Ministerie van Economische Zaken


Ministerie van Economische Zaken - Geannoteerde agenda voor Raad voor Concurrentievermogen, 29-30 mei a.s.


Aan

De Voorzitter van de Tweede Kamer der

Staten-Generaal

Binnenhof 4

2513 AA 's-GRAVENHAGE

Datum Uw kenmerk Ons kenmerk Bijlage(n)

22 mei 2008 EP/EIS / 8059807 1

Onderwerp

Geannoteerde agenda voor Raad voor Concurrentievermogen, 29-30 mei a.s.
Bezoekadres Doorkiesnummer Telefax

Bezuidenhoutseweg 30 6207 7014

Behandeld door

drs. T.M. Meijer

Hoofdkantoor

Bezuidenhoutseweg 30

Postbus 20101

2500 EC 's-Gravenhage

Telefoon (070) 379 89 11

Telefax (070) 347 40 81

Email ezpost@minez.nl

Website www.minez.nl Verzoeke bij beantwoording van deze brief ons kenmerk te vermelden
Mede namens de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bied ik u hierbij de
geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei
aanstaande aan. In de bijlage vindt u een toelichting per onderwerp. Nederland zal tijdens
het gedeelte over industrie en interne markt worden vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken. De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal
aanwezig zijn tijdens het diner met onderzoeksministers waar gesproken zal worden over
de zetelkeuze van het Europees Instituut voor Technologie (EIT).
Tijdens het gedeelte over industrie en interne markt op 29 mei zullen Raadsconclusies
worden aangenomen over concurrentievermogen en innovatie en de 2de herziening betere
regelgeving. Ook zal er van gedachten gewisseld worden over het gemeenschapsoctrooi.
Het onderzoeksgedeelte van de Raad zal aanvangen met het aannemen van het
gemeenschappelijke technologie initiatief 'waterstof en brandstofcellen'. Daarnaast
zullen Raadsconclusies worden aangenomen over de regionale aspecten van Europese
onderzoeksinfrastructuren, gezinsvriendelijke wetenschappelijke carrières en de Europese
Onderzoeksruimte (ERA). Voor het zogenaamde IP-charter zal de Raad een resolutie
aannemen. Tot slot heeft het voorzitterschap aangekondigd en marge van de Raad een
diner en een intergouvernementele bijeenkomst te organiseren om overeenstemming te
bereiken over de locatie van de zetel van het EIT.

Onder het agendapunt 'Diversen' zal de Commissie naar verwachting een presentatie
geven over de stand van zaken van de speelgoedrichtlijn, de Small Business Act, het
duurzaam industriebeleid, mobiliteit voor onderzoekers, een Code of Conduct
nanotechnologie, de implementatie van de dienstenrichtlijn en CO2-emissie van auto's.
2

Het voorzitterschap zal een presentatie geven over de uitkomsten van het industriedeel
van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 15-16 april jl. en de stand van
zaken van de artikel 169-initiatieven 'Ambient Assisted Living' en Eurostars.
Tot slot, informeer ik uw Kamer, naar aanleiding van uw verzoek, graag nader over de
samenhang tussen de mededeling over grensoverschrijdende risicokapitaalfondsen en het
lead-markets initiatief. Beide mededelingen zijn gericht op de versterking van het
innovatievermogen van Europa en vinden hun oorsprong in de commissiemededeling A
broad-based innovation strategy for Europe van september 2006 (TK 2006-2007, 22 112,
nr. 470). Het verband tussen beide mededelingen is gelegen in het doel van de
mededelingen. Naast deze mededelingen zijn er recent nog een aantal andere
mededelingen verschenen, namelijk de mededelingen over precommercieel inkopen, de
bijdrage van normalisatie aan innovatie, de houtverwerkende industrie, de metaalindustrie
en over de defensiemarkt. Deze mededelingen staan onder de noemer
concurrentievermogen en innovatie voor de Raad geagendeerd. Naar verwachting zal de
Raad integrale conclusies aannemen waarin de reacties op deze mededelingen zijn
weergegeven.

(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven

3

Bijlage: Agenda Raad voor Concurrentievermogen 29 en 30 mei 2008
* Concurrentiekracht en innovatie Raadsconclusies

* 2de herziening Betere regelgeving Raadsconclusies

* Gemeenschapsoctrooi Presentatie en gedachtewisseling
* Gezamenlijk Technologie Initiatief 'Fuel

Cells and Hydrogen'

Aanname

* IP-Charter Resolutie

* Regionale aspecten van Europese

infrastructuren

Raadsconclusies

* Gezinsvriendelijke wetenschappelijke

carrières

Raadsconclusies

* Europese onderzoeksruimte (ERA) Raadsconclusies en gedachtewisseling
* Diversen:

- speelgoedrichtlijn

- Small Business Act

- duurzaam industriebeleid

- mobiliteit wetenschappers

- uitkomst van informele RvC, 15-16 april jl

- Art. 169-initiatief 'AAL' en Eurostars

- Code of Conduct nanotechnologie

- implementatie dienstenrichtlijn

- CO2-emissie van auto's

Informatie Commissie / Voorzitterschap

Een nieuwe impuls voor concurrentiekracht en innovatie
Raadsconclusies

De Raad zal conclusies aannemen over een pakket mededelingen gericht op de
versterking van de concurrentiekracht en innovatie in Europa. Deze conclusies zijn een
reactie op de recent verschenen mededelingen over het Lead Markets Initiatief (LMI),
grensoverschrijdende risicokapitaalfondsen, precommercieel inkopen, de bijdrage van
normalisatie aan innovatie, de houtverwerkende industrie, de metaalindustrie en de
defensiemarkt. Het verband tussen de mededelingen is gelegen in het doel van de
mededelingen, namelijk de versterking van het concurrentievermogen en het
innovatievermogen. Hierbij valt een onderscheid te maken tussen een deel van de
conclusies met als voornamelijk doel het bevorderen van innovatie en een deel dat met
name gericht is op versterking van het concurrentievermogen van de industrie.
In de concept Raadsconclusies over innovatie wordt ingegaan op de stappen die gezet zijn
sinds de Commissiemededeling "Putting knowledge into practice: A broad-based
innovation strategy for Europe" van september 2006 (TK 2006-2007, 22 112, nr. 470) en
de Raadconclusies die naar aanleiding van die mededeling zijn aangenomen. Daarin zijn
4

