Gepubliceerd op 29 mei 2008
UvA-onderzoekers winnen prijs met weerlegging van Chomsky's
taalverwervingstheorie
Gepubliceerd op 29 mei 2008
Hoe slagen kinderen erin om uit flarden conversaties - de talloze hele
en halve zinnetjes die ze om zich heen horen - de complexe regels van
hun moedertaal te leren? Een wijdverbreide opvatting, gehuldigd door
veel aanhangers van Noam Chomsky's generatieve grammatica, luidt dat
de essentie van een volwassen grammatica, compleet met abstracte
regels en grammaticale categorieën, aangeboren is. Onderzoekers van
het Institute for Logic, Language and Computation (ILLC) van de UvA
weerleggen deze opvatting door te laten zien dat de grammaticale
eenheden waaruit kinderen zinnen samenstellen stapsgewijs abstracter
worden met de leeftijd. Dit resultaat duidt erop dat kinderen een taal
niet leren aan de hand van een aangeboren grammatica, maar aan de hand
van generalisaties over concrete taalwaarnemingen. De onderzoekers,
Gideon Borensztajn, Jelle Zuidema en Rens Bod, hebben een prestigieuze
internationale prijs gewonnen met hun paper 'Children's grammars grow
more abstract with age - Evidence from an automatic procedure for
identifying the productive units of language'. Het gaat om de
Cognitive Science 2008 best paper award in Applied Cognitive Modeling.
De prijs, die bestaat uit een award en een geldbedrag, wordt in juli
uitgereikt op het jaarlijkse internationale congres voor de
cognitiewetenschappen (CogSci 2008) in Washington D.C.
Binnen de taal- en cognitiewetenschappen zijn er grofweg twee
tegengestelde visies op het leren van taal. Volgens Chomsky's
continuïteitshypothese zijn grammaticale regels en categorieën
onveranderlijk, en werkt een mens vanaf zijn eerste woordjes tot het
eind van zijn leven in principe met dezelfde grammaticale eenheden. De
tegenhangers van generatieve grammatica, zoals constructiegrammatica
en de data-georiënteerde taalkunde, stellen dat taalregels bestaan uit
een dynamische verzameling van constructies van diverse afmetingen en
maten van abstractie. Onderzoekers op het gebied van taalverwerving
hebben gevonden dat er een geleidelijke overgang plaatsvindt van heel
concrete constructies naar abstractere constructies met open
`posities' (zoals `I want to X' en `take X off'), die steeds meer gaan
lijken op volwassen grammaticale regels (de zogeheten progressieve
abstractiehypothese). Tot op heden was er weliswaar fragmentarische
ondersteuning voor de laatste visie, maar deze was slechts gebaseerd
op een handvol voorbeelden. Het onderzoek van Borensztajn, Zuidema en
Bod ondersteunt op basis van een grootschalige corpus-analyse de
hypothese dat de abstractie van de kindergrammatica toeneemt.
De onderzoekers gebruiken een computationele methode, ontwikkeld aan
het ILLC, die hen in staat stelt de productieve eenheden te
identificeren in een corpus van gesproken kindertaal. Er wordt niet
bij voorbaat aangenomen dat de gebruikte eenheden overeenkomen met
woorden uit het woordenboek; vanuit het oogpunt van hun cognitieve
ontwikkeling kunnen kinderen aanvankelijk betekenis koppelen aan
zinsfragmenten die zich uitstrekken over meerdere woorden. In het
ILLC-onderzoek werden corpora van kindertaal uit de zogeheten CHILDES
database gebruikt, waarin de taalontwikkeling van drie Amerikaanse
kinderen gedurende twee à drie jaar met regelmatige tussenpozen is
geregistreerd. Aan de hand hiervan werden de productieve eenheden uit
opeenvolgende fases in de ontwikkeling (kwalitatief en kwantitatief)
met elkaar vergeleken. Het zou monnikenwerk - en wellicht onmogelijk -
zijn geweest om zulke vergelijkingen met de hand te verrichten, maar
dankzij de door de onderzoekers ontwikkelde technieken kon deze
vergelijking volledig automatisch worden uitgevoerd. Een van de
opmerkelijkste resultaten is dat, nadat werd gecorrigeerd voor
toegenomen zinslengte, de 'abstractie' van de productieve eenheden -
gedefinieerd als het relatieve aantal open posities - sterk toeneemt
met de leeftijd voor alledrie de kinderen. Dit betekent dat de
kinderen steeds meer eenheden met open posities voor variabelen
gebruiken (die overeenkomen met grammaticale en/of
betekeniscategorieën). Door deze productieve eenheden met elkaar te
combineren kunnen kinderen in principe een onbeperkte hoeveelheid
zinnen produceren. De belangrijkste implicatie van dit resultaat is
dat het de Chomskyaanse continuïteitshypothese weerlegt. Alles wijst
erop dat abstracte grammaticaregels niet zijn aangeboren, maar dat
kinderen geleidelijkerwijs abstractere grammatica's hanteren die zij
leren aan de hand van eenvoudige generalisaties over concrete
taalwaarnemingen.
Het onderzoek is uitgevoerd met steun van de Nederlandse Organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), binnen het Vici-project
Integration Cognition onder leiding van Rens Bod en het Veni-project
Discovering Grammar van Jelle Zuidema.
Verwijzingen
Persoonlijke webpagina Rens Bod
Persoonlijke webpagina Gideon Borensztajn
Persoonlijke webpagina Jelle Zuidema
Universiteit van Amsterdam