Inbreng verslag schriftelijk overleg over Nederlandse inzet op de komende High level conference van de FAO van 3 tot 5 juni te Rome
29 mei 2008 - kamerstuk
rectie Internationale Zaken
Di
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-GRAVENHAGE
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
28 mei 2008 IZ. 2008/1145 29 mei 2008
onderwerp bijlagen
Inbreng verslag schriftelijk overleg over de 1
Nederlandse inzet op de komende High
level conference van de FAO van 3 tot
5 juni te Rome
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van uw schriftelijk overleg van 28 mei jl. over de brief van onder-
getekenden betreffende de High Level Conference on World Food Security and the
Challenges of Climate Change and Bio-energy geven wij hierna antwoorden op de
gestelde vragen.
Het verheugt ons dat verschillende fracties aangeven met de inzet van het kabinet te
kunnen instemmen.
Zoals wij in onze brief van 27 mei hebben aangegeven, zal de beleidsbrief Landbouw,
rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, die wij op 8 mei aan uw Kamer hebben
gezonden en nogmaals als bijlage is bijgevoegd, de basis zijn voor onze inzet tijdens de
conferentie .
Inzet algemeen
Zoals de CDA-fractie terecht opmerkt, wordt de Nederlandse inzet zoveel mogelijk
afgestemd met de Europese Unie. Deze afstemming vindt zowel op raadswerkgroepniveau
in Brussel als voorafgaande aan en tijdens de conferentie in Rome plaats onder leiding van
Slovenië. De Europese Commissie zal deelnemen en vertegenwoordigd worden door
Commissarissen Fischer-Boel (Agri) en Michel (OS). In antwoord op de vraag van de SP
willen we benadrukken dat Europese afstemming niet alleen bij het GLB van belang is,
maar regulier plaatsvindt voorafgaand en tijdens alle multilaterale conferenties. Het
zoveel mogelijk spreken met één mond is van groot belang voor de effectiviteit van het
optreden en inzet voor de Europese Unie, en daarmee ook voor Nederland.
In antwoord op de vraag van de CDA-fractie zal onze inzet met name gericht zijn om een
substantiële en structurele extra inzet te plegen in landbouwontwikkeling en rurale
bedrijvigheid. Nederland is in vele opzichten koploper, niet alleen als het gaat om onze
ODA-inzet of onze tweede positie wereldwijd in de handel in agrarische producten, maar
ook als het gaat om de innovatiekracht van onze agro-sector en onze kennis op het gebied
van de landbouw en rurale ontwikkeling. We hebben in Nederland zowel inhoudelijke als
procesmatige kennis beschikbaar die relevant is voor het stimuleren van dynamische
landbouwontwikkeling en de aanpak van honger in ontwikkelingslanden.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
29 mei 2008 IZ. 2008/1145 2
In antwoord op de vraag van de PvdA-fractie over de samenstelling van de Nederlandse
delegatie kunnen wij aangeven, dat het kabinet ervoor heeft gekozen om de meest
betrokken ministers naar de conferentie af te vaardigen. Dit is eveneens het geval voor het
overgrote deel van de delegaties van de deelnemende landen.
In tegenstelling tot de suggestie van de Partij voor de Dieren is er niet één, maar zijn er
verschillende oorzaken voor de stijgende voedselprijzen. Zoals wij in genoemde beleids-
brief hebben aangegeven zijn oorzaken onder meer de verminderde aandacht voor
landbouw in ontwikkelingslanden, krimpend landbouwareaal, programma's voor
aanbodbeheersing en afbouw van interventievoorraden in Westerse landen, evenals de
toenemende vraag naar biobrandstof. Verder zijn er de hoge olieprijzen, dieet-
veranderingen in China, India en andere opkomende landen, incidentele droogtes (onder
meer in Australië) en het speculatief inspelen van handelaren en beleggers. Op bladzijde 5
van de beleidsbrief wordt, onder `Recente prijsstijgingen', dieper op deze analyse
ingegaan.
Voedselzekerheid
In antwoord op de vraag van de CDA-fractie zal Nederland op verschillende wijzen
inzetten op versterking van het onderzoek. Onder andere door versterking van onderzoek
door internationale instituten, investeren in een innovatieve kennisagenda en innovaties
in de keten, die moeten leiden tot een duurzame productiviteitsverbetering. Verder zal de
versterking van onderzoek doorgaans in multilateraal kader plaatsvinden, waarbij onder
andere de toegang tot nieuwe technologieën, waaronder biotechnologie, en de adoptie-
graad bij de doelgroep centraal staan.
Op de vraag van de PvdA-fractie over de reactie van het kabinet op de motie Gill'ard
Waalkens over speculatie in voedsel en grondstoffen, zult u op afzienbare termijn door de
staatssecretaris van Economische Zaken worden geïnformeerd. Op basis van de ons nu
reeds ter beschikking staande gegevens, onder andere uit de vandaag te verschijnen
OECD/FAO Agricultural Outlook, valt af te leiden dat de bijdrage van speculatie aan de
recente prijsstijgingen minder groot is dan wordt gesuggereerd. Daarbij wordt tevens
geconstateerd dat termijnmarkten ook een prijsstabiliserend effect hebben, omdat ze een
rol spelen bij de risicobeheersing.
Overigens is de regering voorstander van terughoudendheid van de financiële markten bij
speculatie in voedsel en grondstoffen, maar realiseert zich dat dit in een vrije markt-
economie moeilijk realiseerbaar is.
Trade-offs klimaat, energie en armoede
Nederland wil in de eerste plaats politieke overeenstemming bereiken over substantiële
extra investeringen in landbouwontwikkeling en rurale bedrijvigheid. Immers, studies van
Wereldbank, OECD en anderen tonen aan dat groei in landbouwproductiviteit enorm zal
bijdragen aan het verminderen van armoede op het platteland.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
29 mei 2008 IZ. 2008/1145 3
De economische ontwikkeling van het platteland en een stijging van de investeringen in
de landbouw, vragen niet alleen om private inzet, maar vooral ook om hernieuwde en
verbeterde inzet van overheidsinvesteringen. Hoewel een Global Fund for Agriculture,
waarnaar de PvdA-fractie vraagt, een sympathieke gedachte is, is het juist van belang
zoveel mogelijk van bestaande mechanismen gebruik te maken en daarbij uiteraard alle
beschikbare sporen, zowel bilateraal als multilateraal, te bewandelen. Om die reden heeft
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tijdens de informele Landbouw-
raad in Slovenië een oproep gedaan aan de lidstaten en de Europese Commissie het
Nederlands initiatief van de vijf sporen aanpak alsmede een gerichte extra investering van
50 miljoen Euro's voor landbouw in ontwikkelingslanden te volgen. Op deze wijze zou de
EU een duidelijk signaal kunnen afgeven.
Bij de positiebepaling van Nederland ten aanzien van de bescherming van lokale
consumenten versus bevordering van de wereldhandel, waarnaar de PvdA-fractie vraagt,
is van belang dat in WTO-verband wordt afgesproken dat, naast de EU, ook alle andere
ontwikkelde landen, evenals rijkere ontwikkelingslanden volledig vrije markttoegang gaan
bieden aan de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's). De MOL's hebben al sinds 2001
volledige markttoegang tot de EU in het kader van het Everything But Arms initiatief
(suiker en rijst vanaf 2009). De EU en een groot aantal ACS-landen (29 MOL's en 26 niet-
MOL's) hebben sinds 1 januari 2008 (interim) Economic Partnership Agreements (EPA's)
afgesloten. Deze landen kunnen vanaf 1 januari 2008 gebruik maken van het aanbod voor
volledig vrije markttoegang tot de EU (met overgangstermijnen voor suiker en rijst). Om
de EPA's WTO-conform te laten zijn, moeten ook de ACS-landen hun markten openstellen
voor de EU. De ACS-landen hoeven hun markten echter minder ver open te stellen dan de
EU zelf. Nederland steunt deze lijn omdat dit tegemoet komt aan de ontwikkelings-
dimensie van de akkoorden. Deze asymmetrie moet de ACS-regio's voldoende ruimte
geven om producten buiten de handelsliberalisatie te houden of hierop langere
overgangsperiodes toe te passen (bijvoorbeeld als deze producten belangrijk zijn voor
voedselzekerheid, rurale ontwikkeling of het levensonderhoud van grote groepen
mensen). Het is aan de ACS-landen zelf om te bepalen welke producten ze uitzonderen
van liberalisering. Hier ligt mede de afweging aan ten grondslag of een ACS-land zijn
invoertarief hoog wil houden om de lokale producent te beschermen, of zijn invoertarief
verlaagt om de lokale consument toegang te geven tot een goedkoper importproduct.
Naast het bieden van volledig vrije toegang tot de EU-markt, kunnen EPA's de ACS-landen
stimuleren tot verdere ontwikkeling, betere integratie in de wereldeconomie en regionale
economische integratie. Daarnaast is ook in het kader van de EPA's handelsgerelateerde
hulp nodig, bijvoorbeeld om douaneprocedures binnen regio's te harmoniseren.
Zoals in de beleidsbrief is aangegeven, blijft de Parijse agenda over alignement en
harmonisatie onverminderd van kracht. Enkele jaren geleden heeft Nederland de
toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking de keuze gemaakt om zich te
concentreren op een beperkt aantal sectoren, met het accent op de sociale sectoren.
De landbouwsector is daarmee in een aantal gevallen uitgefaseerd. Dit heeft echter geen
relatie gehad met de Verklaring van Parijs. De Parijse agenda heeft er wel toe geleid dat er
meer verantwoordelijkheid is gelegd bij de ontvangende overheid, waarmee de beleids-
prioriteiten van dat land zo veel mogelijk worden gevolgd.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
29 mei 2008 IZ. 2008/1145 4
Dit betekent dat wanneer een partnerland Nederland zou vragen om specifiek de
landbouwsector te steunen, wij dat in principe kunnen volgen, maar in overleg met die
overheid en binnen de aangegeven sectorkeuzes.
In antwoord op vragen van de PvdA-fractie onderschrijven wij de noodzaak voor een
grotere aandacht voor armoedebestrijding (people), economische groei (profit) en
ecologische duurzaamheid (planet) bij de verduurzaming van internationale grond-
stoffenketens. Om die reden ondersteunen wij ook verschillende initiatieven voor het
verduurzamen van grondstofketens, waaronder de zogenoemde round tables voor
palmolie, soja en cacao. Wij verwijzen hiervoor naar blz. 17 van genoemde beleidsbrief.
Speciale aandacht verdient in dit kader, zoals de SP-fractie vraagt, de risico's van de teelt
van bio-energiegewassen. Onder druk van klimaatverandering en de toenemende
schaarste aan fossiele brandstoffen neemt het belang van de productie van bio-energie-
gewassen snel toe. Het belang van duurzaamheid in de keten weegt voor deze gewassen
extra zwaar vanwege het doel waarvoor ze ingezet worden: duurzame energie productie.
In ontwikkelingslanden, maar ook elders, ontstaat bij de productie van biomassa een
aantal spanningsvelden (competing claims) tussen voedsel, vezels, veevoer, brandstof,
milieu en biodiversiteit.
De FAO heeft het initiatief genomen om een methode voor zowel de fysieke als de sociaal-
economische monitoring voor duurzaamheidcriteria te ontwikkelen. Ten aanzien van de
fysieke monitoring waaronder land- en watergebruik en biodiversiteit zijn veel data alleen
op nationaal niveau beschikbaar en nog in discussie. Bij de sociaaleconomische
monitoring (inkomenseffecten, prijseffecten, voedselbalans en werkgelegenheid,
arbeidsrechten en landeigendom e.d.) zijn de FAO-stastieken zeer waardevol maar zijn
additionele bronnen (landenanalyses) voorlopig nog nodig. Met name de gegevens over
de sociale aspecten zijn afhankelijk van case-studies en zijn nog niet in voldoende mate
beschikbaar. Het gaat nog enige tijd duren alvorens voor de monitoring van de
duurzaamheidcriteria een eenduidig en sluitend mondiaal systeem voorhanden is.
Binnen de VN is een coherente en goed gecoördineerde aanpak nodig. Om die reden
ondersteunen wij het initiatief van de secretaris-generaal van de VN om een task force
"On the Global Food Crisis" in te stellen, waarin de meeste relevante VN-organisaties
zitting hebben. De activiteiten van FAO, waarnaar de PvdA-fractie vraagt, waaronder de
high level conferentie, passen in dit kader.
Vaccinatie/bestrijding dierziekten
Zoals aangegeven in de genoemde beleidsbrief, is de aanpak van dierziekten van groot
belang voor productiviteitsstijging in de veehouderij. Het gaat daarbij onder andere om
het voorkomen en bestrijden van dierziekte-uitbraken, waaronder Avian Influenza,
waarnaar de CDA-fractie vraagt. Op basis van Nederlandse expertise en ervaring wordt
een substantiële bijdrage geleverd aan de preventie en bestrijding van ernstige dier-
ziektes, waaronder vogelgriep, in enkele landen in Azië en Afrika (onder andere Indonesië,
Vietnam en Zuid-Afrika). Voor onze inzet verwijzen wij naar blz. 13 van genoemde
beleidsbrief.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
29 mei 2008 IZ. 2008/1145 5
Functioneren FAO
In antwoord op de vragen van de CDA en PvdA-fracties over de rollen, verantwoordelijk-
heden en functioneren van de FAO, onderschrijven wij de mening van de CDA-fractie dat
de FAO een gezonde en transparante organisatie moet zijn, om als efficiënte organisatie
een bijdrage te leveren aan de uitdagingen waarvoor de wereld staat. De FAO heeft de
afgelopen jaren enkele verbeteringen ondergaan, maar presteert over het geheel
genomen matig, volgens de uitkomsten van een Onafhankelijke Externe Evaluatie.
