De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Ons kenmerk IZ/EA/2008/14443
Datum 28 mei 2008
Onderwerp Fiche Besluit inzake sociale zekerheidshandhaving
Uw brief SZW-08-B-39
U hebt mij meegedeeld dat de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
kennis genomen heeft van het fiche betreffende het Besluit inzake sociale
zekerheidshandhaving en dit fiche zal betrekken bij het algemeen overleg op 4 juni a.s. over de
Raad WSBVC. In voorbereiding hierop ontvangt u hierbij de door u gevraagde "nadere
informatie over de randvoorwaarden die in het fiche gesteld worden onder het kopje
`Nederlands oordeel' - met name de punten 2, 3 en 4 " en een antwoord op uw vraag "of en
zo ja, hoe het kabinet hoopt te realiseren dat het eindresultaat voldoet aan deze
randvoorwaarden".
Uiteraard hoop ik te realiseren dat het eindresultaat voldoet aan deze randvoorwaarden en ik
kan u toezeggen dat ik me tot het uiterste zal inspannen om de al gerealiseerde
handhavingsverdragen te behouden en om duidelijk te maken dat de nu voorgestelde
Associatiebesluiten dat voor Nederland niet in voldoende mate doen. Nederland zet zich
uitdrukkelijk in om de voorliggende Associatiebesluiten aan te passen. Nederland heeft door
het maken van bilaterale afspraken, in vergelijking met de andere lidstaten, namelijk al veel
geregeld op het terrein van samenwerking en handhaving. Andere lidstaten hebben dat in
mindere mate of nog geheel niet gedaan. De kwestie, hoe ervoor gezorgd kan worden dat het
eigen bilaterale handhavingsbeleid in het kader van de voorgestelde associatiebesluiten
onverkort kan worden voortgezet, gaat dus vooral Nederland aan.
Bovenstaande is mijn uitdrukelijek inzet, waarbij uiteraard rekening moet worden gehouden
met het internationale krachtenveld.Van belang is voorts dat over deze kwestie na
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon niet langer op basis van unanimiteit besloten
zal worden.
Relevant is tenslotte de historische context waarop ik hieronder zal ingaan. Vervolgens zal ik
ingaan op de punten 2, 3 en 4 uit het fiche.
De Associatie-overeenkomsten tussen de Europese Unie en de betreffende landen dateren in
meerderheid van medio jaren negentig en bevatten met name afspraken over handel. In die
Ons kenmerk
Associatie-overeenkomsten is tevens opgenomen dat er nadere regels zullen worden opgesteld
voor de coördinatie van sociale verzekeringssystemen. De nu voorliggende Associatiebesluiten
strekken daartoe. In het jaar 2000 is in Nederland de Wet Beperking Export Uitkeringen (Wet
BEU) ingevoerd en zijn op die grondslag bilaterale handhavingsverdragen afgesloten, ook met
de landen waar de nu voorliggende Associatiebesluiten betrekking op hebben, met
uitzondering van Algerije. Voor Nederland is het actief uitdragen van de inhoud van de Wet
BEU naar de overige Lidstaten dan ook cruciaal. Doel is om de al gerealiseerde
handhavingsverdragen te kunnen behouden. Nederland meent dat de nu voorgestelde
Associatiebesluiten daartoe niet optimaal de ruimte bieden. De voorgestelde regeling zou voor
Nederland een stap terug betekenen.
De boven vermelde punten 2, 3 en 4 kunnen als volgt nader toegelicht worden.
Punt 2: de verhouding tussen de Associatiebesluiten en de bilaterale verdragen.
De door Nederland verlangde aanpassing van de Associatiebesluiten is dat de al afgesloten
bilaterale handhavingsverdragen met alle betrokken landen behalve Algerije - op grond van
de Wet BEU onaangetast blijven. Om dit doel te bereiken zal Nederland uiteraard, zoals in
belangrijke kwesties gebruikelijk, voorafgaande aan de daadwerkelijke besluitvorming de
andere Lidstaten zeer actief informeren, de eigen positie verduidelijken en naar medestanders
zoeken. Het streven is dat dit alles ertoe leidt dat de Associatiebesluiten conform de
Nederlandse inzet worden aangepast, op grond van de vigerende nationale politieke lijn.
Uiteindelijk is de verplichting op grond van de Associatie-overeenkomsten al aangegaan voor
de inwerkingtreding van de Wet BEU.
Punt 3: het Nederlandse standpunt over het Associatiebesluit met Algerije.
Omdat Nederland met Algerije geen BEU-verdrag heeft het aantal uitkeringen dat
geëxporteerd dient te worden naar Algerije is zeer laag1 - is de Nederlandse inzet er op gericht
dat de Associatiebesluiten zelf materieel gezien zo goed mogelijke handhavingsmogelijkheden
bieden. De vraag is vooral hoe geregeld moet worden dat de Algerijnse autoriteiten de vereiste
1 Geschatte uitkeringslasten UWV: Op 31 december 1999 (datum voor het effectief worden van het
exportverbod van de Wet BEU) werden er geen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen naar Algerije
geëxporteerd. De uitkeringslasten per datum inwerkingtreding besluit worden op nihil of zeer laag geschat.
Geschatte uitkeringslasten SVB: Voor zover bij de SVB bekend dient t.a.v. Algerije per ingangsdatum van
het associatiebesluit in 7 gevallen een toeslag in het kader van de AOW te worden toegekend en in 5 gevallen
dient een pensioen voor een gehuwde te worden herzien naar een pensioen voor een ongehuwde (verschil
tussen het zogenaamde 50% pensioen naar een 70% pensioen). De SVB kan de omvang van de hiermee
gemoeide bedragen niet op zeer korte termijn aangeven omdat de SVB geen zekerheid heeft over de feitelijke
situatie van de gerechtigden en hun eventuele partners. Wat betreft de gevolgen voor de export van
uitkeringen krachtens de Anw naar Algerije heeft de SVB geen zicht op de aantallen potentiële gerechtigden.
De SVB verwacht dat het hier gaat om een zeer beperkt aantal, vermoedelijk minder dan 10.
---
Ons kenmerk
controles ook daadwerkelijk uitvoeren en welke sancties op nalatigheid mogelijk zijn. Indien
er op grond van de Wet BEU een bilateraal handhavingsverdrag is, kan Nederland dat in het
uiterste geval opzeggen. Ten aanzien van Algerije zal dit alleen mogelijk zijn als de EU
daartoe zou besluiten. Omdat hier sprake is van een groter krachtenveld is uiteraard de
speelruimte kleiner. Hier komt nog bij dat de Europese Unie met Algerije tot de gewenste
uitvoeringsafspraken zal moeten komen.
Punt 4: nationale sanctiemogelijkheden zijn voorhanden.
Bij het niet voldoen aan de overeengekomen bepalingen in de nationale wetgeving is het nu
impliciet al zo dat op grond van die nationale wetgeving overgegaan kan worden tot
verlaging, schorsing en/of beëindiging van uitkeringen. Maar het heeft mijn voorkeur om deze
mogelijkheid expliciet in de Associatiebesluiten op te nemen. Als dit niet te realiseren blijkt te
zijn, houdt Nederland op grond van de eigen wetgeving de genoemde sanctiemogelijkheden.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid