ChristenUnie
Inbreng Verdrag van Lissabon
Inbreng Verdrag van Lissabon
dinsdag 03 juni 2008 17:14
Verdrag van Lissabon
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Is per se een amendement nodig voor de wensen die de heer Ten Broeke
heeft? Ik wil deze vraag graag even kort toelichten. Men zegt dat wij
met het Verdrag van Lissabon het Huis van Europa weer op orde brengen.
Het is de taak van de Tweede Kamer om ons eigen huis op orde te
brengen om binnen het Verdrag van Lissabon te kunnen functioneren.
Moet dat met een amendement? Als het antwoord van de heer Ten Broeke
op deze vraag bevestigend luidt, vraag ik mij af hoe hij met een
amendement denkt te kunnen waarborgen wat hij wil of juist niet wil.
Hij wil geen Deense toestanden, en bepaalde afbakeningen en wijzen van
in werking treden en functioneren. Juist de zaken die hij noemt, zie
ik in het amendement niet precies terugkeren.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ten aanzien van de Deense toestanden merk ik op dat Denemarken een
mandateringssysteem kent. Vanuit de Deense constitutionele tradities
is dat logisch. Er is een eenkamersysteem en er is sprake van
minderheidsregeringen. Een Deense minister durft Kopenhagen echt niet
te verlaten als hij niet weet dat hij heelhuids kan terugkeren. In die
situatie snap ik het. Dat heeft echter niets te maken met het systeem
dat wij in Nederland kennen. Wij hebben daarnaar heel zorgvuldig
gekeken. Op basis van de motie die ik vorig jaar heb ingediend, hebben
wij hiernaar onderzoek verricht. Wij hebben vastgesteld dat het zich
niet verhoudt met het Nederlandse constitutioneel systeem. Het is dan
ook absoluut niet aan de orde.
Een mandateringsysteem is dus absoluut niet aan de orde. Het is echter
wel nodig om dit per amendement te regelen, omdat een amendement de
verhoudingen dwingt. Iemand zei tijdens het debat van vorige week dat
het algemeen kiesrecht ook niet bij motie is geregeld. Toch was de
attitude wel wat veranderd toen dit kiesrecht werd ingevoerd; men
wilde vrouwen ook kiesrecht geven. Er zijn echter zaken die zo
belangrijk zijn voor de verhouding tussen de Eerste en Tweede Kamer en
de regering, dat die moeten worden vastgelegd. In dit geval is de
disciplinering zeer noodzakelijk. Dit constateren wij al vijftien jaar
zonder behandelingsvoorbehoud. Ik wil niet nog eens vijftien jaar
wachten om daarna dezelfde conclusie te trekken.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
De heer Ten Broeke zegt: geen Deense toestanden. Hij zegt ook dat wij
deze manier helemaal niet kennen in Nederland. Kan hij met dit
amendement echter waarborgen dat dit op een andere manier wordt
ingericht en wij geen Deense toestanden creëren? Kan hij verwijzen
naar een tekst?
De heer Ten Broeke (VVD):
Mevrouw Wiegman maakt de vergelijking met Denemarken. Ik wil daaruit
echter wegblijven, want dit heeft echt niets met het Deense systeem te
maken. Waar leest zij dat ik een mandaat opleg? Sterker nog, het
behandelingsvoorbehoud geeft de regering uitsluitend de verplichting
om vanaf het allereerste moment, de eerste raadswerkgroep, ons
structureel, periodiek, regelmatig en intensief in te lichten over het
besprokene. Wij schiften de informatie ook nog eens. De hele berg die
uit Brussel in ons Postvak IN belandt, wordt door ons eerst geschift.
Ervaring in andere landen leert dat je dan ongeveer 10% overhoudt. Dit
gedeelte dragen wij voor behandeling voor. Dan nog kan de regering aan
het einde van de procedure af zien van overeenstemming. Men moet het
er echter wel over eens zijn dat het gesprek is afgerond.
Vanzelfsprekend draagt de regering na de besluitvorming hiervan de
consequenties, mocht de Kamer hiertoe besluiten.
Het instemmingsrecht beperk ik tot de terreinen waar unanimiteit
geldt, zoals bij buitenlandse zaken en defensie. Ook geldt dit
instemmingsrecht als er bijzondere procedures gelden waaraan het
Europees Parlement niet te pas komt en als dus de democratische
legitimering niet aanwezig is. Ten slotte geldt het waar
noodremprocedures zijn ingevoerd en dus het nationale belang kan
worden ingeroepen, en er dus ook weer sprake kan zijn van unanimiteit
als hiervoor de procedure wordt gevolgd. Voor deze situaties geldt het
instemmingsrecht dus sowieso. Voor het overige geldt dezelfde
systematiek als bij het behandelingsvoorbehoud. Wij nemen een termijn
waarbinnen wij stilzwijgend akkoord gaan. Als wij iets voor een
instemmingsrecht willen agenderen, zullen wij binnen deze termijn
"piepen". Dit woord komt naar ik meen uit het Duitse systeem. Dit is
echt iets heel anders dan het Deense voorstel.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
De heer Ten Broeke noemde al het piepsysteem. Het blijkt dus dat dit
amendement veel uitwerking vergt. Hoe gaan wij dit precies inrichten?
De heer Ten Broeke zegt dat het behandeld moet gaan worden. Hoe borgen
wij dat dit amendement niet materieel neerkomt op een instemmingsrecht
van het parlement?