negen prioriteiten benoemd die van belang zijn voor versterking van innovatie in Europa.
Dit betreft Intellectuele Eigendomsrechten, Standaardisatie voor innovatie,
Innovatiebevorderend inkopen, Gezamenlijke Technologie-initiatieven, Lead markets, het
Europees Instituut voor Technologie, Clusters, Innovatie in diensten en tenslotte
risicokapitaalmarkten. Op verschillende fronten is sindsdien voortgang geboekt. Zo is
overeenstemming bereikt ten aanzien van de Gezamenlijke Technologie Initiatieven en de
oprichting van het EIT. In dit deel van de conclusie wordt specifiek ingegaan op een
viertal van de prioriteiten uit de brede innovatie mededeling waarvoor in de afgelopen
periode mededelingen zijn verschenen. Dit zijn het Lead Markets Initiatief (LMI),
grensoverschrijdende risicokapitaalfondsen, precommercieel inkopen en de mededeling
over de bijdrage van normalisatie aan innovatie. In de conclusies wordt de voortgang die
sindsdien geboekt is verwelkomd. Daarbij wordt specifiek ingegaan op de noodzaak beter
en gerichter in te spelen op de behoeften van het MKB en het belang van verdergaande
afstemming tussen lidstaten, regio's en Commissie bij het creëren van gunstige
randvoorwaarden voor innovatie. Vanwege de complexiteit en het lopende onderzoek bij
de bijdrage van normalisatie en innovatie, wordt in de conclusies aangegeven dat de Raad
in de nabije toekomst hier verder op in zal gaan. Daarnaast gaan de conclusies specifiek
in op de coördinatie en van het Lead Markets initiatief en het belang van samenhang van
dit initiatief met andere communautaire programma's. Tevens wordt de potentie van
precommerciële inkoop onderkend om een verbinding te leggen tussen betere
overheidsprestatie en innovatie door bedrijven. In de conclusies wordt de Commissie
uitgenodigd om via flankerend beleid de invoering van precommerciële inkoop te
stimuleren.

Naast deze innovatie-initiatieven wordt in de conceptconclusies ook aandacht besteed
aan de concurrentiekracht van specifieke sectoren, namelijk de defensie-industrie, de
houtverwerkende industrie en de metaalindustrie. De mededeling voor een sterkere en
meer concurrerende Europese Defensie Industrie maakt onderdeel uit van het
Defensiepakket dat op 5 december 2007 aan de Raad en het EP is gepresenteerd (TK
2007-2008, 22112, nr 606). In de conclusies over defensie wordt het belang onderstreept
van een goed functionerende interne Europese defensiemarkt. Speciale aandacht wordt
daarbij gevestigd op de belangrijke rol van het MKB in de grensoverschrijdende
toeleveringsketens. De mededelingen voor de metaal en houtverwerkende industrieën
zijn een vervolg op geïntegreerde benadering voor de versterking van de Europese
industrie zoals die in 2005 door de Commissie is gepresenteerd. In de conclusies wordt
voor metaal en houtverwerkende industrie met name stilgestaan bij de kansen en
uitdagingen die het klimaat- en energiepakket van de Commissie van januari jl. het
Europees bedrijfsleven in algemene zin biedt en in het bijzonder voor de metaal en
houtverwerkende industrie. Zowel voor het milieu, als voor de concurrentiekracht van de
Europese industrie is cruciaal dat bij het implementeren van de EU-klimaatdoelen
"carbon leakage" wordt voorkomen.

5

Nederland kan de Raadsconclusies verwelkomen. Ten aanzien van Lead Markets
Initiatief (LMI) acht Nederland het inderdaad van belang dat de verhouding met andere
communautaire programma's wordt onderstreept, dat het LMI tot concrete resultaten leidt
en dat het LMI geen ongewenste harmonisatie van wet- en regelgeving tot gevolg heeft.
Nederland kan zich goed vinden in de aandacht voor precommerciële inkoop. Het
instrument lijkt op de zogenaamde SBIR-aanpak die in Nederland al enkele jaren wordt
toegepast. Hierbij worden overheidsopdrachten uitgezet voor innovatieve oplossingen
voor maatschappelijke problemen. Tegelijkertijd acht Nederland het wenselijk dat
precommerciële inkoop helder wordt gedefinieerd en de toepassing wordt afgebakend.
Dit om te voorkomen dat lidstaten door oneigenlijk gebruik van term "precommercieel"
aanbestedingsregels buiten spel zetten. Voor een defensiemarkt van betekenis acht
Nederland het van belang dat er een alomvattende strategie komt om gelijke tred te
kunnen houden met de VS en opkomende andere derde landen. De door de Commissie
gepresenteerde visie is in lijn met de uitgangspunten van de Defensie Industrie Strategie
(DIS) die in september 2007 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Het belang van
toeleverende MKB in de defensiesector is goed geadresseerd in de conclusies. Voor de
mondiaal concurrerende energie-intensieve industrieën vindt Nederland het belangrijk dat
in Europees verband tegemoet wordt gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen.
Deze nadelen kunnen ontstaan wanneer deze sectoren geconfronteerd worden met
mondiale concurrenten die geen (met de EU) vergelijkbare reductieverplichtingen kennen
en waarbij de marktprijzen tot stand komen op de wereldmarkt, waardoor doorberekening
van CO2-reductie niet mogelijk is. Hoe en voor welke sectoren dit moet gebeuren is nog
onderwerp van onderzoek en discussie. In de conclusie wordt dan ook verwezen naar de
uitkomsten van dit lopende onderzoek.

Tweede strategische herziening Betere Regelgeving

Raadsconclusies

De Raad zal Raadsconclusies aannemen over de tweede strategische herziening Betere
Regelgeving. De concept Raadsconclusies spreken steun uit voor het werk van de
Commissie. De herziening vat samen wat de Commissie op de terreinen van het
vereenvoudigingsprogramma, het actieprogramma administratieve lasten voor bedrijven
en de impact assessments heeft bereikt en nog wil bereiken.
Wat betreft het actieprogramma administratieve lasten voor bedrijven wordt in de
herziening vooral beschreven welke initiatieven zijn ondernomen om in 2012 tot een
vermindering van 25% te komen. De reductievoorstellen voor vennootschapsrecht,
financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen worden rond de zomer verwacht,
terwijl de reductievoorstellen op de overige prioritaire domeinen waarschijnlijk eind 2008
verschijnen. Met name reductievoorstellen op de terreinen van vennootschapsrecht,
statistieken (Intrastat), financiële diensten, milieu, gezondheid en landbouw zijn voor
Nederland belangrijk. Van de tien zogenaamde Fast Track-maatregelen die de Commissie
in 2007 heeft voorgesteld, zijn er inmiddels vijf aangenomen. De resterende vijf zullen
6

naar verwachting in de komende maanden worden aangenomen. In maart jl. heeft de
Commissie een nieuw pakket van tien voorstellen voor fast track actions gepresenteerd.
Een aantal specifieke uitwerkingen daarvan, o.a. op het terrein van vennootschapsrecht en
farmacie, zijn al door de Commissie gepresenteerd.

