en 94 grondwet.
Kortheidshalve verwijs ik naar het uitgebrachte advies van deze
hoogleraar. Hoe wil de regering omgaan met deze grondwettelijke
aspecten van de onderhavige goedkeuringswet?
Conclusie
Voorzitter. Ik wacht met belangstelling het antwoord van de regering
af. Het mag echter duidelijk zijn, dat mijn fractie van mening is, dat
dit Verdrag een stevige, verdere uitbreiding en communautarisering van
het beleidsdomein van de EU impliceert, waartegen mijn fractie grote
bedenkingen heeft. Ik heb dat met vele voorbeelden geïllustreerd.
Uiteraard valt ook te wijzen op positieve elementen, zoals de eigen
rol die nationale parlementen hierbij kunnen spelen. Denk aan de gele
en oranje-kaartprocedure. Maar uiteindelijk onderstrepen dergelijke
procedures slechts hoe diep de Europese integratie is doorgedrongen in
het nationale beleidsdomein. Daarover is en blijft mijn fractie
kritisch.
Nee tegen federeale ambities van Europees Verdrag