De heer Ten Broeke (VVD):
Omdat dit zelfs expliciet in de toelichting staat genoemd. Ik zal het
u voorlezen. "De in dit amendement vastgelegde behandelingsvolgorde
verschilt hierin van de instemmingsprocedure, dat de Kamers de
onderwerpen preciezer en actiever zullen volgen." Dit komt dus neer op
een soort tracking and tracing van de regering door de Kamer.
Daarboven staat in de toelichting: "Zij kan ook niet meewerken aan de
uiteindelijke vaststelling van wetgevingshandelingen voordat de
desbetreffende Kamer de behandeling en het overleg heeft afgerond."
Zij kan dus niet meewerken voordat het overleg en de behandeling zijn
afgerond. Dat is echt iets anders dan: "hoe had u het gehad willen
hebben?". Het is ook iets anders dan: "mogen wij instemmen?".
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik begrijp het verschil goed tussen het Deense systeem en wat nu bij
amendement wordt voorgesteld. Bij een behandelingsvoorbehoud hoeft de
discussie er aan het einde van de rit niet toe te leiden dat je het
met elkaar eens bent. Deze afwezigheid van overeenstemming hoeft
echter nog niet direct tot een vertrouwenskwestie te leiden. In de
gewone verhouding tussen regering en parlement kan het parlement er
dan op vertrouwen dat de regering er toch nog het beste van zal maken.
Dit is een groot verschil met het mandaatsysteem.
De heer Ten Broeke (VVD):
Juist, en ook met het instemmingsrecht.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Precies. Ik heb twee vragen aan de heer Ten Broeke.
Ten eerste zou het voor mij verhelderend zijn als de heer Ten Broeke
het verband tussen de twee amendementen nog eens toelicht. In het ene
amendement is er namelijk bij het instemmingsrecht sprake van dat je
binnen twee maanden kunt piepen, terwijl bij het
behandelingsvoorbehoud gesproken wordt over een termijn van drie
maanden waarbinnen je moet piepen. Hoe verhouden die termijnen zich
tot elkaar?
Ten tweede vraag ik mij af hoe je moet piepen. Heeft de heer Ten
Broeke daar al vastomlijnde ideeën over? Moet dat gebeuren door een
Kamermeerderheid of kan het door een commissie gebeuren? Kan het
geregeld worden via de 30-ledenregel zoals wij die kennen bij de
goedkeuring van verdragen, waarvoor geldt dat 20% van het aantal
grondwettelijke leden kan vragen om behandeling? De heer Ten Broeke
begrijpt waar ik naartoe wil: staat het open of ligt het vast?
De heer Ten Broeke (VVD):
Het ene amendement richt zich op een behandelingsvoorbehoud. Je zou
kunnen zeggen dat dit een mildere vorm is van het volgen van de
regering, waarbij uiteindelijk verschil van overeenstemming kan
blijven bestaan. Nadat de regering heeft besloten om instemming te
verlenen in de Raad, kan dat vervolgens tot consequenties leiden in de
Kamer. Deze zijn echter niet voorgeprogrammeerd. Bij het
instemmingsrecht wil de Kamer in ieder geval dat voor de categorieën
onderwerpen die zijn genoemd, instemming sowieso wordt gevraagd en dat
er voor de rest stilzwijgende instemming is. Mevrouw Peters zegt
terecht dat er een verschil zit tussen de beide periodes. Dat heb ik
aangebracht omdat bij instemmingsrecht de regering heel snel moet
weten wat zij wil en wenst. Mij is duidelijk geworden, ook na studie
van de JBZ-pijler waarvoor nu instemmingsrecht bestaat en waartoe dit
zich beperkt, dat een termijn van twee maanden correspondeert met wat
er in het verdrag is opgenomen, namelijk het feit dat bij ons, als
enige, het nationale parlement eerst twee maanden lang eigenaar is van
voorstellen van de Europese Commissie alvorens er formele
onderhandelingen kunnen beginnen. Daarom heb ik de termijnen volstrekt
gelijk laten lopen, maar ben ik bij een behandelingsvoorbehoud iets
ruimer in het jasje gaan zitten, om zo de schifting goed te kunnen
laten plaatsvinden.
De verdere uitvoering moet wat mij betreft kunnen gebeuren door een
wijziging van het Reglement van Orde, of moet in ieder geval kunnen
worden afgesproken in het onderlinge verkeer van de Kamer. Ik kan mij
echter voorstellen dat wij dit nog verder willen preciseren, en ik sta
open voor suggesties op dit punt.
De heer Blom (PvdA):
Ik heb een vraag over het laatste punt. Op het moment dat de Kamer
besluit, zoals de heer Ten Broeke dat voorstelt, om zo'n amendement
aan te nemen, hebben wij vastgesteld dat wij met een
behandelingsvoorbehoud gaan werken. Wij hebben alleen nog niet
vastgesteld hoe wij dat gaan doen. Dat betekent dat wij dan een
heleboel essentiële informatie missen. Op het moment dat er op een
ander manier tot besluitvorming wordt gekomen dan wij nu in de
Commissie doen, namelijk bij meerderheid iets op de agenda zetten, kun
je verwachten dat als je een behandelingsvoorbehoud wilt, je dat op
dezelfde manier gaat doen. Dat waarborgt in ieder geval de stroom van
debatten hier in de Kamer. Wij moeten namelijk niet alleen kijken naar
de theoretische invulling van zo'n behandelingsvoorbehoud, maar ook
naar de praktische kant van zaken.
De voorzitter:
U hebt uw punt gemaakt.