Wat betreft het vereenvoudigingsprogramma markeert de Commissie dat
vereenvoudiging van bestaande regelgeving structurele aandacht krijgt in het
werkprogramma van de Commissie. Tenslotte gaat de herziening in op de onafhankelijke
evaluatie van het impact assessment-systeem (2007, The Evaluation Partnership) en de
rol van de Impact Assessment Board (IAB) bij voorgenomen regelgeving. De IAB is ruim
een jaar geleden opgericht met als taak de integrale kwaliteit van impact assessments te
bewaken. De adviezen worden binnen de Commissie verspreid, liggen voor aan het
College van Commissarissen bij de besluitvorming over het wetsvoorstel en worden
gepubliceerd. De Board is daarmee een intern controlemechanisme voor de EU-agenda
van betere voorgenomen regelgeving.

Nederland kan de herziening inclusief het onderliggende pakket mededelingen in
algemene zin verwelkomen. Een betere kwaliteit van EU-regelgeving is een belangrijk
onderdeel van de Lissabon-agenda. Wel heeft Nederland een aantal kanttekeningen bij de
herziening.

Nederland vindt het van belang dat op het gebied van administratieve lastenverlichting
voor bedrijven de Commissie, lidstaten en stakeholders gezamenlijk een systematisch
bijdrage leveren aan het EU-actieprogramma. Dit kan door het actieprogramma te voeden
met aanvullende reductievoorstellen die op nationaal niveau tot merkbare resultaten
leiden. De High Level Adviesgroep onder leiding van de heer Stoiber - die toeziet op een
voortvarende implementatie van het actieprogramma - is een veelbelovend extern
controlemechanisme om erop toe te zien dat daar wordt gesneden waar bedrijven
reducties als merkbaar ervaren. Belangrijk is de druk die deze adviesgroep de komende
tijd daadwerkelijk zal kunnen uitoefenen. Omwille van de merkbaarheid van de EUinspanningen
op nationaal niveau zou ook een netto-reductiedoelstelling wenselijk zijn.
Hiermee wordt voorkomen dat reducties weer teniet worden gedaan door nieuwe
regelgeving. Voorwaarde voor een netto EU-reductiedoelstelling is echter dat er
voldoende draagvlak is onder de lidstaten. Dat draagvlak is er op dit moment niet.
Derhalve is een netto-reductiedoelstelling momenteel niet haalbaar. Nederland hecht in
het verlengde hiervan aan een robuust kwantitatief monitoringsysteem van het
gerealiseerde jaarlijkse reductiepercentage.

Als het gaat om het vereenvoudigingprogramma vindt Nederland het van belang dat de
Commissie beter inzicht geeft in de effecten van voorgestelde vereenvoudigingen en wie
daarvan profiteren. De Commissie spreekt in de herziening van een radicale
vereenvoudiging van EU-wetgeving. De nadruk ligt echter vooralsnog op het schrappen
van overbodige wetspagina's, en het verenigen van verschillende richtlijnen.
7

Nederland onderschrijft de conclusies van de onafhankelijke evaluatie van de EU-impact
assessment procedure, waar de Commissie follow-up aan zal geven. Nederland ziet
verbeterpunten voor de kwaliteitsborging, zoals een meer integrale afweging van
mogelijke beleidsalternatieven, kwantificering van de gevolgen voor het bedrijfsleven en
het kwantitatief in kaart brengen van significante administratieve lasten. De Impact
Assessment Board heeft het afgelopen jaar goed werk verricht. De opinies van de Impact
Assessment Board bevatten over het algemeen duidelijke en kernachtige aanbevelingen
en terechte constateringen over tekortkomingen. De Impact Assessment Board zou echter
meer aandacht moeten besteden aan het aanreiken van minder belastende
beleidsalternatieven en voor de impact van regeldruk voor bedrijven. Tevens is van
belang dat de Board tijdig betrokken is bij het beleidsproces en meer invloed kan
uitoefenen om waar nodig de nuloptie af te dwingen.

De concept Raadsconclusies nemen de kanttekeningen van Nederland in voldoende mate
mee en Nederland kan ze derhalve ondersteunen.

Europese octrooistrategie

Gedachtewisseling

De Raad zal aan de hand van een voortgangsverslag van gedachten wisselen over het
Gemeenschapsoctrooi. Het Sloveense voorzitterschap hoopt daarmee te bewerkstelligen
dat op politiek niveau het belang van verdere vooruitgang met betrekking tot de Europese
octrooistrategie wordt bevestigd.

In het kader van het octrooibeleid heeft de Commissie op 3 april 2007 een mededeling
aangenomen 'Verbetering van het octrooisysteem in Europa', waarin zij haar visie op de
toekomst van het Europese octrooisysteem uiteenzet, met als doel om één uniform stelsel
van octrooibescherming en -rechtspraak te ontwikkelen voor de interne markt. Aanleiding
voor deze mededeling is een in 2006 gehouden consultatie onder gebruikers waaruit naar
voren is gekomen dat octrooieringskosten in Europa onevenredig hoog zijn. Hoge
vertaalkosten en een verbrokkeld geschilbeslechtingssysteem zijn de twee belangrijkste
veroorzakers daarvan. In haar mededeling stelt de Commissie voor om opnieuw (een
eerdere poging mislukte in 2003) te pogen het Gemeenschapsoctrooi tot stand te brengen
en een stelsel van Europese octrooirechtspraak te ontwikkelen.
In vervolg op de Commissiemededeling is door achtereenvolgens het Portugese en het
Sloveense voorzitterschap langs twee parallelle wegen verder gewerkt aan zowel de
realisatie van een uniforme geschilbeslechtingsregeling als ook aan het
Gemeenschapsoctrooi, met als einddoel dat beide gelijktijdig inwerking zullen treden. De
twee trajecten worden in het voortgangsverslag van het Sloveense Voorzitterschap
gepresenteerd als één pakket.