Nederland is nadrukkelijk betrokken bij het implementeren van de aanbevelingen die uit
deze evaluatie naar voren zijn gekomen. De organisatie zal haar resultaten moeten
verbeteren, vooral op landenniveau, door duidelijker prioriteiten te stellen en beter te
coördineren en samen te werken, onder andere met de bilaterale donoren en met andere
VN-instellingen in het kader van het ONE UN proces. Over de komende structurele
hervorming van de FAO op basis van de evaluatie, waarover in november 2008 tijdens een
speciale conferentie besluitvorming plaats zal vinden, zullen wij u te zijner tijd nader
informeren.
Consumptie van dierlijke eiwitten
In de kamerbrief "Duurzame ontwikkeling en beleid", waarnaar Partij voor de
Dierenfractie vraagt geeft het kabinet aan dat de mondiaal toenemende consumptie van
dierlijke eiwitten van invloed is op de voedselzekerheid. In antwoord op de verschillende
vragen van de Partij voor de Dierenfractie en de SP hierover, benadrukken wij dat er
meerdere oorzaken zijn voor de hoge voedselprijzen en voedselcrisis.
Voor de inzet de Nederlandse regering verwijzen wij naar genoemde beleidsbrief, onder
andere betreffende de verduurzaming van de productie van grondstoffen, ook ten
behoeve van de veehouderij. Dat is de basis voor onze inzet tijdens de conferentie, waarbij
wij zullen wijzen op de verschillende oorzaken en knelpunten, waarvan de consumptie
van dierlijke eiwitten er een is, en onze oplossingrichtingen voor de verschillende
oorzaken.
Voorts verwijzen wij in dit kader naar de antwoorden van de minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit, die mede namens de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, op vragen van de Partij voor de Dierenfractie over
vleesconsumptie in relatie tot de wereldvoedselcrisis en de uitstoot van broeikassen,
vandaag aan uw Kamer zijn gezonden.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGS-
VOEDSELKWALITEIT, SAMENWERKING,
G. Verburg A.G. Koenders
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid
8 mei 2008
Gezamenlijke notitie van de ministeries van LNV en OS. De notitie gaat over versterking van
de landbouw in ontwikkelingslanden. De visie van OS en LNV sluit aan bij die van de
Wereldbank.
Pagina 1/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid
Inleiding
Anno 2008 leven we in een wereld met een hoger gemiddeld inkomen per hoofd van de
bevolking dan ooit tevoren en wordt er voldoende voedsel geproduceerd om iedereen te
voeden. Toch heeft nog steeds bijna één miljard mensen een inkomen van minder dan één
dollar per dag en is de dagelijkse calorie-inname van 17% van de bevolking in
ontwikkelingslanden onvoldoende voor een gezond bestaan. Het bereiken van het eerste
Millenniumontwikkelingsdoel (MDG 1) zal in grote delen van de wereld nog een hele opgave
worden.
Die opgave wordt opnieuw des te urgenter vanwege de torenhoge voedselprijzen. Stijgende
prijzen voor voedsel en brandstof raken ons allemaal, maar ze raken de armen en kwetsbaren
in ontwikkelingslanden het meest. De prijs voor mais en rijst op de wereldmarkt verdubbelde
de afgelopen vijf jaar en die voor tarwe verdriedubbelde. Een kans voor delen van de
landbouwsector, maar een ramp voor de miljoenen armen in Afrika en elders die hun eigen
voedsel niet kunnen verbouwen. De huidige hoge prijzen voor voedsel en energie leiden
volgens de Wereldbank in 33 ontwikkelingslanden potentieel tot grote spanningen en heftige
sociale onrusti. Het gaat om landen waar families de helft tot driekwart van het inkomen
moeten besteden aan voedsel. Honger ligt op de loer.
Er zijn verschillende oorzaken voor de stijgende voedselprijzen. Zo zijn er de verminderde
aandacht voor landbouw in ontwikkelingslanden, inkrimpend landbouwareaal, programma's
voor aanbodbeheersing en afbouw van interventievoorraden in Westerse landen, alsmede de
toenemende vraag naar biobrandstof. Verder zijn er de hoge olieprijzen, dieetveranderingen in
China, India en andere opkomende landen, incidentele droogtes (onder meer in Australië) en
het speculatief inspelen van handelaren en beleggers. Op bladzijde 5 wordt, onder `Recente
prijsstijgingen', dieper op deze analyse ingegaan.
Allereerst is er een scherpe reactie nodig van regeringen, maar ook internationale instellingen
op het verwaarlozen van miljoenen armen die afhankelijk zijn van de landbouw. Meer dan
tweederde van de arme mensen in de wereld leven in plattelandsgebieden en het merendeel
daarvan is vrouw. Deze notitie poogt niet een analyse en beschrijving te geven van de
wereldwijde landbouw- en ontwikkelingsproblematiek, maar nader te beschrijven hoe de
Nederlandse regering actief wil inspelen op de noodzaak van grotere aandacht voor de rurale
armoede en de problematiek van voedselzekerheid en handel. Er zijn zowel oplossingen op de
korte als lange termijn nodig. Beleid ten aanzien van productieve vangnetten,
productiviteitsstijging in de landbouw en rurale private sector ontwikkeling spelen daarbij een
grote rol. Er zijn ook politieke keuzes nodig, bijvoorbeeld over de mate van het stimuleren
van voedselproductie en biobrandstof, in Europa en ontwikkelingslanden. Maar ook
beleidsafwegingen t.o.v. de mate van bescherming van lokale consumenten versus
bevordering van de wereldhandel en afgewogen beslissingen over economische groei en
duurzaamheid. Ook daar gaat deze notitie over.
De keuzes moeten in ontwikkelingslanden en bij ons worden gemaakt, niet alleen door
overheden, maar ook door het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld.
Internationale bedrijven hebben een verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld als het gaat om het
verduurzamen van internationale agri-ketens en aandacht voor kleine boeren aan het begin
van de ketens. Maatschappelijke organisaties, hier en in ontwikkelingslanden, kunnen in
Pagina 2/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
dialoog met hun overheden beleidskeuzes ten aanzien van voedselzekerheid en rurale
ontwikkeling ter discussie stellen zodat een meer evenwichtige en duurzame ontwikkeling van
de landbouwsector kan plaatsvinden. Via publiek-private samenwerking kunnen krachten
gebundeld worden en de impact van activiteiten vergroot. Ook daar gaat deze notitie over.
Het uiteindelijke gemeenschappelijke doel is het behalen van de MDG's. Vooral veel landen
in Afrika ten zuiden van de Sahara dreigen MDG 1 niet te halen. Er is een duidelijk verschil
in ontwikkeling tussen landen in Azië en Afrika, zoals ook aangegeven in het World
Development Report 2008ii. In Azië is de economische groei inmiddels minder afhankelijk
van de landbouw, ook in Zuid Azië waar armoede nog wijdverbreid is maar de landbouw een
bescheiden rol speelt in de economie (gemiddeld 7% van BNP)iii. In de meeste Afrikaanse
landen is de landbouw nog wel de belangrijkste sector als het gaat om werkgelegenheid en
bestaanszekerheid. De focus in deze notitie zal dan ook in de eerste plaats op Afrika liggen.
Dat neemt niet weg dat de uiteengezette problematiek en de oplossingsrichtingen ook relevant
zijn voor partnerlanden in andere continenten.
Economische groei, en een evenwichtiger verdeling van deze groei, zijn belangrijk voor het
halen van alle MDG's en MDG 1 in het bijzonder. Verbeteren van de productiviteit,
winstgevendheid en duurzaamheid van de (kleinschalige) landbouw draagt aanzienlijk bij aan
armoedebestrijding op het platteland. Dit is een van de belangrijke boodschappen van het
World Development Report 2008. In veel ontwikkelingslanden fungeert de landbouw als
motor voor economische ontwikkeling en voedselzekerheid. Voedselzekerheid is een breed
begrip dat te maken heeft met zowel de productie van voedsel als de toegang van mensen tot
voedsel, zodat zij een actief en gezond leven kunnen leiden. Voedselzekerheid heeft alles te
maken met het bereiken van MDG 1.
De belangrijkste conclusie van het WDR 2008 is dat er veel meer in de landbouw
geïnvesteerd moet worden om het groeipotentieel van ontwikkelingslanden optimaal te
kunnen benutten en dat de te realiseren groei bij dient te dragen aan een eerlijker verdeling
van de welvaart. De nieuwe, door de Wereldbank voorgestelde agenda voor de landbouw,
gaat uit van een systeembenadering met nadruk op:
(i) meer investeringen (publiek en privaat) in de landbouw, met name in wetenschappelijke,
technologische en institutionele innovaties die toegespitst zijn op de behoeften en toegankelijk
zijn voor, vooral kleine producenten en ondernemers in ontwikkelingslanden. Hierbij spelen
organisaties van producenten een belangrijke rol. Daarnaast moet er volgens de Wereldbank
meer aandacht komen voor milieu en de rol van de landbouw als `leverancier van
milieudiensten'. Daar waar het potentieel van de landbouw beperkt is, door bijvoorbeeld
schaarste aan land of beperkte productiecapaciteit, worden oplossingen gezocht in
ontwikkeling van rurale arbeidsmarkten.
(ii) de ontwikkeling van markten die ook toegankelijk zijn voor kleine boeren, en
(iii) het belang van goede instituties voor handel en markten.
In algemene termen onderschrijft de Nederlandse regering deze conclusies, waarbij zij tevens
de nadruk legt op de asymmetrische machtsposities. Op basis daarvan geeft deze notitie het
kader weer voor de Nederlandse ondersteuning gericht op het bevorderen van economische
groei én verdeling in plattelandsgebieden, de rol van de landbouwsector hierbij en de relatie
met voedselzekerheid in ontwikkelingslanden.
Pagina 3/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
De notitie maakt onderdeel uit van de uitwerking van de beleidsintensivering op MDG 1 zoals
aangekondigd in de beleidsbrief "Een zaak van iedereen". In het eerste deel zal een korte
beschrijving worden gegeven van de voornaamste ontwikkelingen in de laatste decennia, met
daarbij de lessen die daaruit getrokken kunnen worden en uitdagingen voortkomend uit die
analyse. Vervolgens zullen de bestaande Nederlandse inspanningen en de voorgenomen extra
inzet worden beschreven langs vijf sporen.
Wat hebben we geleerd
De internationale ondersteuning van landbouw en rurale werkgelegenheid heeft een aantal
deels overlappende fases van ontwikkeling gekendiv. In de periode 1950-70 lag de nadruk
sterk op modernisering, met aandacht voor onderzoek en technische ondersteuning. De
successen van de groene revolutie in Azië zijn deels op deze benadering gestoeld. Mede
omdat deze technologische benadering op veel plaatsen en voor veel groepen maar beperkte
impact had, ontstond de `community development en basic needs' benadering (1960-70). Ook
kwam er terecht veel meer aandacht voor verdelingsvraagstukken uitmondend in
landhervormingen, vooral in Latijns Amerika, en in grotere aandacht voor de positie van de
vrouwv. In de jaren 1970-80 evolueerden deze benaderingen tot wat genoemd werd de
geïntegreerde plattelandsontwikkeling.
Het Nederlandse beleid voor Ontwikkelingssamenwerking houdt zich sinds de jaren zeventig
bezig met landbouwproductie en rurale werkgelegenheid. Dat gebeurde vooral in de vorm van
projecten, uitgevoerd via overheidsinstanties en met inzet van Nederlandse deskundigen.
Gezien de pregnante problemen op het platteland, de mogelijkheden voor
bevolkingsparticipatie, de grotere flexibiliteit in de uitvoering en de mogelijkheid de hulp op
arme gebieden te richten concentreerde de hulp zich steeds meer in geïntegreerde
plattelandsontwikkeling projecten. De benadering bleek weinig duurzaam en had een beperkte
impact, mede door het voor de landbouw ongunstige beleid en gebrek aan politieke wil in veel
ontwikkelingslanden. Het gebruik van parallelle projectstructuren en de grote mate van
donorsturing verkleinde de kans om lokaal bereikte successen breder toepasbaar te maken.
Ook speelde op de achtergrond de overtuiging (o.a. bij het IMF) dat de overheid verder diende
terug te treden. Dit leidde met name in Afrika tot verval van de veelal omvangrijke
overheidsgedomineerde dienstverlening aan de agrarische sector (marketing, voorlichting,
onderzoek), terwijl vanuit de private sector deze diensten onvoldoende konden worden
verleend.