De heer Blom (PvdA):
Ik heb nog één korte toevoeging. Op het moment dat je het naar beneden
aanpast, dus via de 30 zetels of misschien slechts één partij, zou dat
kunnen leiden tot een ongelofelijke stroom van debatjes in de Kamer.
Zo kan er een soort file ontstaan van files uit Brussel.
De heer Ten Broeke (VVD):
Daarvoor is de schifting. Er zijn heel veel verschillende systemen
voor. Ik kan nu een systeemdiscussie met de heer Blom voeren, maar dat
wil ik niet. Ik wil dat wij vandaag het principe omarmen. Het principe
dat wij op deze manier onze controlerende rol gaan invullen, is mij
veel waard. Wij kunnen het hebben over de uitvoering, maar die moet
dat principe niet in de weg staan. Voor de uitvoering bestaan
verschillende modaliteiten, mevrouw Peters noemde er al een. Ik kan
mij echter ook andere voorstellen. Je kunt bij wijze van spreken ook
de shortlist bij handopsteken vaststellen maar over die shortlist
vervolgens een gewone meerderheid laten besluiten. Er zijn
verschillende modaliteiten die wij moeten onderzoeken. Het principe
moeten wij echter vastleggen. Zo is het overigens ook gegaan bij het
Schengenverdrag, het Verdrag van Maastricht daarna en alle andere
goedkeuringswetten waarvoor deze regering het instemmingsrecht met één
streep uitveegt. Daarvoor is ook niet voorzien in procedureafspraken.
Ook daaraan heeft het parlement zelf invulling gegeven. Op de punten
van subsidiariteit en proportionaliteit, die een ander type toets
zijn, doen wij het ook op een andere manier.
Wij hebben die dit jaar zelfs nog weer aangepast op vragen als wanneer
je in die commissie kunt zitten en wanneer niet en wanneer je iets
kunt aanbrengen en wanneer niet. Die uitvoering bediscussieer ik graag
met de heer Blom, maar wij hebben nog een half jaar om dat op te
lossen. Wij hebben echter alleen deze week en dit moment om deze boot
niet meer te laten passeren.
De heer Ormel (CDA):
Voorzitter. Het amendement van de heer Ten Broeke lezende en zijn
uitleg horende, bekruipt mij steeds meer het gevoel dat hij bezig met
het opnieuw uitvinden van het wiel. Denkt hij niet dat de
mogelijkheden van de Kamer op dit punt voldoende zijn om te doen wat
hij met zijn amendement probeert te bereiken?
De heer Ten Broeke (VVD):
Het antwoord daarop is dubbel neen. Wij hebben die mogelijkheden niet,
maar ook de praktijk staat er lijnrecht tegenover. Dubbel is wat in
het amendement van de heer Ormel staat, namelijk dat de Kamer een vorm
van informatieplicht van de regering moet ontvangen, want volgens mij
hebben wij die al.
Ik stel voor, een volstrekt andere werkwijze te hanteren. Dan kunnen
fiches niet meer te laat zijn. Besluitvorming die zich buiten ons
gezichtsveld afspeelt, kan ook niet meer.
De voorzitter:
U moet echt proberen om korter te antwoorden.
De heer Ten Broeke (VVD):
Zeker, maar het zijn wezenlijke vragen, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, maar dat gaat de gehele avond zo door. Het ene is nog wezenlijker
dan het andere.
De heer Ten Broeke (VVD):
Het gaat zelfs over het functioneren van uw eigen parlement.
De voorzitter:
Daarom leef ik ook zo mee. Hoe lang duren volgens u twee minuten?
De heer Ten Broeke (VVD):
Op twee zinnen na ben ik klaar.
De voorzitter:
Geweldig. Ik zet uw tijd weer aan.
De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. Hebben wij voldoende meegepraat over 60 jaar Europese
integratie? De WRR en heel veel andere deskundigen die dit al jaren
bestuderen, constateren dat dit niet het geval is. Zij smeken ons
bijna om iets anders te doen. Zij smeken ons bijna om die
disciplinering naar twee kanten toe eindelijk vorm te geven. Andere
landen tonen de reflex om bij een vergrote Unie ook hun invloed te
organiseren in die grotere Unie. Waar geen logische combinaties meer
mogelijk zijn, valt Nederland terug en blijft zitten met de
achterafcontrole, zoals die in het oude leerstuk van de Grondwet was
opgenomen. Zelfs de regering erkent dat dit zich slecht verhoudt met
de erkenning van Europees beleid als binnenlands beleid. Daarom, dames
en heren,...... Hé, op de een of andere manier zie ik u allen ineens
als publiek! Dat is toch gek!
De voorzitter:
Dat heb ik graag. Ik luister echt.
De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. Daarom vind ik dat wij nu echt de consequentie moeten
trekken van het feit dat Europa binnenlands beleid is geworden. Dat
verdient een behandeling, zoals wij dat met het overige binnenlands
beleid ook doen. Laten wij beginnen met serieus werk te maken van onze
controle, niet alleen voor de legitimiteit naar de burgers, maar ook
voor Europa.
De voorzitter:
Ik wijs de leden erop dat er een briefje van mij is rondgegaan. Ik zou
niet graag willen dat u dat niet leest.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is nu enkele jaren geleden dat het Verdrag van Nice
van kracht werd. Over dit verdrag werd in deze Kamer gedebatteerd op
het moment dat de Commissie de mededeling deed dat het niet lang zou
duren voordat er tien nieuwe lidstaten bij de Unie zouden komen.