8

Met betrekking tot geschilbeslechting heeft het voorzitterschap een compromismodel
ontwikkeld waarbij de meeste principes worden overgenomen van het zogeheten
European Patent Litigation Agreement (EPLA), een model dat sterk centralistisch en
geharmoniseerd is en waarbij rechtspraak op basis van technische deskundigheid is.
Anderzijds heeft het voorzitterschap rekening gehouden met die lidstaten die moeite
hebben met het afstaan van rechtsmacht en sterk hechten aan nabijheid van de rechtspraak
en hun taal als procestaal. Het resultaat is een compromismodel dat voor de rechtspraak in
eerste instantie ruimte laat aan de lokale rechtsinstantie voor invulling bij de
samenstelling van rechterlijke colleges. De bevoegdheid van de lokale rechtsinstantie
wordt beperkt tot inbreukzaken (nietigheidszaken zijn in dat geval een exclusieve
bevoegdheid van een centrale rechtsinstantie). Daarnaast gaat het compromismodel uit
van een ruimhartig talenregime.

In de discussie over het Gemeenschapsoctrooi zijn door het voorzitterschap nieuwe
voorstellen gedaan om uit de impasse over de vertalingen te komen. Het compromis uit
2003 voorzag in hoge vertaalkosten voor de octrooihouder, doordat deze zijn octrooi in
een groot aantal talen moest laten vertalen. Dat was onaanvaardbaar voor gebruikers.
Derhalve heeft het voorzitterschap thans een model voor het gemeenschapsoctrooi
uitgewerkt dat voorziet in gebruikmaking van zogeheten machinevertalingen. Daarbij
worden zowel aanvragen als verleningen met behulp van een computerprogramma
automatisch vertaald in alle Gemeenschapstalen. Voordeel van deze optie is dat voor een
relatief gering bedrag (een eenmalige investering van circa EUR 200.000 per
Gemeenschaptaal) in beginsel oneindig veel octrooi-informatie beschikbaar komt in alle
Gemeenschapstalen. Het maken van officiële vertalingen kan dan worden beperkt tot die
gevallen waarin een octrooi daadwerkelijk het voorwerp van een geschil is (minder dan
1% van alle verleende octrooien). Belangrijk is dat de machinevertaling slechts
informatiedoeleinden dient. De enige geldende (authentieke) tekst van een octrooi is de
tekst in de taal waarin het is verleend. Daarnaast ontwikkelt het voorzitterschap nog
voorstellen inzake de rol die de nationale octrooibureaus vervullen in het kader van het
Gemeenschapsoctrooi en de financiële arrangementen die moeten worden getroffen
tussen alle bij het stelsel betrokken instanties (Europees octrooibureau, EU, nationale
octrooibureaus).

Nederland is van mening dat de totstandkoming van één uniform stelsel van
octrooirechtspraak en een Gemeenschapsoctrooi van onverminderd groot belang zijn voor
het concurrentievermogen van het innovatieve bedrijfsleven in Europa. Nederland hecht
sterk aan vooruitgang op beide dossiers. Nederland is echter terughoudend ten aanzien
van een te sterke koppeling van de beide dossiers in de vorm van een pakket. Mocht een
akkoord over dit pakket (Gemeenschapsoctrooi en geschilbeslechting) onverhoopt niet
mogelijk blijken, dan wil Nederland de mogelijkheid openhouden om alleen voor
geschilbeslechting met betrekking tot Europese octrooien in het kader van het Europese
Octrooi Verdrag (EOV) een regeling te treffen.

9

Ten aanzien van geschilbeslechting is Nederland van mening dat het compromis van het
voorzitterschap nog een aantal elementen bevat die verbetering behoeft: de ruime
mogelijkheid voor lokale invulling bij de samenstelling van rechterlijke colleges bij
lokale rechtsinstanties, de splitsing tussen inbreuk- en nietigheidszaken, en het te
ruimhartige talenregime bij geschilbeslechting. Nederland is van mening dat een zo
hoogwaardig mogelijk stelsel van octrooirechtspraak moet worden ontwikkeld, waarbij
geen onderlinge kwaliteitsverschillen tussen de verschillende lokale rechtsinstanties
kunnen ontstaan. Eisen die voor Nederland daarbij van belang zullen zijn betreffen:
- een uniform systeem, zonder splitsing tussen inbreuk en nietigheid;
- multinationale samenstelling van rechters;

- vereenvoudigd talenregime dat uitgaat van het Frans, Engels of Duits als procestaal, met
de mogelijkheid dat partijen anders overeen kunnen komen.
Voor wat betreft het Gemeenschapsoctrooi is Nederland van mening dat
machinevertalingen, zoals voorgesteld door het voorzitterschap, een adequate oplossing
kunnen zijn voor het vertalingenprobleem. De machinevertalingen dienen dan puur
informatieve doeleinden, en alleen ingeval van een rechterlijke procedure wordt een
officiële vertaling gemaakt.

Alhoewel er zowel met betrekking tot het gemeenschapsoctrooi als de geschilbeslechting
de nodige openstaande punten zijn, zouden de voorstellen van het voorzitterschap over de
inbedding van EPLA in een communautaire structuur en de optie van machinevertalingen
kunnen leiden tot beweging in dit vastzittende dossier.
JTI Waterstof en Brandstofcellen

Aanname

Tijdens deze Raad wordt de besluitvorming afgerond over het Gezamenlijk Technologieinitiatief
Waterstof en Brandstofcellen (Joint Technology Initiative Hydrogen and Fuel
Cells). In februari was de Raad een gemeenschappelijke aanpak overeengekomen en op 8
april stemde de EP Commissie Industrie, Onderzoek en Energie met het initiatief in.
Dit JTI zal een bijdrage moeten leveren aan oplossing van vraagstukken op het gebied
van broeikasgassen, energiemix en toeleveringszekerheid. Hiermee wordt bewerkstelligd
dat binnen Europa middelen voor 'brandstofcellen en waterstoftechnologie' krachtiger
worden aangewend om ambitieuze resultaatgerichte acties uit te voeren waardoor de
ontwikkeling en toepassing van die technologieën wordt versneld. Het voorstel voor het
JTI Waterstof en Brandstofcellen ligt daarmee geheel in lijn met de mededeling van de
Commissie 'Naar een Europees strategisch plan voor energietechnologie' van 10 januari
2007 (SET-plan). De financiering van dit JTI is afkomstig uit communautaire middelen
(KP7) en een private bijdrage. In het voorstel wordt de optie opengehouden voor
toetreding van een zogenoemde Wetenschappersgroep, mits deze ook meefinanciert. Er is
bij dit JTI geen nationale cofinanciering voorzien. De communautaire bijdrage bedraagt
10

maximaal ¤ 470 miljoen. De bijdrage van de industrie is op zijn minst gelijk aan de
communautaire bijdrage. De bijdrage aan de kosten voor de gezamenlijke onderneming,
zoals directeur, secretariaat en dergelijke, verloopt via een afdracht. De bijdrage aan de
onderzoeksprojecten verloopt via de bijdrage aan de gehonoreerde projecten. Dat wil
zeggen dat bedrijven in projectvoorstellen ook een eigen bijdrage opnemen. Bij het
honoreren van voorstellen wordt daarmee dus ook de bijdrage uit de industrie
gegarandeerd. Daarmee zal de totaalomvang van dit JTI minimaal ¤ 940 miljoen zijn.
Nederland is zeer verheugd over de vlotte besluitvorming bij dit JTI. Nederland steunt dit
JTI vanwege de bijdrage aan de energie en klimaatdoelstellingen door de bundeling van
publieke en private middelen. Nederland acht dit JTI ook van belang voor het versterken
van de concurrentiekracht van Europa op dit technologiegebied, het verder gestalte geven
aan de Europese onderzoeksruimte en de participatie van het bedrijfsleven in het
Kaderprogramma te verbeteren.