De in de jaren negentig ingezette trend om hulpmodaliteiten meer aan te laten sluiten bij het
eigen beleid in ontwikkelingslanden heeft vaak tot een verdere afbouw geleid van de steun
voor landbouw en rurale economische ontwikkeling. Om effectief in een sector te kunnen
opereren moet er onder meer een uitgewerkt beleid voor de sector zijn en een eenduidig
institutioneel overheidskader. Deze beleidswijziging had gevolgen voor de steun aan
plattelandsontwikkeling, die juist multi-sectoraal van karakter is en waarvoor in veel landen
een overheidsinstelling ontbreekt. Het leidde bij donoren, waaronder Nederland, tot afbouw
van de meeste bestaande programma's. Slechts een beperkt aantal werd voortgezet als
programma voor lokaal bestuur. Landbouw werd als sector geschrapt of kreeg indirect
aandacht via private sector ontwikkeling. Het gevolg was een sterke daling van het
hulpvolume voor plattelandsontwikkeling in absolute en relatieve termenvi.
De Wereldbank heeft berekend dat het aandeel ODA dat tussen 1990 en 2004 wereldwijd aan
landbouwontwikkeling werd besteed met twee derde is afgenomen van 12% naar 4% (WDR,
2008). In 2006 bedroeg het aandeel in de Nederlandse ODA 7,7%vii.
Pagina 4/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Een aantal belangrijke observaties zijn te maken:
· Bij landbouwontwikkeling moeten politieke keuzes gemaakt worden omdat er sprake is
van tegengestelde belangen tussen en binnen landen en van eindige hulpbronnen die
voor verschillende doelen kunnen worden ingezet;
· De periode sinds 1990 ging gepaard met een snelle afname van de internationale steun
aan projectmatige plattelandsontwikkeling als gevolg van achterblijvende resultaten;
· Technologische landbouw innovaties, die de basis zijn voor productiviteitsstijging,
dienen locatiespecifiek aangepast te worden en ingebed in de politieke, sociale en
economische structuren;
· Bij het bevorderen van duurzame rurale ontwikkeling spelen markt en marktprikkels een
cruciale rol;
· Publieke investeringen en instituties zijn essentieel om de voorwaarden te scheppen en
kaders te stellen zodat markten goed functioneren en de rurale bevolking in de breedte
kan profiteren van rurale economische ontwikkeling;
· Checks and balances zijn van groot belang in het publieke domein. Politieke instituties
en versterking van accountability structuren vragen continue aandacht o.a. door
capaciteitsontwikkeling en organisatieversterking.
Kentering en verandering
In 2000 werden in VN-verband de Millenniumontwikkelingsdoelen aangenomen. In het
bijzonder door MDG 1 (het uitbannen van extreme armoede en honger) en tijdens de huidige
kabinetsperiode kwam de focus sterker dan ooit te liggen op het groei- en
verdelingsvraagstuk. Het afgelopen decennium heeft mondiaal een omslag naar sterkere
economische groei laten zien, niet alleen in Europa, de VS en Azië, maar ook in Afrika. Sub-
Sahara Afrika laat echter zien dat economische groei niet automatisch leidt tot minder
armoede. Zo kende Sub-Sahara Afrika de afgelopen jaren een structurele economische groei
van ruim boven de 5%. Het aantal armen (met een inkomen lager dan een dollar per dag) nam
in relatieve zin af: van 46,8% in 1990 naar 41,1% in 2004, maar in absolute aantallen toe: van
240 miljoen mensen in 1990 naar 298 miljoen mensen in 2004. Belangrijke oorzaken hiervoor
zijn de grote bevolkingsgroei, een weinig gediversifieerde economie, exportafhankelijkheid
van een beperkt aantal producten, ongelijke inkomensverdeling, gebrek aan toegang tot
diensten en productiefactoren en een gebrek aan goed functionerende (economische)
instituties. De kern van het groei- en verdelingsvraagstuk ligt enerzijds in het bevorderen van
meer inclusieve of pro-poor economische groei en anderzijds in het vergroten van
mogelijkheden tot economische participatie voor de armen. Herverdeling door middel van
inkomensoverdracht en sociale vangnetten blijft nodig, zo blijkt eens te meer uit de gevolgen
van de recente stijgingen in voedselprijzen, maar vormen een `second best' oplossing. Het
gaat om structureel versterken van de positie van armste bevolkingsgroepen.
De MDG's brachten ook rurale armoede weer prominent terug op de agenda. Hoewel
verstedelijking in snel tempo doorgaat, leven de meeste armen nog steeds in rurale gebieden.
In Afrika betreft dit 80%, Zuidelijk Azië 85%, Oost Azië 63% en Latijns Amerika/Caraïben
47%. Het behalen van de MDG's is dus meer dan evenredig afhankelijk van het bereiken van
rurale armen en hun toegang tot economische ontwikkeling. Daarmee is niet gezegd dat
succesvol economisch en armoedebeleid zich uitsluitend op landbouw richtviii. Wel dat voor
veel landen gerichte steun aan rurale werkgelegenheid en bestaanszekerheid een belangrijke
rol spelenix.
Pagina 5/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
In het kielzog van de Millennium Verklaring vond internationaal een ommezwaai in het
denken plaats. In 2003 spraken de Afrikaanse leiders tijdens een top van de Afrikaanse Unie
(AU) in Maputo af tenminste 10% van de jaarlijkse begrotingen te zullen besteden aan
landbouw en rurale economische ontwikkeling. In 2006 werd dit voornemen tijdens een AU
top in Abuja nogmaals bevestigd en spraken de Afrikaanse leiders hun zorgen uit over het
gebrek aan voortgang op dit terrein. In de tweede generatie Poverty Reduction Strategy
Papers (PRSP's) wordt inmiddels meer aandacht geschonken aan het bevorderen van
duurzame (rurale) economische ontwikkeling. Ook bilaterale en multilaterale donoren
beginnen te beseffen dat duurzame economische ontwikkeling, inclusief
landbouwontwikkeling, terdege meer aandacht en inzet verdient. Diverse
onderzoeksrapporten van gezaghebbende onderzoeksinstellingen onderschrijven dit en sporen
de internationale gemeenschap aan tot actiex.
Recente prijsstijgingen
Prijsstijgingen op internationale agrarische markten hebben eveneens bijgedragen aan een
kentering in het denken. De afgelopen vijf jaar zijn de wereldvoedselprijzen sterk gestegen. Er
zijn verschillende oorzaken voor de stijgende voedselprijzen. Naast de verminderde aandacht
voor landbouw in ontwikkelingslanden gaat het om onder andere inkrimpend landbouwareaal,
programma's voor aanbodbeheersing en afbouw van interventievoorraden in Westerse landen.
Verder zijn er de hoge olieprijzen, dieetveranderingen in China, India en andere opkomende
landen, incidentele droogtes in ondermeer Australië, onduurzame investeringen in
biobrandstoffen (bijvoorbeeld mais), en speculatief inspelen van handelaren en beleggers.
Zowel vraag als aanbodgerelateerde factoren zijn hier debet aan. Aan de vraagzijde speelt de
sterke economische groei in vooral Azië (9% per jaar) in combinatie met snelle
verstedelijking. Dit heeft niet alleen geresulteerd in een stijgende vraag naar granen voor
menselijke consumptie, maar ook in een sterke stijging van de vraag naar melk en vlees, en
dus naar granen voor veevoer.
De prijsstijgingen worden verder versterkt door de groeiende markt voor energiegewassen,
aangejaagd door subsidies in de VS (voor binnenlandse productie) en bijmengverplichtingen
in de EU. De Europese Raad heeft terecht bepaald dat de bijmengverplichting alleen geldt
indien de biomassa duurzaam kan worden geproduceerd en dit kosteneffectief gebeurt. De
Nederlandse ontwikkelingssamenwerking heeft als prioriteit een programma opgezet ter
certificering van biomassa in landen als Indonesië en Maleisië.
Aan de aanbodzijde heeft de productie de toenemende vraag niet bij kunnen houden. Hoewel
op korte termijn areaal uitbreiding enige soulaas kan bieden, maar met negatieve gevolgen
voor milieu, ontbossing en biodiversiteit, zal de productieverhoging vooral moeten komen van
een verhoogde productiviteit. De vereiste investeringen in onderzoek, innovatie en
infrastructuur zullen op basis van huidige berekeningen op de langere termijn tot toereikende
productieverhogingen kunnen leiden.
Recentelijk hebben de prijsstijgingen in een groot aantal landen geleid tot sociaal politieke
spanningen en regelrechte voedselrellen, zoals in Egypte en Haïti. Een aantal
ontwikkelingslanden heeft als reactie op de hoge prijzen exportrestricties ingesteld. Het
macro-economisch beheer van zowel netto importeurs als exporteurs van voedsel wordt op de
proef gesteld: het beheersen van de inflatie en het in evenwicht houden van de
betalingsbalans.
Pagina 6/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Vraag en aanbod projecties geven aan dat voedselprijzen de komende decennia hoog zullen
blijven en verder zullen stijgen en dat als gevolg van klimaatveranderingen steeds vaker
misoogsten zullen optredenxi. Nog een reden waarom de fluctuaties in wereldmarktprijzen
verder zullen toenemen. De toekomst biedt dan ook kansen maar ook risico's voor
ontwikkelingslanden. Het is zaak de kansen te benutten en de risico's te beheersen, waarbij de
Nederlandse regering grote zorgen heeft over de positie van de allerarmsten, en heeft
daarvoor de aandacht gevraagd tijdens de vergaderingen van IMF, Wereldbank en VN.
Probleemstelling en uitdagingen
Uit deze analyse blijkt dat de feiten en cijfers helder zijn:
· De huidige hoge voedselprijzen zijn dramatisch voor de armsten en leiden tot nieuwe
uitdagingen en risico's. Er zijn korte en lange termijn oplossingen nodig gebaseerd op
heldere politieke keuzes;
· 75% van de 900 miljoen armen in de wereld leven op het platteland en het merendeel
daarvan is werkzaam in de landbouw;
· 2,3 miljard mensen zijn direct of indirect van de landbouw afhankelijk;
· Landbouw blijft ook in de 21ste eeuw een fundamenteel instrument voor economische
groei en armoedebestrijding, vooral in Afrika. In Afrika is 65% van de
beroepsbevolking werkzaam in de landbouw. Zij zijn goed voor 32% van het BNP;
· In tegenstelling tot Afrika heeft in grote delen van Azië wel een groene revolutie
plaatsgevonden. Deze groene revolutie was gebaseerd op toenemende urbane vraag,
gefocust op kleine boeren en ondersteund door een sterke overheid (er werd dan
gemiddeld tussen de 11 en 14% van het budget aan de landbouwsector besteed);
· Het percentage van de totale officiële ontwikkelingshulp dat wereldwijd aan
landbouwontwikkeling wordt besteed is over een periode van 15 jaar afgenomen tot
slechts 4% in 2004;
· Door de toenemende druk op landbouwgronden in combinatie met vaak onduurzame
landbouwmethodes en klimaatverandering dreigen ernstige milieuproblemen en
bodemdegradatie. Dit vergroot de urgentie om snel te handelen.
De uitdaging is ook helder. De belofte dat in 2015 het aantal armen in de wereld gehalveerd
moet zijn (MDG 1) kan alleen worden ingelost als landbouw en rurale bedrijvigheid
prominent op de ontwikkelingsagenda komt te staan. In de Kabinetsreactie op het IOB rapport
"Het Nederlandse Afrika-beleid 1998-2006, Evaluatie van de bilaterale samenwerking" staat
dat de aanbeveling om een grotere inzet te plegen voor de productieve sectoren, vooral in de
landbouwsector en op het platteland. Deze aanbeveling zal worden overgenomen.
Nederland is in vele opzichten koploper, niet alleen als het gaat om onze ODA-inzet of onze
tweede positie wereldwijd in de handel in agrarische producten, maar ook als het gaat om de
innovatiekracht van onze agro-sector en onze kennis op het gebied van de landbouw en rurale
ontwikkeling. We hebben in Nederland zowel inhoudelijke als procesmatige kennis
beschikbaar die relevant is voor het stimuleren van dynamische landbouwontwikkeling en de
aanpak van honger in ontwikkelingslanden. Netwerken als Agri-Profocus maar ook
ondersteuningsfaciliteiten voor het bedrijfsleven als PUM, PSOM en CBI en het onderzoek
laten dit zien. Door te investeren in kwalitatief hoogwaardige infrastructuur (kennis, logistiek)
is Nederland een vooraanstaande wereldspeler op het terrein van handel en distributie van
vooral landbouwproducten.
Pagina 7/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Op basis van de analyse en geleerde lessen willen wij langs vijf sporen een (extra) inzet
plegen:
1. Productiviteitsverbetering: onderzoek en lokaal toepasbare innovaties blijven nodig om de
productiviteit in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in Afrika, te verhogen, zodat boeren en
boerinnen met stijgende productie kunnen reageren op de groeiende vraag. Bijzondere
aandachtsgroep zijn de kleine boeren met beperkte toegang tot land, die moeten kunnen
profiteren van innovaties die tot verhoging van de productiviteit leiden.
2. Enabling Environment: de private sector moet het doen, maar de overheid dient een
centrale rol te spelen en dient de juiste kaders te stellen en te investeren in publieke diensten
en instituties. Daarbij kunnen belangenorganisaties, zoals de boerenbonden en werknemers-
en werkgeversorganisaties, zorgen voor de benodigde `checks and balances'.