Een historisch moment. Sindsdien zijn er nog eens twee lidstaten bij
gekomen, waarmee wij op de huidige omvang van 27 lidstaten zitten.
West- en Oost-Europa zijn verenigd in één Europese Unie. Wie had dat
durven denken gedurende de jaren die wij de koude oorlog hebben
genoemd?
De goedkeuring van het Verdrag van Nice was ook om een andere reden
een historisch moment. Het was voor het eerst dat de ChristenUnie met
een wijziging van een Europees verdrag heeft ingestemd. Het Verdrag
van Nice had ten doel de Europese Unie klaar te maken voor
uitbreiding. In de afgelopen jaren werd echter duidelijk dat voor een
goed functioneren van de Unie met zo veel leden meer nodig was dan
Nice. Het grondwettelijke verdrag moest uitkomst bieden. Zoals de
Kamer weet, kon de ChristenUnie zich hierin niet vinden. Hoewel geen
voorstander van het referendum, heeft de ChristenUnie de tijd
voorafgaand aan dit referendum gebruikt om haar visie op het
grondwettelijke verdrag duidelijk te maken aan de Nederlandse
bevolking.
De bezwaren concentreren zich op twee punten: de vorm van het verdrag
en de pretentie die het in zich meedroeg. Het grondwettelijke verdrag
ademde een verstatelijking van de Unie, wat bleek uit de benaming van
grondwettelijk verdrag, uit het formaliseren van vlag en volkslied,
uit titels als president en minister en uit het benoemen van
richtlijnen en verordeningen als wetten. Daarnaast waren de "checks
and balances" onvoldoende gewaarborgd. Hoe zat het met de verdeling
van bevoegdheden, wat was de rol van nationale parlementen en wat
waren de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het Europees
Parlement? Ter verduidelijking, de ChristenUnie was niet tegen alle
vernieuwingen en voorstellen uit het grondwettelijke verdrag. Er was
noodzaak voor aanpassing van de institutionele structuur van de
Europese Unie om ook in de toekomst te kunnen functioneren, gezien de
uitbreiding naar de huidige 27 lidstaten en de nieuwe uitdagingen die
op ons afkomen.
Na de bezinningsperiode die volgde op het nee van Frankrijk en
Nederland ligt nu het Verdrag van Lissabon voor. Voor mijn fractie
zijn de volgende vragen hierbij belangrijk. Is tegemoet gekomen aan de
bezwaren die de ChristenUnie had bij het grondwettelijke verdrag? Is
het Verdrag van Lissabon ten opzichte van Nice een verbetering of
niet? De vraag of het Verdrag van Lissabon een verbetering is, kan
langs drie sporen beoordeeld worden. Is het transparanter, is het
effectiever en is het democratischer? Als mijn fractie het Verdrag van
Lissabon vergelijkt met het grondwettelijke verdrag, kunnen wij niet
anders dan concluderen dat het Verdrag van Lissabon wezenlijk afwijkt
van het grondwettelijke verdrag. Dat was ook onze insteek bij het
coalitieakkoord. Mijn fractie kan dan ook niet anders dan de premier
en de staatssecretaris complimenteren met het behaalde resultaat.
Immers, weg zijn de statelijke pretenties en ambities waarmee het
grondwettelijke verdrag was omgeven. Wij staan weer met beide benen op
de grond.
De fractie van de ChristenUnie is ervan overtuigd dat met het Verdrag
van Lissabon gekozen wordt voor een andere richting voor de Europese
samenwerking. Geen ronkende taal meer, maar samen zoeken naar de beste
manieren om die dingen samen te regelen die nodig zijn, niet meer en
niet minder. Ook ten aanzien van de benodigde "checks and balances" is
het nodige aangepast ten opzichte van het grondwettelijke verdrag. Ik
denk dan met name aan de versterkte rol van de nationale parlementen
door middel van de gele en de oranje kaart. De ChristenUnie heeft zich
hiervoor sterk gemaakt in een neecampagne en is blij dat dit novum
dankzij haar inzet en de stem van de Nederlandse bevolking is
opgenomen in het Verdrag van Lissabon. Ook de bevoegdheidsverdeling
die nu voor het eerst is opgenomen in de EU-verdragen, was voor de
ChristenUnie een belangrijk punt, naast meer bevoegdheden voor het
Europees Parlement.
Waar het echt om gaat, is de vraag of wij met Lissabon beter af zijn
dan met Nice. Dat wij blij zijn dat grote bezwaren tegen het
grondwettelijke verdrag zijn weggenomen, betekent niet dat wij
kritiekloos achterover leunen bij de rest van het Verdrag van
Lissabon. Dit verdrag beoordelen wij op zijn eigen merites, afgezet
tegen de huidige situatie. Betekent het Verdrag van Lissabon een
democratisering van de Unie? De ChristenUnie is van mening dat op dit
vlak een aantal goede stappen is gezet. Het Europees Parlement krijgt
meer te zeggen en zal hierdoor aan betekenis groeien binnen de
Europese verhoudingen. Mijn fractie hoort echter wel graag van de
staatssecretaris hoe hij de introductie van bijzondere
wetgevingsprocedures beoordeelt waarin de rol van het parlement
ondergeschikt is. Is het eigenlijk niet zo dat er twee
wetgevingsprocedures naast elkaar bestaan, gezien het aantal
onderwerpen dat hieronder valt? Hoe verhouden beide zich volgens het
kabinet tot elkaar?