Beheer van intellectueel eigendom in kennisoverdracht
Raadsresolutie

De Raad zal een korte resolutie aannemen over het beheer door onderzoeksinstellingen
van intellectueel eigendom bij activiteiten van die instellingen gericht op
kennisoverdracht. In de resolutie worden een aanbeveling van de Commissie van 10 april
jl. over dit onderwerp en een bijbehorende "Praktijkcode" voor universiteiten en andere
publieke onderzoeksorganisaties verwelkomd en ondersteund. De aanbeveling is in sterke
mate gebaseerd op de eerdere mededeling over kennisoverdracht van
onderzoeksinstellingen naar industrie binnen Europa (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-
2007, 22 112, nr. 532).

Tijdens het Duitse Voorzitterschap nodigde de Raad en vervolgens de Europese Raad de
Commissie uit om deze mededeling verder uit te werken in een Handvest Intellectueel
Eigendom (21 501-30, nr. 163). Ook de Europese Raad van 13-14 maart jl. riep hiertoe
op. Omdat het begrip Handvest vooral verbonden is aan fundamentele rechten, heeft de
Commissie nu gekozen voor een aanbeveling als juridisch instrument. De aanbeveling en
bijbehorende praktijkcode zijn als bijlage opgenomen bij de resolutie. In de resolutie
wordt om de herkenbaarheid van het document te vergroten nog wel gerefereerd aan het
Intellectueel Eigendom Handvest Initiatief.

In de aanbeveling worden lidstaten ondermeer opgeroepen te bevorderen dat alle publieke
onderzoeksorganisaties kennisoverdracht beschouwen als een strategische opdracht.
Daarnaast worden de lidstaten opgeroepen te bevorderen dat de onderzoeksorganisaties
beleid en procedures voor het beheer van intellectuele eigendomsrechten ontwikkelen in
lijn met de Praktijkcode bij de aanbeveling. De Praktijkcode bevat richtsnoeren voor
universiteiten en publieke onderzoeksorganisaties op drie terreinen: het interne beleid
11

gericht op intellectueel eigendom; kennisoverdracht; en samenwerking en
contractonderzoek.

In de resolutie erkent de Raad nogmaals het belang van een goed beheer en een goede
bescherming van intellectueel eigendom, van het bevorderen van kennisoverdracht in
geheel Europa en van een efficiënte verspreiding van onderzoeksresultaten in de
Europese Onderzoeksruimte. De aanbeveling is één van vervolgacties op het Groenboek
Europese Onderzoeksruimte. De lidstaten worden uitgenodigd om het gebruik van de
Aanbeveling en de Praktijkcode bij universiteiten en andere publieke
onderzoeksorganisaties te bevorderen. Ook de Commissie zelf zou deze Praktijkcode
moeten betrekken bij de relevante EU-instrumenten.

Nederland verwelkomt de resolutie, die een belangrijke impuls kan geven aan de
verbetering van kennisoverdracht tussen universiteiten, kennisinstellingen en het
bedrijfsleven. Het kan een grotere coherentie tussen nationale benaderingen stimuleren en
daarmee ook bijdragen aan de verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking en
kennisoverdracht tussen Nederlandse publieke kennisinstellingen en bedrijven met hun
Europese counterparts. De aanbeveling en de bijbehorende Praktijkcode zijn in lijn met
bestaande Nederlandse initiatieven (zgn. Innovation Charter). Het door Nederland altijd
bepleitte vrijwillige karakter - voor zowel lidstaten als belanghebbenden - is
gewaarborgd. In de resolutie is expliciet benadrukt dat de autonomie van instellingen
uitgangspunt blijft bij het vormgeven van beleid gericht op intellectueel eigendom. Bij de
concrete implementatie kunnen de behoeften van alle belanghebbenden (o.a.
universiteiten, publieke onderzoeksinstituten, bedrijfsleven, overheid) voldoende tot hun
recht komen.

Regionale Aspecten Europese Onderzoeksinfrastructuur

Raadsconclusies

De Raad zal conclusies aannemen over het belang van hoogwaardige (excellente)
onderzoeksinfrastructuren voor de ontwikkeling van de Europese Onderzoekruimte. Ten
opzichte van eerdere Raadsconclusies in mei vorig jaar hierover (Tweede Kamer, 2006-
2007, 21 501-30, nr. 158) wordt hierin ook de bijdrage van deze infrastructuren benadrukt
aan de ontwikkeling en het innovatiepotentieel van regio's.
Deze conclusies bouwen voort op de oproep van de Europese Raad in maart 2008 tot
versterking van de randvoorwaarden voor innovatie, waaronder het bouwen van Europese
onderzoeksinfrastructuren. Op Europees niveau zijn op basis van een inventarisatie van
de wetenschappelijke behoeften door het European Strategy Forum for Research
Infrastructures hiervoor prioriteiten geformuleerd, de zogenaamde ESFRI-roadmap van
grootschalige onderzoeksfaciliteiten. Het gaat hierbij om belangrijke apparatuur of
instrumenten, maar ook om grote collecties, archieven en onderzoeksdatabases, die op
één fysieke locatie of "virtueel" toegankelijk is. Op de ESFRI-roadmap staan 35
12