3. Duurzame ketenontwikkeling: verbetering en verduurzaming van de keten, productie,
handel en verwerking en consumptie, zijn noodzakelijk met aandacht voor `People'
(economische verdeling), `Planet' (ecologische duurzaamheid), en `Profit' (economische
groei).
4. Verbeterde markttoegang: stimuleren van lokale en regionale markten en bevorderen van
internationale markttoegang en handel, zodat producenten en consumenten aan elkaar
gekoppeld worden en marktprikkels kunnen dienen als leidraad voor economische
ontwikkeling.
5. Voedselzekerheid en overdrachtsmechanismen: er moet aandacht besteed worden aan
kwetsbare groepen die structureel buiten de boot kunnen of dreigen te vallen.
Bij elk van deze vijf sporen zijn de volgende basisprincipes van kracht:
· Vanzelfsprekend zal de inzet vraaggestuurd moeten zijn en zal `ownership' binnen de
ontwikkelingslanden het uitgangspunt vormen. Door middel van politieke dialoog zal met
overheden in ontwikkelingslanden inzicht worden verkregen in politieke keuzes en
prioriteiten.
· De Parijse agenda over alignment en harmonisatie blijft onverminderd van kracht, ook als
het gaat om donorinspanningen ten aanzien van landbouw, rurale bedrijvigheid en
voedselzekerheid.
· Aandacht voor de rol van vrouwen is zeker binnen de landbouw en rurale bedrijvigheid
van cruciaal belang; in veel gevallen zijn zij de belangrijkste actoren en belanghebbenden.
Zij zijn verantwoordelijk voor 50% van de wereldvoedselproductie; zijn de voornaamste
producenten van de basisgewassen, rijst, mais en tarwe, die voor 60-80% zorgen voor de
voedselinname in ontwikkelingslanden; zijn veelal verantwoordelijk voor de voeding van
kinderen. Vrouwen zijn sleutelfiguren in de dagelijkse landbouwtaken, initiatiefnemers
voor genereren van landbouw en niet-landbouwinkomsten, en hoeders van de natuurlijke
en productieve hulpbronnen. Het merendeel van de arbeidskrachten in de
voedselverwerkingsindustrie is vrouw. Vrouwen en jongeren spelen een cruciale rol in de
landbouwproductie. Nederland zet in op gelijke behandeling van vrouwen en meisjes bij
toegang tot hulpbronnen, water, landgebruik en landrechten, kredietverlening, technologie
en besluitvorming.
Voorts zijn van belang:
Pagina 8/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
· Aansluiting bij een versterking van de politieke wil van de internationale gemeenschap
inclusief de ontwikkelingslanden zelf om de steun aan de landbouw en ontwikkeling van
rurale gebieden uit te breiden.
· Erkenning van de multifunctionaliteit van het platteland zowel in ontwikkelde als
ontwikkelingslanden en het belang van diversificatie van de rurale economie en rurale
bedrijvigheid.
· Verduurzamen van agro-ketens met als inzet het bereiken van een internationale
consensus over de noodzaak van het formuleren van strikte sociale en
duurzaamheidscriteria bijvoorbeeld voor biomassaproductie voor energietoepassingen.
· Weloverwogen besluitvorming in het belang van duurzame ontwikkeling m.b.t.
competing claims bij de productie van voedsel versus grondstoffen (inclusief
biobrandstoffen) en veevoer door schaarste en druk op landbouwgronden
(klimaatverandering).
· De rol van publiek-private partnerschappen in het belang van duurzame ontwikkeling
met speciale aandacht voor verduurzaming van de internationale handel.
· Een visie ontwikkelen met betrekking tot strategieën om duurzame ontwikkeling in
Afrika na te streven waarbij rekening gehouden wordt met specifieke kenmerken van het
Afrikaanse continent (lage bodemvruchtbaarheid, conflicten, ontoereikend institutionele
en fysieke infrastructuur en diensten).
Uitwerking Nederlandse inzet
De inzet op duurzame landbouwontwikkeling en rurale bedrijvigheid in ontwikkelingslanden
langs de hierboven beschreven lijnen vraagt om concrete acties.
Allereerst zullen we de komende jaren, boven op bestaande jaarlijkse inspanningen van rond
de 350 miljoenxii, oplopend 50 miljoen per jaar extra beschikbaar maken voor onze inzet
op de hieronder uitgewerkte vijf sporenxiii.
Ten tweede zullen we er op toezien dat de synergie tussen de verschillende
uitvoeringsmodaliteiten wordt vergroot waardoor het hefboomkarakter van dit bedrag
aanzienlijk kan worden verhoogd. De afstemming tussen de departementale inzet en die van
NGO's, multilaterale organisaties en bedrijfsleven zal worden vergroot.
Ten derde zullen we, voortbouwend op onze inzet op betere onderlinge afstemming in
Nederland en in ontwikkelingslanden, aanzetten tot vergrote inspanningen van multilaterale
organisaties en financieringsinstellingen op het terrein van landbouw, rurale bedrijvigheid en
voedselzekerheid. Zowel in Washington, New York, Geneve en Rome maar zeker ook in de
partnerlanden. Wij willen hiermee bijdragen aan het verhogen van de gezamenlijke impact.
Wij willen bevorderen dat wij met deze aanpak niet alleen inhoudelijk meer kunnen bereiken
maar dat dit ook tot grotere financiële bijdragen gaat leiden dan onze eigen directe
intensivering.
Dat brengt ons op het vierde punt waarop wij extra willen inzetten: de politieke dialoog in de
partnerlanden zelf. Bevorderen van landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid is bij
uitstek een onderwerp dat raakt aan de verdeling van macht en invloed. Indien analyses
Pagina 9/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
aangeven dat daar hervormingen noodzakelijk zijn, dan dient dat met betrokkenen in de
ontwikkelingslanden besproken en aangepakt te worden. Nederland kan en wil daar een rol in
spelen in het bijzonder ook in de landen waar in het kader van de beleidsnotitie "Een zaak van
iedereen" de beleidsdialoog wordt vergroot.
Spoor 1: Onderzoek en innovatie gericht op productiviteitsverbetering in een veranderende
klimatologische context
Achtergrond
Kennisontwikkeling en innovatie zijn essentieel om productiviteitsverbetering en
rendementsverbetering duurzaam te bewerkstelligen en werkgelegenheid te creëren. De
groene revolutie in Azië was vooral het resultaat van verbetering van de opbrengsten door
verbeterde variëteiten en verhoogd gebruik van kunstmest, in combinatie met goede gewas-
en waterbeheersing (o.a irrigatie). Daarbij speelde echter ook de overheid een belangrijke rol.
In de Afrikaanse context hebben veel factoren zoals de agro-ecologische complexiteit, de veel
zwakkere instituties en het zeer heterogene karakter van de landbouwsystemen bijgedragen tot
een zeer lage adoptie van nieuwe technologieën en landbouwmethoden.
Het belang van kennisontwikkeling en innovatie wordt breed erkend, niet alleen in het WDR
2008 van de Wereldbank, maar ook door de EU, de AU, de OESO, de Consultative Gro
International Agricultural Research (CGIAR) en de ontwikkelingslanden zelf in het kader van
de nieuwe generatie PRSP's. De politieke wil om meer en beter te investeren in de
landbouwontwikkeling is er, maar concrete oplossingen liggen minder voor de hand. De
kansen en bedreigingen pakken voor ieder land anders uit. Dat vraagt landenspecifieke
analyses en oplossingen. Nederland sluit zich aan bij lopend onderzoek van onder andere de
EU, en lidstaten als VK en Frankrijk.
Landbouwproducenten moeten toegang hebben tot nieuwe technologie en markten. In de
nieuwe agenda voor landbouwontwikkeling staan diversificatie, duurzaamheid, adaptatie aan
klimaatverandering, en risicobeheersing centraalxiv. De uitdaging is de lokale instituties en
netwerken te versterken zodat ze relevante behoeften en kennisvragen kunnen articuleren en
benodigde kennis kunnen absorberen, genereren en toepassen. De internationale
kennisinstellingen zoals de CGIAR en de Europese onderzoekscentra kunnen dan beter
aansluiten op lokaal specifieke kennis en behoeften. Met de Global Challenge Programmes en
het `change management' proces dat in 2007 is ingezet, heeft de CGIAR de eerste stappen
gezet om haar relevantie te vergrotenxv.
Het creëren van werkgelegenheid in rurale gebieden, ook buiten de landbouw, zal in de
komende jaren steeds belangrijker worden. Investeren in innovatie en productiviteitsstijging
binnen en buiten de landbouw moet worden gestimuleerd. Nederlandse ervaring met
capaciteitsopbouw en het ontwikkelen van innovatiesystemen ter ondersteuning van
kleinschalige, kennisintensieve vormen van landbouw en het ontwikkelen van ketens zal
daarbij, daar waar mogelijk en gewenst, vraaggestuurd worden ingezet om naast de
productieketens ook lokale en regionale ketenontwikkeling te stimuleren. Zowel het bilaterale
als het multilaterale kanaal zullen hiervoor worden benut. De onderzoeksprogrammering met
Nederlandse kennisinstellingen zal interdepartementaal verder gestroomlijnd en geïntegreerd
worden.
Nederlandse inzet
- Versterking internationaal onderzoek: De steun aan internationaal onderzoek zal worden
gecontinueerd en zal zich via CGIAR richten op het vergroten van de relevantie en impact van
Pagina 10/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
internationaal onderzoek voor de nieuwe uitdagingen vanwege klimaatveranderingen,
globalisering en milieudegradatie ( 7,5 miljoen/jaar). Uitbreiding van financiering voor de
CGIAR zal vanaf 2009 worden overwogen op basis van een evaluatie van de effectiviteit van
het in 2007 ingezette verbeteringstraject.
Vooruitlopend hierop is besloten het International Center for Agriculture in the Dry Areas
(ICARDA) de komende jaren structureel te ondersteunen ( 2 miljoen per jaar additioneel aan
bovengenoemd 7,5 miljoen/jaar). Het instituut is actief in semi-aride gebieden die
gekenmerkt worden door kwetsbare ecosystemen, conflicten over de schaarse natuurlijke
hulpbronnen, gebrekkige energievoorziening en landdegradatie. Hier leven de allerarmsten.
ICARDA's nieuwe strategie benadrukt armoedebestrijding, duurzame productiesystemen en
markten. ICARDA kan een belangrijke rol spelen bij de revitalisatie van landbouwsystemen
en daarbij aanhaken op globale ontwikkelingen, ook in post conflict landen zoals Afghanistan
waar ICARDA op verzoek van de overheid een uitgebreid programma heeft om de
landbouwsector te steunen.
Daarnaast zal Nederland steun verlenen aan fora zoals het Forum for Agricultural Research in
Africa (FARA) die als platform dienen om het werk van onderzoeksinstanties af te stemmen
met de behoeften van de gebruikers van onderzoekresultaten (producenten, kleine
ondernemers, nationale overheden). Hiermee wordt beoogd de toegang tot nieuwe
technologieën en de adoptiegraad bij de doelgroepen te verhogen. Uiteindelijk moeten deze
inspanningen leiden tot verhoging van de productiviteit, verhoging van inkomens van vooral
kleine boeren en ondernemers, alsook vergroting van de duurzaamheid. De actieplannen van
deze instituten zullen hierop worden beoordeeld bij de heroverweging in 2008.
- Investeren in een innovatieve kennisagenda: De Nederlandse additionele inzet op onderzoek
en innovatie zal aansluiten bij initiatieven in de landen en regio's zelf. Het steunen van
regionale capaciteit vormt een essentiële stap om internationale kennis beschikbaar en
geschikt te maken voor de specifieke omstandigheden in Sub-Sahara Afrika. Hiervoor wordt
aansluiting gezocht bij initiatieven in EU-ACS verband en het Comprehensive African
Agriculture Development Programme (CAADP) ontwikkeld door de Afrikaanse Unie in het
kader van NEPAD. Ook Nederlandse kennisinstellingen kunnen hierbij een rol spelen. In het
kader van CAADP wordt verwacht dat 10 à 12 landen in 2008 een overeenkomst zullen
ondertekenen. De uitvoering van de `compacts' moet leiden tot een 6% verhoging van de
landbouwproductiviteit. In de `compacts' verplicht het betreffende land zich ertoe om 10%
van de nationale begroting voor de landbouw sector in te zetten. Intensivering: structureel 2
miljoen per jaar. Naast de inzet van ambassades bij de uitvoering van deze overeenkomsten
zal op regionaal niveau steun worden gegeven via het multi-donor trust fund dat tot doel heeft
de processen om te komen tot uitvoeringsprogramma's te ondersteunen.
- Innovaties in de keten: Het International Center for Soil Fertility & Agricultural
Development (IFDC) gebruikt de ketenbenadering als basis voor innovatie ten behoeve van
duurzame productiviteitsverbetering. Innovaties in de ketens moeten leiden tot een 50%
verhoging van de landbouwproductiviteit en een 30% verhoging van de inkomens van 1
miljoen landbouwproducenten in 7 landen in West Afrika, alsook een verbetering van
landbouwpraktijken ten behoeve van de duurzaamheid op minstens 2 miljoen hectaren.