Daarnaast is de politieke verantwoordingsrelatie tussen Commissie en
het Europees Parlement voor het eerst vastgelegd en betekent het
Verdrag van Lissabon een versterking van de positie van de
Commissievoorzitter.
Ook het burgerinitiatief draagt bij aan de democratisering van de
Europese Unie. Het zal veel vragen van burgers, maar de mogelijkheid
is er. Ik wil bij dit punt overigens een kritische opmerking plaatsen
over de mogelijke vermenging van bevoegdheden van de hoge
vertegenwoordiger, als voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken en
als lid van de Commissie. Wat ons betreft is dit onwenselijk. De
toekomst zal ons moeten leren hoe het werkelijk gaat uitpakken, maar
mijn fractie is hier niet helemaal gerust op.
Zoals al is aangegeven, wordt de rol van nationale parlementen
versterkt. Mijn fractie is ingenomen met deze versterking. Het gaat
niet alleen om de rode en gele kaart, maar ook om betere
informatievoorziening en erkenning van de actieve bijdrage van
nationale parlementen aan het Europees proces.
Hoe je het ook wendt of keert, de Europese Unie en haar instellingen
staan ver af van de burger. Versterking van de rol van nationale
parlementen kan bijdragen aan het dichten van dit gat. Dat is ook
democratie. Dit betekent een waarborging van de belangen van de
lidstaten. Mijn fractie beseft overigens terdege dat de mogelijkheden
die geboden worden wel opgepakt moeten worden door de nationale
parlementen. Dit zal veel vragen van ons als parlementariërs. Er rust
een verplichting op onze schouders. Wij gaan deze overigens graag aan.
In dat verband voelt de ChristenUnie veel voor een versterking van de
parlementaire betrokkenheid. Wij moeten niet alleen toezien op de
inrichting van het Europese huis, zoals geregeld wordt met het Verdrag
van Lissabon, maar ook toezien op de inrichting van ons eigen huis.
Het parlement heeft de verantwoordelijkheid om toe te zien op het
Europese besluitvormingsproces en het handelen van het kabinet daarin,
juist nu er nog meer verantwoordelijkheden op Europees niveau komen te
liggen of onder meerderheidsbesluitvorming komen te vallen. Actief
toezien op wat in Europa gebeurt en een intensief debat met onze
regering past bij de veranderde attitude ten aanzien van de Europese
Unie. Dit past ook bij het Verdrag van Lissabon. Daarnaast wil de
ChristenUnie graag een vorm van instemmingsrecht op de terreinen
waarop immuniteit is vereist en waarop de codecisieprocedure niet van
toepassing is.
Het is een belangrijke vraag of het Verdrag van Lissabon bijdraagt aan
een transparante Europese Unie. Transparantie levert wat mijn fractie
betreft een gemengder beeld op. Het is een verbetering dat de raad van
ministers voortaan in het openbaar zal vergaderen en stemmen over
wetgevingsvoorstellen. Mijn fractie hoort nog wel graag van het
kabinet waarom er niet voor gekozen is om alle raadsvergaderingen, dus
ook die van de Europese Raad, openbaar te maken. Ook het toezenden van
documenten verhoogt de transparantie. Is echter voldoende gewaarborgd
dat de burger zelf er ook gebruik van kan maken?
Ook komt er door het Verdrag van Lissabon meer eenduidigheid in de
Europese structuren. Er zijn niet meer drie pijlers met elk hun eigen
kenmerken, maar alles wordt zo veel mogelijk onder één regime
geplaatst. Tegelijk valt hierop veel af te dingen. Het GBVB en het
EVDB blijven hun aparte status behouden. Dat is overigens terecht. De
vereenvoudiging van de besluitvorming wordt toch wat minder ver
doorgevoerd dan gewenst, vanwege een overgangstermijn en het behoud
van de Ionannina-mechanismen.
De heer Ten Broeke (VVD):
Hoorde ik het nu net goed? De fractie van de ChristenUnie is voor een
instemmingsrecht, maar beperkt dit tot die zaken waar geen codecisie
geldt. Hoe zit het dan met de noodremmen? Hoe zit het met de
gemeenschappelijke veiligheid, het buitenlands beleid en het Europese
defensie- en veiligheidsbeleid? Daarover had uw fractie toch altijd
heel sterke opvattingen? Uw fractie vindt toch dat het nationaal
parlement heel sterk moet kunnen meekijken? Geldt daarvoor geen
instemmingsrecht of laat u dat lopen?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Wij moeten nog afwegen waar onze ondergrens voor de instemming ligt.
Ik heb de terreinen genoemd die absoluut instemming behoeven. Het is
echter afhankelijk van de beantwoording namens het kabinet. Ik wil
weten of wij er als parlement van kunnen uitgaan dat wij goed zicht
behouden op alle terreinen waarop unanimiteit geldt. Dat vind ik wel
een heel belangrijk punt, ook voor de eerste termijn van het kabinet.
Daarover wil ik duidelijkheid krijgen. Daarna kan ik bekijken wat er
bij amendering op dat terrein verder zeker valt te stellen.