faciliteiten die van een dusdanige omvang zijn dat ze alleen door internationale
samenwerking zijn te realiseren, bijvoorbeeld ELT (European Extremely Large
Telescope) en LifeWatch (ten behoeve van biodiversiteitsonderzoek). De conclusies
vormen een reactie op een rapport van een deskundigengroep die door de Commissie was
ingesteld in het kader van het consultatieproces over het Groenboek Europese
Onderzoeksruimte en een voorzitterschapsconferentie (Bled, 5-6 maart 2008). In de
conclusies wordt het belang benadrukt van een hoogwaardige onderzoeksinfrastructuur
voor het versterken van het innovatiepotentieel in verschillende regio's. Daarenboven kan
een hoogwaardige onderzoeksinfrastructuur open innovatie bevorderen. Voor de
daadwerkelijke opbouw van een dergelijke infrastructuur zijn verdere investeringen
geboden, zowel publiek (communautair, nationaal én regionaal niveau) als privaat. Om
ontwikkelingsregio's te ondersteunen worden lidstaten en regio's opgeroepen om het
concept van "regional partner facilities" uit te werken. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door
pan-Europese onderzoeksinfrastructuren op een dergelijke wijze op te zetten, dat
meerdere regio's betrokken zijn bij de totstandkoming.
Nederland onderschrijft de betekenis van hoogwaardige onderzoeksinfrastructuren en van
het streven naar het zo goed mogelijk benutten van het regionaal beleid daarbij.
Nederland onderkent ook de bijdrage van de totstandkoming van grootschalige
onderzoeksfaciliteiten aan de versterking van de regionale concurrentiepositie Een
belangrijk aandachtspunt voor Nederland is dat excellentie het leidend criterium blijft
voor investeringsbeslissingen in onderzoeksinfrastructuren en niet geografische spreiding.
Voor de nationale beleidsbeslissingen en de aansluiting van Nederland op de ESFRIroadmap
zijn de aanbevelingen van de Commissie Nationale Roadmap Grootschalige
Onderzoeksfaciliteiten (Commissie Van Velzen) van belang. In december 2007 bood
deze Commissie het eerste deel van haar advies aan, met betrekking tot de ESFRI-lijst
van 35 grote Europese onderzoeksfaciliteiten. Momenteel wordt op verzoek van de
minister van OCW onderzocht hoe Nederland de acht door de Commissie Van Velzen
geprioriteerde projecten financieel kan ondersteunen.
Gezinsvriendelijke wetenschappelijke loopbanen

Raadsconclusies

De Raad zal Raadsconclusies aannemen over een geïntegreerde benadering met
betrekking tot de gezinsvriendelijkheid van wetenschappelijke loopbanen. Deze
benadering is gericht op het bevorderen van de deelname van vrouwen in de wetenschap.
Het betreft een vraagstuk dat allereerst behoort tot de nationale bevoegdheid van
lidstaten. De Europese Commissie ondersteunt vanuit het Kaderprogramma voor
Onderzoek. Uit de consultatie over het Groenboek Europese Onderzoeksruimte bleek dat
88% van de respondenten van mening was dat meer vrouwen aangetrokken zouden
worden tot een loopbaan in de wetenschap indien er sprake zou zijn van een betere balans
tussen de werk- en privésituatie. Het Sloveense Voorzitterschap organiseerde over deze
problematiek een seminar (Brdo, 8 februari 2008).

13

In de Raadsconclusies wordt voortgebouwd op een groot aantal conclusies dat in het
verleden over de deelname van vrouwen in de wetenschap is aangenomen. Zo riep de
Europese Raad van 13-14 maart jl. de lidstaten op om de arbeidsmarkt voor onderzoekers
transparanter te maken en daarbij ook aandacht te schenken aan de gezinsvriendelijkheid
van loopbaanstructuren. Lidstaten wisselen hun ervaringen gericht op de gelijkheid van
man en vrouw in de wetenschap sinds enkele jaren ook uit in de zogenaamde Helsinki
Groep. De Raad erkent in haar conceptconclusies dat er al veel inspanningen door de
lidstaten zijn gedaan gericht op de deelname van vrouwen in de wetenschap, Bijvoorbeeld
door ontwikkeling van directe ondersteuningsinstrumenten, voorkeursbehandeling bij het
werven en aannemen van onderzoekers en zelfs financiering van onderzoek dat wordt
uitgevoerd door vrouwen. Vrouwen zouden echter beter in staat gesteld moeten worden
om deel te nemen aan bestuurlijke functies in de wetenschap. Er zou ook meer aandacht
moeten uitgaan naar manieren om een wetenschappelijke loopbaan beter te kunnen
combineren met een gezin. Lidstaten worden opgeroepen om de obstakels op dit gebied te
identificeren en weg te nemen en meer aantrekkelijke en flexibele arbeidsomstandigheden
te creëren in de wetenschap (parttime betrekkingen, zorgverlof e.d.).De Commissie kan
bijdragen middels het aangekondigde initiatief voor een partnerschap op het gebied van
loopbanen en mobiliteit (zie onder diversenpunten van deze Raad). Ook zouden er meer
inspanningen geleverd moeten worden met betrekking tot meetbare indicatoren op het
gebied van human resources in wetenschap en technologie.
Nederland bevindt zich wat betreft de deelname van vrouwen in de wetenschap in
internationaal opzicht in een achterstandssituatie. Het streven naar een meer evenredige
vertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap en in bestuurlijke functies van de
wetenschappelijke gemeenschap vormt dan ook een belangrijk onderdeel van het
Nederlandse wetenschapsbeleid. In reactie op het Europese streefcijfer van 25%
vrouwelijke hoogleraren in 2010 heeft Nederland zelf een streefcijfer van 15%
vrouwelijke hoogleraren gesteld. Dit lijkt Europees gezien laag, maar is redelijk
vergelijkbaar met de percentages vrouwelijke hoogleraren in de ons omringende landen,
zoals Duitsland en Denemarken. In de recente Strategische agenda voor het hoger
onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid (31 288, nr. 17) heeft het Kabinet
aangekondigd het beleid en programma's gericht op deelname van vrouwen in de
wetenschap te zullen voortzetten en intensiveren. Eind vorig jaar verscheen ook een nota
Emancipatiebeleid met daarin een groot aantal maatregelen voor gezinsvriendelijke
carrières, ook in de wetenschap.

Nederland verwelkomt het initiatief van het Sloveense Voorzitterschap om, vanuit de
bredere invalshoek van gezinsvriendelijkheid, opnieuw aandacht te vragen voor het thema
van deelname van vrouwen in de wetenschap. Vrouwen kunnen vanzelfsprekend ook
indirect profiteren van meer flexibele arbeidsomstandigheden voor mannen. Uiteindelijk
blijft het echter vooral gaan om vrouwvriendelijk beleid van onderzoeksinstellingen als
werkgevers. De Nederlandse inzet in de afgelopen jaren om meer vrouwen in de
14

wetenschap te krijgen, heeft hier geleid tot een zeker momentum. Er is veel expertise
opgebouwd en er zijn daadwerkelijk meer vrouwen benoemd. Hoewel het hier allereerst
gaat om een nationale verantwoordelijkheid, is het is goed ook op Europees niveau
prioriteit aan deze problematiek te blijven geven. Daarbij dient de autonomie van
onderzoeksinstellingen als werkgevers gerespecteerd te worden. Nederland ziet in de
conceptconclusies een ondersteuning voor het nationale beleid en kan deze dan ook
ondersteunen.