Tevens beoogt dit programma een 50% verhoging van de inkomens van 2500 kleine `agri-
business' ondernemers en verbeterde voedselzekerheid door verhoging van de productie van
voedselgewassen (500.000 ton graan equivalenten). IFDC treedt op als bemiddelaar van
groepen producenten, ondernemers, financiële instellingen en publieke dienstverleners om te
Pagina 11/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
komen tot ketenprogramma's die veelal vanuit andere bronnen gefinancierd worden. Hiervoor
wordt ook nauw samengewerkt met AGRA (zie ook spoor 4, input markten). Het programma,
nu actief in West Afrika, wordt uitgebreid naar Oostelijk en Zuidelijk Afrika ( 4 miljoen per
jaar).
- In brede relatie landen zoals Vietnam en Indonesië, ligt naast het belang van een verdere
duurzame ontwikkeling van de landbouw de nadruk op de handelscapaciteit, toegang tot
internationale markten, verbetering van het ondernemingsklimaat en ketenontwikkeling. Het
bedrijfsleveninstrumentarium (PSOM, PUM, MMF, PPP's) - bij uitstek gericht op innovatie -
wordt veelal ingezet ter ondersteuning van rurale bedrijvigheid. In Vietnam bijvoorbeeld,
heeft PSOM bijgedragen aan verbetering van groenteproductie- en verwerkingsketens door de
toegang van producenten tot markten te vergroten.
- Ondersteuning van landbouwontwikkeling in fragiele staten: In het kader van de
wederopbouw zal ondersteuning gegeven worden aan rurale ontwikkeling in Afghanistan.
Voor de Afghaanse regering zijn het ontwikkelen van de landbouw en rurale bedrijvigheid
belangrijke prioriteiten, zoals ook aangegeven in de Interim Afghanistan National
Development Strategy. De Nederlandse inspanningen richten zich allereerst op de provincie
Uruzgan. Daarbij gaat het om rurale ontwikkeling in de brede zin, inclusief teelten,
irrigatiesystemen, rurale infrastructuur en ruraal microkrediet. Nederland is al op kleine schaal
actief, via NGO's (fruitbomen e.d.) en met het bedrijfsleven (saffraan als alternatief gewas).
Organisaties als GTZ en FAO gaan eveneens met Nederlandse middelen van start in de
landbouw. Er bestaat een plan om in Uruzgan een centrum voor beroepsonderwijs op te zetten
met daarbinnen een landbouwsectie en een agrarische proeftuin. Op nationaal niveau wordt
gedacht aan de hervorming van het curriculum voor landbouwonderwijs. Idealiter zal over een
paar jaar een situatie zijn bereikt waarin de Afghaanse overheid (ministerie van Landbouw)
zelf meer de leiding van de landbouwontwikkeling heeft.
In het grote merengebied, dat de afgelopen jaren toneel is geweest van geweld, is veiligheid
de eerste levensbehoefte. Als in zekere mate voldaan is aan veiligheid, kan ontwikkeling op
gang komen. Landbouwontwikkeling is een belangrijke component in die ontwikkeling. Sinds
2006 wordt in verschillende landen in het grote merengebied de ontwikkeling van duurzame
landbouw ondersteund via het CATALIST programma van IFDC (totaal 22 miljoen voor 5
jaar). Hiermee worden één miljoen mensen bereikt.
Op basis van de komende kabinetsnotitie aan de Tweede Kamer over fragiele staten zal
gekeken worden of en in welke andere postconflictlanden ontwikkeling van de landbouw en
rurale bedrijvigheid zal worden ondersteund.
- Continuering partnership met de FAO: Nederland onderstreept het belang van de Romeinse
instellingen bij het realiseren van de MDG's, in het bijzonder de bestrijding van extreme
armoede en honger, en in het stimuleren van de landbouwontwikkeling wereldwijd. Het FAO-
Nederland Partnerschap wordt voortgezet voor een periode van 2 jaar vanaf 2008, met een
eenmalige bijdrage van 10 miljoen. Hieraan is de voorwaarde verbonden van een serieuze
en open aanpak van het veranderproces van de FAO op basis van de uitkomsten van de recent
afgeronde Onafhankelijke Externe Evaluatie en donorharmonisatie. Bij IFAD zal worden
ingezet op additionele steun voor innovatieve ontwikkeling gericht op duurzame
productiviteitsverbetering en rurale bedrijvigheid. IFAD besteedt momenteel 45% van zijn
middelen in Sub-Sahara Afrika en 43% in conflictgebieden.
Pagina 12/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Dierziektebestrijding: In een aantal landen waarmee Nederland samenwerkt, is de aanpak
van dierziekten van groot belang voor productiviteitsstijging in de veeteelt. Het gaat daarbij
om het voorkomen en bestrijden van dierziekte-uitbraken, waaronder Avian Influenza. Op
basis van Nederlandse expertise en ervaring wordt een substantiële bijdrage (OS-middelen
eenmalig 8 miljoen) geleverd aan de preventie en bestrijding van ernstige dierziektes,
waaronder vogelgriep, in enkele landen in Azië (o.a. Indonesië en Vietnam). Verder zal
worden bijgedragen aan deze activiteiten in Zuidelijk Afrika (vanuit LNV non-ODA 1
miljoen).
Spoor 2: Publieke dienstverlening en instituties
Achtergrond
De private sector is cruciaal voor het genereren van economische groei en werkgelegenheid.
Boeren, boerinnen en kleine ondernemers zijn onderdeel van de private sector. De overheid
heeft een belangrijke taak om de juiste voorwaarden te scheppen waaronder ondernemerschap
kan floreren.
De rolverdeling tussen overheid en andere actoren op het gebied van private sector
ontwikkeling is complex. Als gevolg van globaliserings- en liberaliseringsprocessen is de
invloed van overheden verminderd. Daarbij komt dat overheden in met name landen in Sub-
Sahara Afrika nauwelijks in staat of bereid zijn de basisvoorwaarden te scheppen voor een
florerende rurale sector, incl. landbouw. Het gaat daarbij onder andere om infrastructuur
(transport, waterbeheer, irrigatie, ICT, telecommunicatie, etc.) en het scheppen van een
institutionele omgeving waarin ook klein ondernemerschap kan floreren, inclusief wet- en
regelgeving (handhaving van contractsvoorwaarden), eigendom-/pachtwetgeving, financiële
regelgeving, belastingwetgeving, kennisontwikkeling en -opbouw, i.c. onderwijs, voorlichting
en vraaggestuurd onderzoek.
Op verschillende van deze terreinen is samenwerking met de private sector, al dan niet in
formele publieke private sector samenwerkingvormen onontbeerlijk, vanwege de kennis en
kunde van de bedrijven. Het betrekken van de private sector is uiteraard niet
onvoorwaardelijk de oplossing. De mate waarin zij, direct of indirect, bijdragen aan het
bereiken van MDG 1, de uitgangspunten van maatschappelijk verantwoord ondernemen, de
balans tussen `People, Planet en Profit', zijn richtinggevend voor eventuele ondersteuning
van commerciële actoren.
In de politieke beleidsdialoog met landen is het belangrijk de rolverdeling en machtsdeling
tussen de verschillende maatschappelijke echelons binnen een samenleving op de agenda te
plaatsen. Gezien de gevestigde structuren en belangen, en het traditioneel eenzijdig
overheidsgestuurde denken, is dit niet altijd eenvoudig. Er moet echter ook aan overheidszijde
gewerkt worden aan een meer open strategie voor het betrekken van andere actoren binnen de
samenleving.
Belangenorganisaties van boeren, boerinnen en ondernemers spelen een cruciale rol bij het
afdwingen en beïnvloeden van overheidsbeleid. Met behulp van deze organisaties wordt
gewerkt aan versterking van `accountability' structuren, waarbij de overheid rekenschap af
moet leggen aan boeren en burgers. Ondersteuning van dergelijke bewegingen draagt bij aan
democratisering van de samenleving, waar de overheid niet langer als enige eigenaar van het
ontwikkelingsproces optreedt.
Nederlandse inzet
Pagina 13/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Intensivering in rurale private sector ontwikkeling: Nederland ondersteunt private sector
ontwikkeling in een aantal partnerlanden. In het kader van de beleidsprioriteit `groei en
verdeling' zal deze inzet verder toenemen, waarbij rurale private sector ontwikkeling de
belangrijkste component is. Via bilaterale programma's zal jaarlijks 21 miljoen extra
worden besteed aan private sector ontwikkeling in rurale gebieden. Bijvoorbeeld in Mali en
Benin waar in de Meerjarenplannen voor 2008-2011 private sector ontwikkeling in rurale
gebieden wordt gekoppeld aan landbouwketenontwikkeling, irrigatie en waterbeheer, en in
Ethiopië en Rwanda waar samen met andere donoren intensiever op rurale economische
ontwikkeling zal worden ingezet. Ook in multilateraal verband en samen met bedrijven en
NGO's zullen bestaande initiatieven worden voortgezet en nieuwe uitgewerkt. Hieronder
volgt een korte opsomming van enkele zwaartepunten.
- Ondersteuning boerenorganisaties/coöperaties: Specifiek van belang voor de duurzame
ontwikkeling van de agrarische sector zijn de programma's voor organisatieversterking zoals
het Programma voor Ondersteuning van Producentenorganisaties in ontwikkelingslanden
(POP) in samenwerking met Agriterra. Door het versterken van producentenorganisaties
wordt niet alleen gewerkt aan verbetering van economische positie van boeren en boerinnen,
maar tevens aan versterking van hun positie ten behoeve van beleidsbeïnvloeding van de
nationale en internationale politiek en debatten. Het POP wordt in principe wereldwijd
uitgevoerd. Hiertoe werkt Agriterra samen met 8 agrarische instituten uit andere OESO-
landen. Het bereik van dit programma beloopt honderden miljoenen boeren en boerinnen. Via
Agri ProFocusxvi wordt ondersteuning van boerenorganisaties door Nederlandse
ontwikkelingsorganisaties en kennisinstituten gestimuleerd en beter gecoördineerd. Aspecten
van de landrechtenproblematiek worden in tenminste 10 partnerlanden aangepakt door
ambassades,' vaak in samenwerking met andere donoren en instellingen zoals de FAO,
Wereldbank en het Nederlandse Kadaster, met een totaal gemiddeld jaarbudget van omstreeks
6 miljoen. Daarnaast zijn een groot aantal Nederlandse kennisinstituties en NGO's actief op
dit terrein. Zo wordt bijvoorbeeld het strategisch plan 2007-2011 van de International Land
Coalition (ILC) in totaal met ruim 1,3 miljoen ondersteund. Deze internationale organisatie
begeleidt lokale belangengroeperingen voor arme vrouwen en mannen in ontwikkelingslanden
bij de dialoog, agendering en uitvoering van relevante programma's gericht op de verbetering
van de toegang tot en rechtszekerheid over land.
- Ondersteuning infrastructuur: Nederland geeft ondersteuning op het gebied van rurale
infrastructuur, ondermeer in multidonor verband via de Public Private Infrastructure Advisory
Facility (PPIAF) en de Private Infrastructure Development Gro(PIDG)xvii. Dergelijke
programma's genereren tevens werkgelegenheid in de rurale gebieden. Multilateraal en
bilateraal zal extra worden geïnvesteerd in duurzame rurale energie voorziening en
elektrificatie (o.a. Tanzania, Zambia, Indonesië).
- Ondersteuning financiële sector: Naast infrastructuur is ook de financiële sector een
belangrijke aanjager en voorwaarde voor de ontwikkeling van rurale bedrijvigheid. In
partnerschap met bedrijfsleven, multilateralen en NGO's wordt de toegang tot krediet en
andere financiële produkten vergroot. Een interessant voorbeeld daarvan is het Sustainable
Agricultural Guarantee Fund waarvan de Rabobank uitvoerder is. Het fonds heeft tot doel de
toegang van boeren en boerinnen tot krediet te vergemakkelijken. Via het programma wordt
getracht om met een relatief kleine publieke bijdrage van 1 miljoen een garantiefonds van
20 miljoen tot stand te brengen. Ontwikkelingssamenwerking werkt ook samen met de
Rabobank in haar deelnemingen in rurale banken in Tanzania, Rwanda, Mozambique,
Zambia, Paraguay en China.
Pagina 14/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Extra Nederlandse inzet in de financiële sector behelst ondermeer een faciliteit voor
mesofinanciering (een Schokland akkoord) waar 4 miljoen voor wordt vrijgemaakt. Deze
faciliteit zal zich sterk op rurale bedrijvigheid richten. In Vietnam wordt proefgedraaid met 3
projecten die zijn gericht op het midden- en kleinbedrijf in met name rurale gebieden.
Daarnaast vindt via de brede MFS (Medefinancieringsstelsel) -organisaties reeds op grote
schaal ondersteuning plaats van microfinancieringsorganisaties aan de onderkant van de
financiële markt in rurale gebieden. Zo wordt bijvoorbeeld via Terrafina, een
samenwerkingsverband van ICCO, Oikocredit en Rabobank, microfinancieringsinstellingen
ondersteund in Sub-Sahara Afrika. Inmiddels worden 42 instellingen op het platteland
ondersteund met financiering en trainingen.