De heer Ten Broeke (VVD):
Wij hebben het over invloed uitoefenen op onderhandelingen. U kent het
antwoord van de regering. Dat staat in de nota naar aanleiding van het
verslag. Zij wil helemaal niks. U begint met de laagste inzet,
namelijk met: als geen codecisie geldt. In het verleden waren er voor
uw fractie heel veel terreinen waarop de besluiten zich absoluut nooit
zouden mogen onttrekken aan de democratische controle van dit
parlement. In feite geeft u het recht op die democratische controle
weg of komt u in deze bijdrage nog met een opschaling?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik heb niet het gevoel iets weg te geven. Ik heb een ondergrens
aangegeven en gezegd wat wij in ieder geval willen. Over de andere
punten wil ik duidelijkheid. De nota naar aanleiding van het verslag
heb ik niet zo gelezen dat er zou staan: de regering wil niets. Ik wil
dat duidelijk wordt wat op welke terreinen via een amendement kan
worden geborgd. Daarnaast kun je door de boel hier goed op orde te
hebben de regering volgen. Misschien kunnen wij bij andere zaken zo
tewerk gaan. Dit is voor mij een belangrijk punt en hierover wil ik in
eerste termijn opheldering.
Wat bovendien de transparantie niet ten goede komt, is de veelheid aan
protocollen en verklaringen. Ook de verruiming van mogelijkheden om
over te gaan tot versterkte samenwerking draagt mijns inziens niet bij
aan transparantie en eenduidigheid van de Unie. Hoe denkt het kabinet
dit te beperken? Hoe zal men voorkomen dat op allerlei terreinen
groepjes lidstaten ontstaan?
Een belangrijk pluspunt van het Verdrag van Lissabon is de
bevoegdhedenverdeling. De ChristenUnie heeft hierop sterk ingezet en
zij is ingenomen met het resultaat. Niet eerder is zo duidelijk
opgenomen hoe de bevoegdheden zijn verdeeld, wat tot de gedeelde,
exclusieve en ondersteunende bevoegdheden van de Europese Unie behoort
en niet eerder is zo duidelijk opgenomen dat de Europese Unie slechts
gaat over die onderwerpen die haar zijn toebedeeld.
Met de schriftelijke inbreng heeft mijn fractie gevraagd op welke
manier de gedeelde bevoegdheden zijn georganiseerd. Kan het kabinet
aangeven hoe voorkomen wordt dat hierbij sprake zal zijn van een
sluipenderwijze uitbreiding van bevoegdheden? Diezelfde vraag geldt
voor de definiëring van taken. Hoe wordt erop toegezien dat
oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van mogelijk onbedoelde ruime
formuleringen? Het is mijn fractie nog niet duidelijk welk gewicht de
uitbreidingscriteria in het verdrag hebben. Kan er nu wel of niet
strikter de hand worden gehouden aan de criteria door hiernaar te
verwijzen?
Vergroot het Verdrag van Lissabon de efficiëntie van de Europese Unie?
De uitbreiding van de meerderheidsbesluitvorming naar meerdere
beleidsterreinen kan grote gevolgen hebben voor de efficiëntie van de
Unie. Besluiten kunnen gemakkelijker tot stand komen en zij zullen ook
beter zijn, schrijft de regering in de nota naar aanleiding van het
verslag. Inderdaad, in een Unie van 27 lidstaten is het bereiken van
unanimiteit niet gemakkelijk. Mijn fractie kan, alles overwegende,
leven met de uitbreiding van meerderheidsbesluitvorming. Zij kan dat
met de wetenschap van het bestaan van een subsidiariteitstoets en dat
er de mogelijkheid is om aan de noodrem te trekken en verder dat een
bevoegdhedenverdeling is opgenomen.
De uitbreiding naar meerderheidsbesluitvorming springt vooral in het
oog op het JBZ-terrein. Niet alleen zal besluitvorming in den regel
plaatsvinden via een gewone wetgevingsprocedure met als bijkomend
effect dat het Hof van Justitie ook op dit terrein rechtsmacht krijgt.
Formeel krijgt het Hof weliswaar geen extra bevoegdheden, maar het
krijgt wel meer te zeggen op JBZ-terreinen, inclusief over
minimumnormen voor strafbare feiten en over sancties in verband met
bijzonder zware, grensoverschrijdende criminaliteit. Formeel verandert
er niets, materieel wel. Het Hof van Justitie zal bij veel meer
onderwerpen de mininorm bepalen. De Kamer zal daarop nauwlettend
moeten toezien. Graag hoor ik van het kabinet op welke manier het zal
toezien op het betrachten van terughoudendheid door het Hof. Wat zijn
de mogelijkheden van het kabinet op dit punt?
Dit verdrag kent ook bepalingen voor de verruiming van de regeling
voor Eurojust en voor de grondslag voor het instellen van een Europese
aanklager. De regering formuleert de stappen die in dezen worden gezet
nog als voorzichtig. Wat is voor de regering de noodzaak van het
vastleggen van de mogelijkheden voor een Europese aanklager in het
licht van het regelen van voldoende bevoegdheden voor Eurojust? Is het
niet voldoende als Eurojust in staat wordt gesteld om dwingender op te
treden tegenover de nationale lidstaten. Intussen dendert het proces
van de inrichting van een Europees openbaar ministerie door. De
ambities in Europa zijn hoog, terwijl het kabinet meent dat er sprake
is van terughoudendheid. De ChristenUnie wil graag dat de regering
zich hierover duidelijk uitspreekt. Wat is de bedoeling, wat stelt het
voor en hoe zal de inrichting van het openbaar ministerie beperkt
worden?
Met een beroep op het vergroten van de efficiëntie en de stroomlijning
van het buitenlands beleid wordt de dubbele hoed van de Hoge
Vertegenwoordiger als lid van de Commissie en als voorzitter van de
raad voor buitenlandse zaken verdedigd. Mijn fractie is van deze
verdediging niet overtuigd. Er wordt nu vooral onduidelijkheid
gecreëerd. Bevoegdheden doorkruisen elkaar. Hoe wil men dat voorkomen?