Europese Onderzoeksruimte

Raadsconclusies

De Raad zal Raadsconclusies aannemen over de ontwikkeling van een toekomstvisie voor
de Europese Onderzoeksruimte en de politieke aansturing hiervan. Het Voorzitterschap
duidt dit aan als het "Ljubljana proces". Deze conclusies zijn primair gebaseerd op de
discussie tijdens de informele Concurrentievermogen Raad (Brdo, Slovenië, april), de
uitkomsten van de eerdere politieke debatten en de consultatie van belanghebbenden over
het in 2007 verschenen Groenboek Europese Onderzoeksruimte (ERA).
Op de Europese Voorjaarsraad van 13 en 14 maart jl. is de realisering van de Europese
onderzoeksruimte nadrukkelijker in het Lissabonproces verankerd, waarbij tevens
verbanden worden gelegd met het onderwijsbeleid, innovatiebeleid en andere relevante
beleidsdomeinen. Tevens is de vorming van de Europese onderzoeksruimte als streven
opgenomen in het Verdrag van Lissabon van 13 december jl. De Europese
onderzoeksruimte richt zich primair op het tegengaan van versnippering in het
onderzoeksbeleid van lidstaten en op de totstandbrenging van een vrije onderzoekmarkt.
Tegen deze achtergrond werd tijdens de informele Concurrentievermogen Raad
gesproken over de ontwikkeling van een lange termijn visie op de Europese
onderzoeksruimte en over het verbeteren van de politieke aansturing hiervan
(governance). Er bleek daarbij een breed draagvlak onder de lidstaten om voor het eind
van dit jaar een gemeenschappelijke visie op de verdere ontwikkeling van de Europese
onderzoeksruimte te ontwikkelen. Tevens bleek tijdens de discussie ook draagvlak om de
voortgang van het ontwikkelen van de Europese onderzoeksruimte te volgen en te
bespreken. Dit vormde voor het Voorzitterschap reden om voor te stellen de afspraken
hierover te formaliseren in de vorm van Raadsconclusies.
In de conclusies wordt vastgesteld dat er in de afgelopen jaren veel vooruitgang is
geboekt in de realisering van de Europese Onderzoeksruimte, maar dat het nog ontbreekt
aan voldoende samenhang en synergie om de Europese kenniseconomie innovatiever en
mondiaal concurrerender te maken. De Raad verwelkomt dat lidstaten, geassocieerde
landen en de Europese Commissie gezamenlijk verantwoordelijkheid willen nemen voor
een nieuwe impuls aan de realisering van de Europese onderzoeksruimte. Hierbij zal geen
afbreuk moet worden gedaan aan de rol en bevoegdheden van de Europese instellingen en
het principe van subsidiariteit.

15

Een eerste versie van de, gezamenlijk door de Lidstaten en de Commissie te ontwikkelen,
lange termijn visie zal voor het einde van 2008 aangenomen moeten worden. Vervolgens
kan de beleidsvisie regelmatig worden vernieuwd en aangepast als onderdeel van het
aansturingproces van de Europese onderzoeksruimte. De visie moet in elk geval op de
bredere Lissabondoelstellingen zijn gebaseerd. Hoewel een meer uitgewerkte visie voor
het eind van 2008 zal worden geformuleerd, worden in de Raadsconclusies al enkele
belangrijke elementen genoemd die overeenkomen met elementen die zijn benadrukt door
de recente Voorjaarsraad. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om verwijzingen naar een vrij
verkeer van kennis, moderne universiteiten en onderzoeksorganisaties en goede toegang
tot onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse.

Voor wat betreft de aansturing van de Europese onderzoeksruimte wordt benadrukt dat
deze moet worden gebaseerd op een lange termijn partnerschap tussen Lidstaten en
geassocieerde landen, en de Commissie. Deze zal betrekking hebben op zowel relevante
initiatieven van de Commissie, relevante initiatieven van nationale overheden en op
gezamenlijke ERA-initiatieven. De communicatie naar en betrokkenheid van
belanghebbende organisaties en de bredere samenleving zal ook de nodige aandacht
moeten krijgen om voldoende draagvlak te creëren. Om de realisering van de
toekomstvisie te volgen zullen indicatoren en evaluatiecriteria moeten worden
ontwikkeld. Tenslotte worden de lidstaten en de Commissie opgeroepen om beter gebruik
te maken van de Methode van Open Coördinatie. In de conclusies is opgenomen dat de
Raad dit in de komende periode verder vorm zal geven.
In de kabinetsreactie op het groenboek Europese onderzoeksruimte van 3 september 2007
is benadrukt dat Europees optreden op het gebied van onderzoek en wetenschap
meerwaarde moet hebben. In de voorliggende conclusies komt dit subsidiariteitsbeginsel
goed tot uitdrukking, en de indicatief genoemde elementen van de toekomstvisie kan
Nederland onderschrijven. Nederland zal echter uiteraard de later dit jaar aangekondigde
vervolginitiatieven op grond van dit criterium elk op hun eigen merites beoordelen.
Overeenkomstig de Nederlandse inzet wordt in de conclusies ook de relatie met het beleid
op het terrein van onderwijs, innovatie en cohesie en de inkadering in het Lissabonproces
benadrukt. Ook wordt benadrukt dat de nieuwe activiteiten geen onnodige complexiteit
mogen veroorzaken. Met de betrokkenheid van stakeholders is ook de door Nederland
gewenste betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de verdere ontwikkeling van de ERA
gewaarborgd. Nederland heeft in de onderhandelingen over de conclusies aangegeven dat
tijdens informele raden geen pseudo-besluitvorming moet plaatsvinden over de Europese
onderzoeksruimte. Met steun van andere lidstaten is deze zorg in de voorliggende tekst
weggenomen. Nederland kan dan ook geheel instemmen met de conclusies.
16