- Bedrijfsleveninstrumenten: Van de voornaamste bedrijfsleveninstrumenten scoort het
Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) zeer hoog als het gaat om het
aandeel projecten gericht op rurale bedrijvigheid en armoedebestrijding (70%). In 2006 is
PSOM geëvalueerd, waarbij bleek dat het een kosteneffectief instrument is voor de creatie
van duurzame werkgelegenheid in de 53 landen waar PSOM momenteel actief is. Een PSOM-
project levert gemiddeld 85 directe, duurzame arbeidsplaatsen op, alsmede ongeveer 400
indirecte banen. Een project in de landbouw creëert gemiddeld 883 werkplekken. Met de tot
nu toe goedgekeurde PSOM-projecten worden ruim 220.000 mensen in ontwikkelingslanden
aan een beter en stabieler inkomen geholpenxviii. Een ander in dit verband relevant instrument
is de aangepaste ORET-regeling. In de regeling blijft de focus op publieke infrastructuur.
Infrastructuur is een voorwaarde voor economische groei en om armen te laten participeren in
die groei: in onderzoeken naar knelpunten in het ondernemingsklimaat in
ontwikkelingslanden staat de behoefte aan infrastructuur steevast bovenaan.
- Ondersteuning verzekeringsinstrumenten: Om de financiële kwetsbaarheid van boeren te
verminderen wordt er gewerkt aan ontwikkeling van verschillende verzekeringssystemen.
Deze zullen met name op private basis moeten worden opgezet, maar wij willen vooral de
opstartfase ondersteunen. Vernieuwende initiatieven die verdere uitbouw verdienen en juist
ook relevant zijn voor de agrarische sector zijn bijvoorbeeld het Commodity Risk
Management fonds, dat zich onder meer richt op het mitigeren van grote prijsfluctuaties van
landbouwgewassen. In Malawi is hier succesvol mee geëxperimenteerd. Het Health Insurance
Fund (HIF) helpt de kosten van ziekte op te vangen, zodat mensen niet terugvallen onder de
armoedegrens bij ziekte, juist ook in rurale gebieden waar de kwetsbaarheid het grootst is. De
pilot in Nigeria vindt ook gedeeltelijk plaats in rurale regio's.
The Currency Exchange (TCX) is bedoeld om de toegang tot krediet te vergemakkelijken ook
voor agrarische ondernemers. Doordat met TCX de valutaschommelingen opgevangen
kunnen worden, kunnen eveneens de rentepercentages van landbouwkredieten naar beneden
gebracht worden en kunnen boeren ook langere termijn leningen nemen voor investeringen.
Er zullen de komende tijd nog meer initiatieven op het gebied van landbouwverzekeringen
worden ontwikkeld (extra inzet 3 miljoen per jaar).
- Ondersteuning ontwikkeling en uitvoering landbouwbeleid: In een aantal landen zal de
beleidsontwikkeling en uitvoering van het landbouwbeleid worden ondersteund (vraag-
gestuurd, via ambassadeprogramma's). Hierbij kan gedacht worden aan instrumenten als
seminars, technische assistentie en capaciteitsopbouw (gedelegeerde ODA-middelen en LNV
non-ODA 1 miljoen).
Pagina 15/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Spoor 3: Duurzame ketenontwikkeling
Achtergrond
Toenemende segmentering van productie en handelsketens, klimaatsverandering en de
toenemende globalisering van handelsstromen hebben veelal geleid tot grotere onzekerheden
voor producenten en tot toenemende onduidelijkheid voor consumenten over de oorsprong en
kwaliteit van hun producten. Nieuwe vormen van ketenintegratie, vaak in de vorm van
partnerschappen, vrijwillige certificering, zijn in ontwikkeling om aan de zorgen van zowel
producent als consument tegemoet te komen. Kleine boeren lopen hierbij het risico de
aansluiting te missen, en verdienen speciale aandacht.
Goed functionerende marktketens dragen bij aan inkomsten voor producenten, transporteurs
en verwerkers maar ook aan leveranciers van diensten. Dit is een belangrijke stimulans voor
stijging van de landbouwproductiviteit. Producenten moeten voortdurend concurrerend
blijven en voortbouwen op comparatieve voordelen om als schakel aangesloten te blijven op
lokale, regionale en internationale ketens. Daarbij wordt de inkoopkracht van inkopers steeds
groter, wat de marges in de keten onder druk zet.
De veiligheid- en kwaliteitseisen die Europese consument, retail en overheid stellen aan
producten zijn de afgelopen jaren steeds strenger geworden. Tegelijkertijd worden deze eisen
vertaald naar lokale ketens (urbane supermarkten) en regionale ketens. Ook voor
bulkproducten als koffie of cacao is dit in toenemende mate het geval. Willen boeren uit
ontwikkelingslanden kunnen aansluiten bij internationale marktketens dan zijn technische
verbeteringen en investeringen noodzakelijk. Het gaat daarbij zowel om training en
capaciteitsversterking als om het vergroten van de marktoegang tot westerse landen. Speciale
aandacht moet daarbij worden gegeven aan de positie van kleine boeren in
ontwikkelingslanden in deze ketens. Het is van belang dat ook zij kunnen profiteren van de
baten. Duidelijke politieke keuzes ter vergroting van de kansen van deelname van boeren in
ontwikkelingslanden in ketens zijn nodig.
Parallel hieraan staat als gevolg van de bevolkingsgroei en de klimaatverstoring het behoud
van biodiversiteit en ecosystemen, evenals de toegang tot grondstoffen en bezittingen, onder
druk. De vraag naar grondstoffen en andere hulpbronnen, zoals water, energie en land neemt
exponentieel toe. De effecten van degradatie, overstromingen en droogte nemen toe. Juist de
armste bevolkingsgroepen zijn vaak de verliezers bij `competing claims' op natuurlijke
hulpbronnen en grondstoffen.
De noodzaak voor een gecombineerde aandacht voor armoede bestrijding (people),
economische groei (profit) en ecologische duurzaamheid (planet) is groot. Initiatieven op het
gebied van fair trade en ecologisch verantwoorde productie zijn belangrijk omdat die uitgaan
van een volwaardige positie van producenten in ontwikkelingslanden en een duurzaam
gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Verdere opschaling en mainstreaming hiervan is in volle
gang en draagt bij aan het creëren van internationale handelsketens waarin aandacht bestaat
voor sociale en ecologische aspecten. Dit vergt verantwoord ketenbeheer. De sterke dynamiek
van het Nederlandse bedrijfsleven, onder andere vanuit MVO perspectief, en de groeiende
ervaring met Publiek Private samenwerking zijn belangrijke bouwstenen om de ervaringen in
de verduurzaming van internationale ketens verder uit te bouwen.
Speciale aandacht verdient in dit kader de risico's van de teelt van bio-energiegewassen.
Onder druk van klimaatverandering en de toenemende schaarste aan fossiele brandstoffen
neemt het belang van de productie van bio-energiegewassen snel toe. Het belang van
Pagina 16/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
duurzaamheid in de keten weegt voor deze gewassen extra zwaar vanwege het doel waarvoor
ze ingezet worden: duurzame energie productie. In ontwikkelingslanden, maar ook elders,
ontstaat bij de productie van biomassa een aantal spanningsvelden (`competing claims')
tussen voedsel, veevoer, brandstof, milieu en biodiversiteit. Juist de armste
bevolkingsgroepen zijn vaak de verliezers in dit spanningsveld.
De toenemende vraag naar biomassa kan effecten hebben op markten voor
landbouwproducten, die economisch van groot belang zijn voor veel ontwikkelingslanden.
Hogere landbouwprijzen bieden kans op werk en inkomen en kunnen leiden tot noodzakelijke
investeringen in de rurale economie en infrastructuur in ontwikkelingslanden.
Biobrandstoffen bieden een kans om landbouwproductie te diversifiëren en bij te dragen aan
de eigen energievoorziening en diversificatie van de export. Belangrijk is dat lokaal waarde
wordt toegevoegd aan de biomassa en deze niet slechts als grondstof geëxporteerd wordt.
Tegelijkertijd kan de productie van eerste generatie biobrandstoffen ook negatieve effecten
hebben voor milieu en risico's voor voedselzekerheid.
De mate waarin gebruik van biobrandstof bijdraagt aan vermindering van CO2 uitstoot hangt
af van de hoeveelheid CO2 en andere broeikasgassen die vrijkomen over de hele levenscyclus
van biomassa. Negatieve milieu- en sociale effecten kunnen verder optreden door intensief
gebruik van kunstmeststoffen en water, verlies aan bodemvruchtbaarheid en verlies aan
biodiversiteit. Vragen rond toegang tot land en landrechten en gelijke verdeling van
opbrengsten uit biomassa productie spelen een rol. Daarnaast is sprake van directe en
indirecte effecten op de voedselzekerheid en voedselprijzen.
Nederlandse bedrijven en NGO's dragen op diverse manieren bij aan processen van
verduurzaming van internationale grondstoffenketens. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld
multistakeholder initiatieven op het gebied van hout, vis, oliepalm, soja of uitwerking en
toepassing van op duurzaamheid gerichte keurmerken of certificeringprocessen. De overheid
ondersteunt deze initiatieven.
Nederlandse inzet
- Duurzame handel: Via het op Schokland getekende Initiatief voor Duurzame Handel (IDH)
zal samen met het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld verder worden gewerkt aan
verduurzaming van internationale handelsketens. Het gaat om verbetering van
arbeidsomstandigheden (decent work agenda), milieuverbetering (water, bodem, lucht) en
maatschappelijk verantwoord ondernemen zodat de toename van handel vanuit
ontwikkelingslanden ook positieve effecten heeft voor de zwakke schakels aan het begin van
de internationale ketens, te weten producenten, kleine ondernemers, en werknemers in
agrarische en verwerkende industrieën. In tenminste 7 internationale marktketens zullen de
komende 5 jaar gezamenlijke programma's van bedrijven, NGO's en vakbonden worden
uitgevoerd die zullen leiden tot het oplossen van specifieke knelpunten op het terrein van
duurzaamheid (people-planet-profit). IDH ondersteunt deze programma's en zorgt ervoor dat
de kennis en ervaring vanuit verschillende ketens wordt gedeeld. Voor het programma wordt
5 miljoen per jaar in de periode 2009 tot 2013 uitgetrokken.
- Publiek-private partnerschappen in verduurzaming grondstoffenketen: Internationaal wordt
volop gewerkt aan het verduurzamen van grondstoffenketens, waaronder ketens waar
Nederland een cruciale positie in heeft als palmolie (Roundtable Sustainable Palm Oil
RSPO), soja (Round Table on Responsible Soy RTRS) en cacao (Roundtable on Sustainable
World Cocoa Economy). Nederlandse bedrijven en NGO's dragen hier constructief aan bij en
de Nederlandse regering ondersteunt deze processen beleidsmatig, met expertise en
Pagina 17/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
financieel. Intensivering van de steun kan, daar waar gewenst, plaats vinden via het Initiatief
voor Duurzame Handel, met name als het gaat om verbeterprogramma's in
ontwikkelingslanden.
Nederlandse en lokale bedrijven en maatschappelijke organisaties werken de komende 3 jaar
samen aan duurzame visvangst en duurzaam visbestandbeheer in Mauritanië ( 1 miljoen).
Publieke private samenwerking in Vietnam zal worden uitgebouwd in het kader van de brede
relatie. Nederlandse bedrijven zijn hier in samenwerking met de Vietnamese overheid en
internationale NGO's direct betrokken bij de duurzame productie van meerval (pangasius),
cacao en koffie ( 1 miljoen).
- Biobrandstoffen: In korte tijd is de discussie over kansen en bedreigingen van
biobrandstoffen geïntensiveerd. Ontwikkelingslanden zien kansen om hun eigen
energievoorziening te verbeteren en te produceren voor de export. Geïndustrialiseerde landen
zoeken naar mogelijkheden om hun broeikasgasemissies terug te dringen. Het kabinet zet zich
in om de kansen te ontwikkelen en tegelijkertijd negatieve effecten te voorkomen. Daarbij
kijkt de Nederlandse overheid dan naar toegang tot natuurlijke hulpbronnen (zoals land en
water) voor de armsten en effecten op voedselzekerheid. In nauwe samenwerking met
Indonesië en Mozambique wordt gewerkt aan verduurzaming en innovaties van de regulering
en de productie van biobrandstoffen. Daarnaast zet het kabinet zich in voor een internationale
verankering van afspraken over duurzaamheid van biobrandstoffen. Internationale
samenwerking wordt ook nagestreefd ten aanzien van het monitoren van de (indirecte)
effecten van het gebruik van biobrandstoffen. Nederland zal bijdragen aan capaciteitsopbouw
in ontwikkelingslanden zodat zij zelf het duurzaamheidvraagstuk nationaal kunnen agenderen
(ontwikkelen van een duurzaamheids raamwerk) en internationaal aan de orde te stellen.
Nederland zal actief bijdragen aan het debat over de voor- en nadelen van bio-energie
productie. In het kader van het interdepartementale "Plan van Aanpak Biomassa Mondiaal,
Biomassa voor energie doeleinden" zal OS een aantal ontwikkelingslanden ondersteunen bij
de ontwikkeling van strategieën om op duurzame wijze bio-energie te produceren en
bijdragen aan capaciteitsopbouw voor duurzame biobrandstoffen productie met oog voor
zowel de economische, als de sociale en ecologische duurzaamheid, en het ontwikkelen van
internationale duurzaamheidstandaarden. Vanuit datzelfde duurzaamheidskader richt de inzet
van het kabinet zich op internationale afspraken (EU en wereldwijd), verduurzaming van de
ketens en op samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven (o.a. logistiek).