Aansluitend hierop houdt mijn fractie twijfels over de manier waarop
het voorzitterschap zal worden vormgegeven. Wij hebben een lid van de
Commissie die voorzitter is van de Raad Buitenlandse Zaken, een vaste
voorzitter voor 2,5 tot 5 jaar, die zich vooral moet ontwikkelen tot
technisch voorzitter, en daarnaast nog het voorzitterschap van de
vakraden, door een combinatie van drie landen voor de duur van
anderhalf jaar. Gaat dit niet juist ten koste van de efficiëntie? In
het kader van transparantie: hoe duidelijk is dit voor burgers, maar
ook voor derden landen waarmee de EU heeft te maken?
Er is veel gezegd over de voor- en nadelen van dit Verdrag. Ik ben
benieuwd naar de antwoorden van het kabinet. Maar wij zullen ook
verder moeten kijken dan dit Verdrag alleen, alleen al vanwege het
feit dat er nog zoveel onduidelijk is. Onduidelijkheid over hoe nieuwe
bepalingen uit zullen werken, maar ook over de invulling van taken en
diensten. Wat wordt de functieomschrijving van de nieuwe voorzitter?
Zal hij zich houden aan de wens van Nederland om vooral technisch
voorzitter te zijn, of wordt het toch een politiek mannetje? Hoe zal
de combinatie van Hoge Vertegenwoordiger en lid van de Commissie
uitpakken? Hoe zal het Europees OM zich gaan ontwikkelen en de nieuwe
dienst voor externe vertegenwoordiging? Er is nog veel werk aan de
winkel voor parlement en kabinet, dat nog gedegen onderhandelingen zal
moeten gaan voeren. Daarnaast is er nog de vormgeving in eigen huis en
andere nationale parlementen om onze taak waar te maken. Intensieve
debatten over Europese aangelegenheden, actiever en eerder betrokken,
toezien op bevoegdheden, verdeling en subsidiariteit. Ook van belang
is het debat over de grenzen. Er is al toegezegd dat na dit Verdrag
hierover zal worden gesproken. Voor nu voldoende, maar het is wel een
onderwerp dat ons bezighoudt.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Het wetenschappelijk bureau van uw partij heeft onlangs enkele mooie
aanbevelingen gedaan over de toekomst van Europa en dit Verdrag. Met
belangstelling heb ik het doorgebladerd, waarbij mij de aanbeveling
opviel om te kijken naar de invoering van het behandelingsvoorbehoud
voor Europese dossiers. Dat is geen verrassing, want het is dezelfde
aanbeveling die de vaste commissie voor Europese Zaken aan het
Presidium heeft gedaan, wat het Presidium vervolgens heeft
overgenomen. Zelf hebt u net veel vragen gesteld over dingen die nog
onduidelijk zijn, met name op JBZ-terrein. Is het
behandelingsvoorbehoud niet bij uitstek om daarover een vinger aan de
pols te houden?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik heb daar heel veel behoefte aan, maar dit debat is voor mij
bepalend om te bepalen hoe je dit vorm geeft. Ik vind de voorliggende
amendementen heel sympathiek, maar heel veel dingen zijn voor mij nog
onduidelijk. Als zaken wettelijk worden geregeld zonder dat je weet
hoe dat uitpakt, twijfel ik over de vorm waarin dat gebeurt. Ik speek
ook over een vorm van een behandelingsvoorbehoud, want dat er iets
dergelijks moet komen, is zeker.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik neem er verheugd kennis van dat u een bepaalde vorm van
behandelingsvoorbehoud wel wilt maken. Ik twijfel echter aan uw
analyse dat het iets is dat de Kamer zelf kan regelen. Het
behandelingsvoorbehoud gaat namelijk over de verhouding
Kamer-regering. Daarover moeten keiharde, bij wet vastgelegde
afspraken worden gemaakt. Uw uitwisseling met de heer Ten Broeke ging
over het instemmingsrecht, een hard middel, dan houd je iets bij je
totdat je instemt met wat de regering wil. Het behandelingsvoorbehoud
houdt alleen in dat je erover wil praten met de regering, die ons
informatie moet verstrekken om de behandeling mogelijk te maken. Bent
u het met mij eens dat die analyse misschien niet klopt, maar dat je
het in je verhouding met de regering moet regelen?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Daar twijfel ik nog over.