Europees Instituut voor Innovatie en Technologie

Zetelbesluit

En marge van de Raad voor Concurrentievermogen wil het Sloveense voorzitterschap
proberen tot besluitvorming te komen over de zetel voor het Europees Instituut voor
Innovatie en Technologie (EIT). De zetel zal bestaan uit het administratieve centrum van
het EIT (ca. 60 personen) en de BestuursRaad (18 personen).
Er zijn vijf kandidaten, namelijk Polen (Wroclav), de tandem Oostenrijk-Slowakije
(Wenen-Bratislava), Hongarije (Boedapest), Spanje (Barcelona- Sant Cugat) en Duitsland
(Jena). Een besluit over de zetel dient op basis van art 289 van het EG-Verdrag door de
lidstaten op basis van consensus te worden genomen. Het voorzitterschap is voornemens
middels een intergouvernementele conferentie op 30 mei tot een besluit te komen. Hierbij
heeft het voorzitterschap al gerefereerd aan het ER-besluit van december 2003 dat bij de
verdeling van vestigingsplaatsen van in de toekomst op te richten bureaus of
agentschappen voorrang wordt gegeven aan de lidstaten die lid zijn geworden in/na 2004.
Op dit moment is nog onduidelijk hoe het Voorzitterschap het proces tot besluitvorming
op de intergouvernementele conferentie wil vormgeven.
Nederland heeft zich niet kandidaat gesteld voor de zetel van het EIT. Nederland ziet
meer belang in het goed positioneren van de Nederlandse kennisinstellingen en
kennisintensieve bedrijven in de zogenoemde Kennis- en Innovatiegemeenschappen die
onder het EIT zullen opereren. Door deze Kennis- en Innovatiegemeenschappen zullen
immers de daadwerkelijke onderwijs-, onderzoeks- en innovatieprojecten worden
uitgevoerd. Nederland heeft nog geen besluit genomen welke kandidaat-vestigingsplaats
het zal steunen. Bij de keuze zal Nederland zich onder andere laten leiden door het ERbesluit
over nieuwe agentschappen, de geografische verdeling van agentschappen binnen
de EU, de kwaliteit van de kandidatuur, het vestigingsklimaat en het internationale
krachtenveld.

Het is op dit moment nog niet duidelijk welke positie andere lidstaten innemen.
Vooralsnog houden de landen de kaarten tegen de borst.
Diversen - Herziening speelgoedrichtlijn

De Commissie zal de Raad informeren over het voorstel voor de herziening van de
Europese richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed ((Kamerstuk 2007-2008, 22
112, nr. 623). De eerste lezing in het Europees Parlement zal hoogstwaarschijnlijk eind
2008 plaatsvinden. Het is nog niet bekend wanneer bespreking van de herziening in de
Raad zal plaatsvinden.

17

Diversen - Small Business Act (SBA)

De Commissie zal de voortgang presenteren van de nog te publiceren mededeling voor
het versterken van de concurrentiekracht van het Europese MKB. Deze mededeling zal
onder andere gebaseerd zijn op de inbreng van de lidstaten tijdens de afgelopen informele
Raad voor Concurrentievermogen en de uitkomsten van de consultatie onder
stakeholders. Naar verwachting zal de Commissie de mededeling begin juli presenteren.
Diversen - Duurzaam Industriebeleid

De Commissie zal de Raad informeren over het Actieplan Duurzaam Produceren en
Consumeren en Duurzaam Industriebeleid. Tijdens de Informele Raad in Brdo (Slovenië)
op 16 april jl. heeft een informele gedachtewisseling plaatsgevonden over de hoofdlijnen
van dit Actieplan. In die Raad bleek brede steun te bestaan voor het aangekondigde
Actieplan. De lidstaten ondersteunen de noodzaak van een integrale aanpak op het terrein
van duurzaam produceren, consumeren en industriebeleid. Een integrale aanpak is nodig
om de ambities voor duurzaamheid samen te laten gaan met versterking van de
concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Het actieplan zal tijdens het Franse
Voorzitterschap in de Raad worden behandeld.

Diversen - Mededeling betere loopbanen en meer mobiliteit
Commissie zal een presentatie geven van de mededeling betere loopbanen en meer
mobiliteit voor wetenschappers die nog in mei wordt verwacht. Deze mededeling werd
eind 2007 onder de voorlopige naam "Onderzoekerspaspoort" aangekondigd in het kader
van de mededeling interne markt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 22 112, nr.
597 en 603). Het betreft hier één van de initiatieven die voortvloeien uit het Groenboek
Europese Onderzoeksruimte. Op basis van deze mededeling wil de Commissie een
partnerschap ontwikkelen met de lidstaten om meer voortgang te realiseren bij het
verbeteren van de loopbaan- en mobiliteitsvooruitzichten voor onderzoekers. De
mededeling zal tijdens het Franse Voorzitterschap in de Raad behandeld worden.
Diversen - Uitkomsten informele Raad voor Concurrentievermogen
Het Voorzitterschap zal een terugkoppeling geven van het industriedeel van de informele
Raad voor Concurrentievermogen van 15 en 16 april jl. te Brdo (Slovenië). Tijdens die
Raad is vooruitgeblikt op de nog te verschijnen Small Business Act en het Actieplan
Duurzaam Produceren en Consumeren en Duurzaam Industriebeleid. U bent hierover
separaat geïnformeerd (21501-30, nr. 183).

18

Diversen - Artikel 169-initiatieven Ambient Assisted Living en Eurostars
Het Voorzitterschap zal een presentatie geven over de stand van zaken van de artikel 169-
initiatieven Ambient Assisted Living (AAL) en Eurostars. Tijdens de Raad van
Concurrentievermogen in november is hierover een gemeenschappelijke aanpak
aangenomen. Inmiddels heeft het Europees Parlement plenair ingestemd met deze
aanpak.

Diversen - Code of Conduct nanotechnologie

De Commissie zal een presentatie geven van de in februari jl. verschenen Code of
Conduct nanotechnologie en -onderzoek. Dit is een vrijwillige gedragscode voor
stakeholders op het terrein van Nanotechnologisch onderzoek. Deze Code is bedoeld om
onderzoek op een veilige, ethische manier uit te voeren, gericht op duurzame
economische, sociale en milieuvriendelijke ontwikkeling.
Diversen - Implementatie van de Dienstenrichtlijn

De Commissie zal een korte toelichting geven op de stand van zaken van haar
werkzaamheden samen met de lidstaten gericht op een tijdige en juiste implementatie van
de dienstenrichtlijn. De implementatietermijn van de dienstenrichtlijn duurt tot 28
december 2009.

Diversen - CO2 uitstoot personenauto's

Het voorzitterschap zal informatie geven over de stand van zaken inzake het voorstel van
december 2007 t.a.v. de CO2-uitstoot van personenauto's. De Milieuraad is primair
verantwoordelijk voor de behandeling van het voorstel. De Raad voor
Concurrentievermogen heeft verzocht regelmatig op de hoogte te worden gehouden in
verband met de mogelijk ingrijpende gevolgen voor de Europese economie, in het
bijzonder de gevolgen voor de auto-industrie en de toeleverende bedrijven.