- Productstandaarden: Nederland zal zich op internationaal niveau inzetten voor de
ontwikkeling van standaarden en criteria ten aanzien van duurzaamheid, waarbij producenten
in ontwikkelingslanden volwaardig betrokken worden. Bovendien streeft Nederland er in
internationaal verband naar om open en eerlijke handelssystemen tot stand te brengen, zodat
ontwikkelingslanden niet benadeeld worden in hun toegang tot wereldwijde afzetmarkten
voor biobrandstoffen.
Spoor 4: Verbetering markttoegang
Achtergrond
Boeren kunnen alleen een inkomen verwerven als ze hun producten ook kunnen afzetten op
lokale markten, regionale markten of internationale markten. Voedselgewassen vinden
grotendeels hun weg op lokale en regionale markten. Verbeterde toegang van kleine boeren,
handelaren (veelal vrouwen) en lokale verwerkende bedrijven tot deze markten leidt tot
Pagina 18/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
economische ontwikkeling en armoedevermindering. Producenten zullen alleen van hogere
prijzen profiteren als markten voldoende transparant en efficiënt zijn. Om dit te
bewerkstelligen zijn investeringen nodig in rurale infrastructuur (rurale wegen, elektrificatie
en telecommunicatie) en marktinformatiesystemen (bijv. via SMS services). Het toetreden
van handelaren en verwerkers kan worden bevorderd door micro- en
mesofinancieringsprogramma's, en de onderhandelingspositie van boeren verbeterd via
boerenorganisaties (zie spoor 2).
Veel ontwikkelingslanden, met name in Afrika, hebben een te kleine koopkrachtige (urbane)
bevolking om de nationale afzet op termijn te laten groeien. Regionale integratie en het
slechten van regionale handelsbarrières is in dit soort situaties een voorwaarde voor verder
ontwikkeling. Goed functionerende regionale markten zijn ook nodig om fluctuerende
oogsten op te vangen. Dit wordt des te belangrijker met de opwarming van de aarde die leidt
tot een toenemende kans op misoogsten, onder meer in delen van Afrika. Nederland is op
deze terreinen actief, in het bijzonder ten aanzien van internationale programma's op het
terrein van mitigerende adaptatie die buiten het bestel van deze notitie vallen. Regionale
integratieprocessen moeten door de landen zelf gedragen worden, maar technische
ondersteuning bij het faciliteren van regionale handel kan zeer waardevol zijn.
Naast lokale en regionale markten zijn en blijven internationale markten voor producenten in
ontwikkelingslanden van belang. In het kader van de WTO-Doha ronde wordt gestreefd naar
multilaterale liberalisering van de handel in landbouwproducten, inclusief afschaffen van alle
vormen van exportsteun, een ambitieuze vergroting van markttoegang en substantiële
vermindering van handelsverstorende subsidies. Om tegemoet te komen aan de behoefte aan
extra beleidsruimte, die ontwikkelingslanden nodig kunnen hebben, mogen zij in deze ronde
tot op zekere hoogte landbouwproducten die van belang zijn voor plattelandsontwikkeling en
voedselzekerheid (zgn. speciale producten) uitsluiten van liberalisatie. Ook komt er een
speciale vrijwaringsclausule voor ontwikkelingslanden. Het asymmetrische karakter is daarbij
essentieel. Hierdoor worden ontwikkelingslanden in staat gesteld om waar nodig een
langduriger fasering in het liberalisingsproces aan te brengen. Dit geeft hen ruimte om
invulling te geven aan eigen beleid ten aanzien van voedselzekerheid en
plattelandsontwikkeling. De minst ontwikkelde landen (MOL's) hoeven in de Doha ronde
geen enkele verplichting aan te gaan ten aanzien van markttoegang hetgeen ze de ruimte geeft
om zelf keuzes te maken. Een geslaagde Doha ronde zal positieve welvaartseffecten met zich
mee brengen, maar het grootste deel hiervan zal naar verwachting bij OESO landen en rijkere
ontwikkelingslanden terecht komen. De arme ontwikkelingslanden zullen niet automatisch
profiteren. Daarvoor zijn flankerende maatregelen nodig (Hulp voor Handel) zoals hiervoor in
de verschillende sporen omschreven, vaak gecombineerd met hervormingen in het eigen
beleid van die landen.
De MOL's hebben al sinds 2001 volledig vrije marktoegang tot de EU in het kader van het
Everything But Arms initiatief (suiker en rijst vanaf 2009). Van belang is dat in WTO-verband
wordt afgesproken dat ook alle andere ontwikkelde landen, evenals rijkere
ontwikkelingslanden volledig vrije markttoegang gaan bieden aan de MOL's. Over de verdere
verruiming en vereenvoudiging van de preferentiële regels van oorsprong zijn vooralsnog
alleen globale beleidsintenties uitgesproken. Nederland streeft ernaar om ook in de WTO
afspraken te maken over het verder vereenvoudigen en ontwikkelingsvriendelijker maken van
preferentiële oorsprongsregels.
Pagina 19/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Daarnaast hebben eind 2007 18 Afrikaanse landen, twee landen in de Stille Zuidzee, en het
Caraibisch gebied die behoren tot de groep ACS-landen een (interim)-Economic Partnership
Agreement (EPA) met de EU afgesloten. De meeste landen zijn niet-MOL's. Zoals Nederland
heeft bepleit zijn deze akkoorden asymmetrisch van opzet, waarbij de EU dit jaar al vrijwel
volledig vrije markttoegang biedt, en de ASC-landen minder en ook minder snel hun markten
voor de EU zullen openstellen. In sommige regio's zijn er interim EPA's met individuele
landen afgesloten terwijl buurlanden uit dezelfde regio geen EPA zijn aangegaan. Nederland
vindt het daarom van groot belang in de voortgaande EPA-onderhandelingen te zoeken naar
mogelijkheden om de regionale economische integratie in de regio's te bevorderen; dit
betekent dat waar mogelijk zal worden gewerkt aan de tot standkoming van EPA's op
(sub)regionaal niveau, en waar (sub)regionale akkoorden niet mogelijk blijken zal moeten
worden gekeken naar andere duurzame oplossingen. Daarnaast zal Nederland pleiten voor de
nodige flexibiliteit bij de implementatie van de akkoorden. Daarnaast kan in het kader van de
regionale samenwerking in ACP/EPA-regio's handelsgerelateerde hulp nodig zijn,
bijvoorbeeld om douaneprocedures binnen regio's te harmoniseren, de afwikkeling van
handel te faciliteren, de economische infrastructuur te verbeteren of knelpunten voor de
productieve capaciteit aan te pakken. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten in de
betrokken regio's, waarbij het al dan niet verstrekken van Hulp voor Handel niet afhankelijk
gemaakt dient te worden van de voortgang bij de onderhandelingen over verdere uitwerking
van de EPA's. Daarbij geeft Nederland jaarlijks 550 miljoen aan Hulp voor Handel. Het
vraaggestuurde karakter van Hulp voor Handel moet voorop blijven staan en dient ook niet te
worden ondermijnd door stricte input-doelstellingen voor handelsgerelateerde assistentie in
bepaalde ACP-regio's. Nederland is van oordeel dat niet alle EU-donoren in alle ACP-regio's
actief hoeven te zijn. Vraagsturing en armoedefocus van de hulp dienen voorop blijven te
staan. In beginsel geldt dat afgezien van regionale onderwerpen die worden behandeld in
nationale armoedebestrijdingsstrategiën, oplossingen voor regionale problemen dienen te
worden gesteund door instituties met daartoe geschikte instrumenten, zoals de EU Commissie.
Nederlandse inzet
- Publiek/private partnerschappen op het gebied van markttoegang: Publiek-private
partnerschappen op het gebied van markttoegang, die zijn gericht op een integrale aanpak van
knelpunten in de gehele handelsketens, van de primaire productie in onze partnerlanden, tot
de consumptie in Nederland (de EU), hebben een groot potentieel (zie ook spoor 3). Op
diverse terreinen, zoals voldoen aan wettelijke normen voor voedselveiligheid of duurzame
productiemethoden, blijken transparantie in de keten en samenwerking en uitwisseling van
kennis en standpunten tussen de stakeholders in de keten aanknopingspunten te bieden voor
capaciteitsopbouw en verbetering van markttoegang. Bestaande partnerschappen worden
voortgezet (zie spoor 3, Mauritanië en Vietnam). In 2008 zullen nieuwe partnerschappen
worden opgezet op het gebied van water voor voedsel en ecosystemen in Zuid Afrika en
Mozambique ( 2 miljoen non-ODA LNV).
- Lokale markten: Het functioneren van lokale markten blijft een belangrijk aandachtspunt,
waarbij de bredere agenda van private sector ontwikkeling een belangrijke rol speelt. In een
aantal bilaterale programma's wordt via een ketenbenadering de afzet van kleine boeren op
lokale markten verbeterd. Voorbeelden zijn rijst in Benin, karité-noten in Mali, lokale granen
in Bolivia en oliezaden in Ethiopië. Ook SNV en een aantal medefinancieringsorganisaties
hebben uitgebreide programma's op dit gebied.
- Markttoegang en eerlijke concurrentie: Nederland blijft zich inzetten voor een ambitieus en
evenwichtig Doha akkoord in de WTO dat rekening houdt met de offensieve en defensieve
belangen van Nederland én serieus werk maakt van de ontwikkelingsdimensie van deze
Pagina 20/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
ronde. Dat betekent onder andere concrete resultaten boeken ten aanzien van verruiming van
markttoegang (met name volledig vrije markttoegang voor alle producten afkomstig uit de
minst ontwikkelde landen), significante verlaging en disciplinering van handelsverstorende
landbouwsteun voor producten die van belang zijn voor ontwikkelingslanden (in het bijzonder
katoen) en uitfasering van alle vormen van exportondersteuning, waaronder disciplinering van
gebonden voedselhulp. In het kader van de EU GLB-hervorming wordt gestreefd naar verdere
verbetering van de marktwerking door onder meer volledige ontkoppeling van de directe
inkomenssteunxix. Daarnaast moet er in het WTO-akkoord over NAMA en het
Landbouwakkoord voldoende flexibiliteit zijn voor (arme) ontwikkelingslanden (speciale
producten, speciale vrijwaring). In het kader van vrijere preferentiële markttoegang
(waaronder EBA voor de MOL's, de EPA's en APS) zal ingezet worden op versoepeling en
vereenvoudiging van de regels van oorsprong ter stimulering van export en rurale
bedrijvigheid.
- Handelsgerelateerde hulp van Nederland op het terrein van regionale markten: Regionale
marktontwikkeling zal onder meer betrekking hebben op regionale capaciteitopbouw bij de
douane in West Afrika, in samenwerking met de World Customs Organisation (WCO) en
andere donoren. Hierdoor moeten West-Afrikaanse Douane Organisaties in staat worden
gesteld om te voldoen aan de wereldwijde standaarden die in WCO verband overeen zijn
gekomen. Ook zal, in samenwerking met andere donoren, steun worden gegeven aan
facilitatie en capaciteitsopbouw voor regionale handel in Oost en Zuidelijk Afrika. Hier wordt
oplopend tot 3 miljoen per jaar voor uitgetrokken.
- Input markten: Via het International Center for Soil Fertility & Agricultural Development
(IFDC) zal in West Afrika ook worden gewerkt aan het verbeteren van de regionale handel in
landbouw inputs zoals zaaigoed, kunstmest en pesticiden. Het gaat om het nationaal en
regionaal ontwikkelen van regelgeving en op elkaar afstemmen van bijvoorbeeld
douaneprocedures. De regionale organisaties ECOWAS en UEMOA zullen een belangrijke
rol bij de uitvoering hebben ( 1 miljoen per jaar). IFDC zal nauw samenwerken met AGRA
in het kader van programma's zoals het Programme for African Seed Systems en het Agro-
Dealer Development Programme. Nederland zal erop aandringen dat expertise van IFDC op
het gebied van bijvoorbeeld inputmarkten, kunstmest productie en gebruik, behoud van
bodemvruchtbaarheid en ketenontwikkeling beschikbaar wordt gesteld voor door AGRA
uitgevoerde programma's. Hiermee wordt beoogd de effectiviteit van beide programma's te
vergroten.
- Hulp voor Handel: Om te zorgen dat arme ontwikkelingslanden ook kunnen profiteren van
de gecreëerde marktkansen, zal Nederland zich bilateraal en in EU-verband blijven inzetten
voor Hulp voor Handel. Hulp voor Handel omvat de gehele groei en verdelingsagenda en de
duurzame energieagenda. Ons land draagt met een jaarlijks budget van 550 miljoen
substantieel bij en zal deze inspanning tenminste handhaven. Zo zal extra steun worden
verleend op het gebied van productstandaarden, onder meer via de Standards and Trade
Development Facility, het Codex Trust Fund en het Biotrade programma ( 1 miljoen per
jaar).