Dat wil ik scherp krijgen in deze eerste termijn door heel duidelijk
uit te wisselen wat de betekenis is van de amendementen. Kunnen wij
hetzelfde effect ook langs een andere weg krijgen? Wij moeten het wel
goed afbakenen. Wij zijn het erover eens dat je prioriteit moet geven
aan echt belangrijke onderwerpen die je graag wilt behandelen. Dat
moet je goed afbakenen als je dat bij wet wilt regelen.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik begrijp uit het antwoord dat mevrouw Wiegman een
behandelingsvoorbehoud wil in een of andere vorm, maar dat zij graag
ideeën van de regering hoort over hoe dat kan worden vormgegeven,
voordat zij meewerkt aan initiatieven van de Kamer om dat te regelen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik hoor het ook graag van de regering, maar ik heb er zelf wel ideeën
over. Het is voor mij heel belangrijk om het van de regering te horen,
omdat zij bij de beantwoording in eerste termijn niet de indruk moet
wekken dat het niet goed komt en dat wij maar moeten afwachten hoe het
met de informatievoorziening zal gaan en of wij onze taak in het
parlement kunnen waarmaken.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ik ben heel blij dat mevrouw Wiegman hier vaststelt dat de
ChristenUnie niet alleen instemmingsrecht wil, waarbij wij erover
kunnen debatteren of dit moet worden opgeschakeld, maar ook een
behandelingsvoorbehoud, waarbij zij nog niet weet of dit moet in de
vorm van een amendement of iets anders. Zij is nog niet helemaal
tevreden over de operationele invulling. Over dat laatste valt te
debatteren, maar het eerste moeten wij in eerste instantie zelf
regelen. Wij moeten toch niet aan de regering vragen hoe wij onze
controle gaan vormgeven? Ik ben erg blij dat zij zegt dat wij hier
zelf invulling aan moeten geven. Ik bied haar aan om met ideeën te
komen die wij in een amendement kunnen vormgeven, als zij vaststelt
dat een amendement aan de orde is.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dat aanbod neem ik graag aan, maar ik moet wel zeggen dat ik het een
worsteling vind. Bij uw amendement vraag ik mij af of de dingen wel
voldoende zijn afgebakend. U verwijst heel veel naar toelichtingen. Ik
zou u op uw blauwe ogen vertrouwen, maar je dient een amendement in
met het oog op een langere periode. Ik kan onvoldoende overzien of wij
er op dezelfde manier gebruik van maken. Of zijn er zoveel
mogelijkheden om te vertragen dat dingen blijven hangen? Wat wordt
verstaan onder een in het parlement afgeronde behandeling? Als je dat
wettelijk wilt regelen, moet je dat heel goed afbakenen, zodat heel
scherp is hoe wij dat gaan doen. Dat gevoel heb ik nog onvoldoende bij
dit amendement.
De heer Ten Broeke (VVD):
Mevrouw Wiegman mag mij op mijn blauwe ogen vertrouwen, maar dat moet
zij zeker nooit doen bij de regering. Daarvoor zitten wij in het
parlement. Ik ben erg blij met dit aanbod en neem het van harte aan.
Ik wil graag kijken naar mogelijkheden om het behandelingsvoorbehoud
zo in te vullen dat alle onduidelijkheden zijn weggenomen, zodat het
instemmingsrecht dekt waar de ChristenUnie zich al zeker twee jaar
druk over maakt.
De heer Ormel (CDA):
Ik hoor enige vrees bij mevrouw Wiegman dat de informatiestromen
onvoldoende zijn en dat er zaken tussendoor glippen. Daarvoor wil zij
eventueel bij amendement een behandelingsvoorbehoud regelen. Acht zij
artikel 68 van de Grondwet niet voldoende om te regelen wat sommigen
in dit huis er bovenop willen regelen via een behandelingsvoorbehoud?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dat is waar het mij in dit debat om gaat. Hebben wij zo'n amendement
echt nodig of is er voldoende basis, niet om de regering op de blauwe
ogen te vertrouwen, maar zodat het parlement de regering kan
controleren op dit terrein? Dat heb ik nog niet scherp. Daarvoor zal
dit debat moeten helpen.
De heer Ormel (CDA):
Ik begrijp dat u een behandelingsvoorbehoud niet nodig acht, als u van
de regering hoort dat zij conform artikel 68 van de Grondwet die
informatie zal verschaffen waar u om vraagt.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Als je er zicht op hebt dat de dingen wettelijk voldoende zijn geborgd
en een amendement niet nodig zou zijn, is voor mij een
behandelingsvoorbehoud eerder een mogelijkheid om ons eigen huis zo in
te richten dat wij onze parlementaire taken kunnen waarmaken. Naast de
subsidiariteitstoets die nu al plaatsvindt, zouden wij vooraf
onderwerpen kunnen selecteren voor behandeling. Die ruimte neem je dan
als parlement.
De heer Ormel (CDA):
Ik ben het ermee eens dat wij orde in eigen huis moeten hebben, maar
dat regel je toch niet per amendement in een goedkeuringswet bij een
verdrag?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dat is dan ook een overweging. Daarom dub ik zo. Als je zegt dat er
voldoende wettelijke waarborgen zijn en er geen amendement nodig is
omdat wij dit zelf in eigen huis kunnen oplossen, is dat goed. Maar
als ik toch het gevoel heb dat er op dit moment onvoldoende waarborgen
zijn en er een amendement is om dit te regelen, moet je dat wel op
zo'n manier doen dat je het goed afbakent, opdat het niet alle kanten
op kan gaan en zeker niet die kant die wij niet beogen met het
amendement.
De heer Van der Staaij (SGP):
Bij het schertsende punt dat heer Ten Broeke zo-even maakte dat
mevrouw Wiegman de regering niet op haar blauwe ogen moet vertrouwen,
ving ik op dat zij niet alleen naar de toelichting kijkt, maar ook
naar de tekst. Geldt ook hier niet dat wij niet alleen moeten uitgaan
van de houding die dit kabinet uitstraalt, maar ook van de vraag hoe
wij ervoor kunnen zorgen dat de betrokkenheid van het parlement bij
belangrijke Europese besluitvorming op de beste manier is geregeld?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dit is een belangrijke vraag. Daarom hoop ik dat de bewindslieden hier
niet alleen zitten en een bepaalde houding innemen, maar dat zij in
eerste termijn vooral goede antwoorden geven.