Spoor 5: Voedselzekerheid en overdrachtmechanismen
Achtergrond
Klimaatverandering, stijgende voedselprijzen, HIV/AIDS, rampen en conflicten zijn een paar
van de factoren die direct en indirect de toegang tot voedsel in ontwikkelingslanden
beïnvloeden, en daarmee de voedselzekerheid. Daarbij leidt de grotere uitwisseling tussen
Pagina 21/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
stad en platteland tot het verlies van de meer traditionele sociale opvangsystemen, gebaseerd
op de familie- en gemeenschapsstructuren. Dit heeft weer tot gevolg dat, naast de al bestaande
groep chronische armen en hongerigen, er een grotere groep mensen het risico loopt alsnog
onder de armoedegrens te belanden. Armoede en structurele honger zullen dan ook voorlopig
blijven bestaan, zelfs in gebieden waar sprake is van flinke economische groei. Het gaat
volgens de FAO in totaal om een groep van ongeveer 850 miljoen mensen. Specifieke
maatregelen voor deze groep hebben ook een positieve invloed op economische groei
bijvoorbeeld in geval van infrastructurele cash for work programma's.
Door risico's te verminderen is er een geringere kans dat mensen in een situatie van extreme
armoede en honger terechtkomen. Armen moeten in de eerste plaats toegang tot productieve
middelen hebben en inkomenszekerheid. Inkomens- en gezondheidsverzekeringen kunnen
risico's verminderen. Daarnaast zijn overdrachtsmechanismen van belang, zoals sociale en
productieve vangnettensystemen, maar ook een uitkering voor werk in dienst van de overheid
of schoolvoedingxx. Sociale bescherming en noodhulp moeten op een effectieve wijze wordt
ingezet wanneer een terugval in extreme armoede of honger dreigt, en zodra het sociaal en
economische verantwoord is, ook weer worden afgebouwd. Voor huishoudens met
alleenstaande vrouwen, kinderen of ouderen aan het hoofd, moeten in het bijzonder specifieke
maatregelen getroffen worden.
Hoewel de verantwoordelijkheid voor sociale opvang en risicomanagement traditioneel bij de
ondernemer ligt, heeft de overheid een belangrijke taak om voorwaardenscheppend op te
treden en waar nodig private arrangementen te stimuleren. Gezien de aard en omvang van de
problematiek, spelen in toenemende mate ook marktgerichte oplossingen een rol, waarbij de
private sector en maatschappelijke organisaties een belangrijke bijdrage leveren. Dit is bij
uitstek een interventieterrein waar publieke-private samenwerking voor de hand ligt.
Nederlandse inzet
- Bilateraal kanaal: Nederland zal actief (vooral bilateraal) bijdragen aan het ontwikkelen en
ondersteunen van verzekering- en werkgelegenheid mechanismen als payment for
environmental services, productive safety nets, cash for work programma's, het bevorderen
van low-external-input agriculture, skills development gebaseerd op ervaringen uit
ontwikkelingslanden, van andere donoren, bedrijven en maatschappelijke organisaties en in
andere delen van de wereld. In enkele landen worden al dergelijke programma's uitgevoerd
(Ethiopië, Rwanda), waarbij de armste mensen (tijdelijk) van betaalde arbeid worden voorzien
en economische infrastructuur wordt ontwikkeld. Bestaande inzet: Ghana 10 miljoen per
jaar (schoolvoeding) en Rwanda 6 miljoen per jaar (aanleg arbeidsintensieve publieke
werken). Extra inzet: Ethiopië 6 miljoen per jaar, Rwanda ca. 2 miljoen per jaar.
- Multilateraal kanaal: Via het multilaterale kanaal zal Nederland de dialoog intensiveren met
een aantal multilaterale organisaties om te bezien waar deze organisaties een extra bijdrage
kunnen leveren aan het bestrijden van honger en sociale protectie. Hierbij wordt specifiek
gedacht aan IFAD en WFP. Nederland is een belangrijke donor van de
wereldvoedselorganisatie (WFP) en geeft jaarlijks een algemene bijdrage van 27 miljoen.
Daarnaast wordt jaarlijks een bijdrage gegeven aan specifieke noodhulpactiviteiten. In 2007
was deze bijdrage 28 miljoen. Vanwege de huidige voedselcrisis heeft Nederland recentelijk
een extra bijdrage van 8 miljoen gegeven aan WFP voor het lenigen van de eerste noden als
gevolg van de voedselcrisis. WFP vervult een belangrijke rol op het gebied van het geven van
voedselhulp. Nederland zal bij WFP erop aandringen dat aandacht moet worden geschonken
aan efficiëntere voedselhulp (waar mogelijk zal cash worden gestimuleerd), het dichten van
de kloof tussen voedselhulp en voedselzekerheid, overdrachtsmechanismen en sociale
Pagina 22/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
protectie. Ook in het geharmoniseerde FAO partnerschap zal (met Noorwegen) aan
voedselzekerheid specifiek aandacht worden besteed. Daarnaast blijft de inzet in de Doha
ronde om gebonden voedselhulp af te schaffen.
Implementatietraject
Wij willen deze extra inzet in nauwe samenwerking met de betrokken ontwikkelingslanden
(vraaggestuurd), multilaterale organisaties, Nederlandse bedrijfsleven en maatschappelijke
organisatie vorm geven. Onze inzet is resultaat gericht. De verantwoordelijke ministeries
zullen gezamenlijk de voortgang monitoren. Over de voortgang zal aan de Tweede Kamer
gerapporteerd worden in de begrotingsverantwoording van de ministeries.
i Bron: Speech op 2 april 2008 van Wereldbankdirecteur Robert B. Zoellick.
ii World Development Report 2008: `Agriculture for Development', World Bank, Washington, October 2007.
iii De meeste landen in Zuid Azië (Bangladesh, India, Pakistan, Sri Lanka) behoren volgens het WDR 2008 tot
de groep `transforming countries'. Voor de landen in deze groep zou het beleid, naast investeringen in de
landbouw, meer aandacht moeten geven aan voor verbindingen tussen de rurale en urbane economieen waarbij
ook migratie, rurale werkgelegenheid buiten de landbouw, productieve vangnetten en beheer van natuurlijke
hulpbronnen met speciaal aandacht voor water.
iv Ontleend aan de bijdrage van Professor Annelies Zoomers in "Hulp in ontwikkeling", Lau Schulpen (red),
Assen 2001.
v Ester Boserup, 1970: `Women's Role in Economic Development'.
vi De OECD heeft berekend dat de wereldwijde ODA uitgaven voor landbouw, bosbouw en visserij tussen 1990
en 2003 zijn afgenomen van bijna USD 7,7 miljard naar USD 2,8 miljard
(http://stats.oecd.org/wbos/Index.aspx?DatasetCode=TABLE5), Eenzelfde trend is beschreven in de IOB
Evaluatie no. 308 `Het Nederlandse Afrikabeleid 1998-2006, Evaluatie van de bilaterale samenwerking' februari
2008, `Integrated Area Development; Experiences with Netherlands Aid in Africa'; The Hague, Ministry of
Foreign Affairs, February 1999, `Terugblik op de uitvoering van de Afrika Notitie "Sterke mensen, zwakke
staten'; Den Haag, Directie Sub-Sahara Afrika, maart 2007 en `Rural Development Project Performance: A
Review of 46 Evaluation Studies of DGIS-funded Projects in the Themes Agricultural Research, Natural
Resource Management, Water Management and Area Development and the Implications for the Sector Wide
Approach'; J.W.M. van Dijk, D.F. Bryceson, P. Howard, J. Oorthuizen, and E.B. Zoomers , Consultancy Report
for DGIS DDE/NB on behalf of CERES Research School for Resource Studies for Development; Utrecht, 2005.
vii De ODA uitgaven over 2006 laten zien dat er in dat jaar 343 miljoen toegerekend kon worden aan
ondersteuning van landbouwactiviteiten in brede zin (landbouw en veeteelt; bosbouw; ondersteuning van
landbouwbeleid, -wetgeving en -hervorming; rurale financiële diensten; rurale kleinschalige bedrijvigheid;
landbouwonderwijs en -onderzoek; markttoegang; versterking plattelandsorganisaties). Meer dan de helft
hiervan werd besteed via subsidies aan niet-gouvernementele organisaties als HIVOS, ICCO, CORDAID,
OXFAM/NOVIB en SNV (in totaal bijna 140 miljoen) en het bedrijfsleven (m.n. via PSOM, ORET, FMO,
CBI, publiek-private partnerschappen; in totaal zo'n 42 miljoen). Van de rest werd via de Wereldbank,
regionale banken , EU en VN organisaties (UNDP, FAO, IFAD) bijna 60 miljoen uitgegeven, terwijl er via het
bilaterale kanaal in totaal 103 miljoen werd besteed, waarvan 59 miljoen door ambassades (in ondermeer
Mali, Rwanda, Egypte, Ethiopië, Zambia, Bangladesh, Bolivia en Nicaragua) en 44 miljoen door BZ en LNV
departementen in Den Haag). Van het bilaterale deel werd in 2006 ruim 42 miljoen besteed aan het verbeteren
van de rurale productiviteit (landbouw, verwerking en diensten) en bijna 61 miljoen aan het verbeteren van het
rurale ondernemingsklimaat (wet- en regelgeving, markttoegang, financiële diensten, (beroeps)onderwijs,
onderzoek en goed bestuur).
viii Zie ook de beleidsbrief aan de Tweede Kamer inzake het beleid ten aanzien van private sector ontwikkeling
in ontwikkelingslanden en de aanpassing van het ORET-programma, 29 juni 2007, 30800-V, nr. 110.
ix Globaal zijn er drie wegen uit de rurale armoede: verhoging van landbouwproductiviteit, werkgelegenheid
buiten de landbouw, en migratie. Investeringen in onderwijs en gezondheidszorg zijn van groot belang voor elk
van deze "wegen". Nederland steunt partnerlanden op grote schaal bij deze cruciale investering in mensen. Deze
notitie gaat meer specifiek in op de mogelijkheden om de impact van de inspanningen van Nederland op het
gebied van de economische ontwikkeling van rurale gebieden te vergroten.
x UN Millennium Project (2005): `Halving Hunger: it can be done'; InterAcademy Council (2004): `Realizing
the promise and potential of African Agriculture; Science and technology strategies for improving agricultural
productivity and food security in Africa'; NEPAD (2002): `Comprehensive Africa Agriculture Development
Pagina 23/24
Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, 8 mei 2008, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Programme'; World Bank (2004): `Multi-country Agricultural Productivity Programme for Africa'; World Bank
(2005): `Agricultural growth for the poor: an agenda for development'; World Bank (2007): `World
Development Report 2008: Agriculture for Development'; OECD (2006): `Promoting Pro-Poor Growth:
Agriculture' (POVNET); DFID (2002): `Better livelihoods for poor people: the role of agriculture'; DFID
(2005): `growth and poverty reduction: the role of agriculture'; FAO (2005): `The state of Food and Agriculture:
Agricultural trade and poverty. Can trade work for the poor?'; IPC `Food Sovereignty (General Vision)'; USAID
(2002) `Presidential Initiative to End hunger in Africa'. Zie voor een overzicht ook: WUR (2007): `The Role of
Agriculture in Achieving MDG1; a review of the leading reports.'
xi Volgens projecties van IFPRI, FAO en IPCC.
xii De schatting van 350 miljoen is gebaseerd op gegevens uit de onder vii genoemde inventarisatie van
uitgaven in 2006 en ophogingen/uitbreidingen van recentere datum, zoals de faciliteit voor gewasalternatieven in
Afghanistan, bijdrages aan de FAO en uitvoering van het Programma Ondersteuning Producentenorganisaties.
xiii Dit bedrag is exclusief de intensivering voor rurale duurzame energievoorziening.
xiv Zie bijvoorbeeld InterAcademy Council: `Realizing the Promise and Potential of African Agriculture',
Amsterdam 2004.
xv Het internationale onderzoek inclusief de CGIAR heeft een ontwikkeling doorgemaakt waarbij naast
technologie in toenemende mate aandacht is gekomen voor respectievelijk de kleine boer, productiviteit en
duurzaamheid.
xvi Agriprofocus is een platform van 24 ontwikkelingsorganisaties en kennisinstituten. Het doel hiervan is om
binnen de reguliere programma's van al deze organisaties meer direct de interventies op de boerenorganisaties in
ontwikkelingslanden te richten. Voorst is een betere samenwerking en afstemming tussen deze organisaties
belangrijk om tot een meer efficiënte en effectieve aanpak te komen ten behoeve van versterking van
boerenorganisaties.
xvii Via PPIAF kunnen overheden advies krijgen over publiek private partnerschappen terwijl PIDG zorgt voor
financiering, projectontwikkeling en technische assistentie ten bate van infrastructuur.
xviii Zie de brief van de minister voor OS over PSOM evaluatie 2005, Kamerstuk 30300 V, nr. 145, 3 augustus
2006.
xix Zie de brief van de minister van LNV voor het uitgebreide standpunt in het kader van de GLB health check,
Kamerstukken vergaderjaar 2007-2008, 28625, nr. 54, 14 december 2007, pagina 8-9.
xx Sociale uitkeringen (bijstand, kinderbijslag), progressieve belastingen en een proactief sociaal beleid vallen
buiten de scope van deze notitie.
Pagina 24/24
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit