College van Beroep voor het bedrijfsleven

Het College matigt aan een tabaksfabrikant opgelegde boeten

In een door de minister ingesteld hoger beroep heeft het College geoordeeld dat de door de tabaksfabrikant op twee evenementen gebezigde wijze van presenteren van te koop aangeboden tabaksproducten
- op voor een breed, met name ook jeugdig publiek toegankelijk evenemententerrein liepen twee in uniforme kleding gehulde personen rond, die beiden op de rug een tamelijk omvangrijke, van doorzichtig plastic vervaardigde bak droegen, waaraan een boven het hoofd van de drager uitstekende al dan niet lichtgevende boog was bevestigd, en waarin een uitstalling zichtbaar was van pakjes sigaretten van grotendeels één en hetzelfde merk - niet binnen de grenzen van de uitzondering op het reclameverbod valt. Bij het bepalen van de hoogte van de aan de tabaksfabrikant op te leggen boete heeft de minister echter ten onrechte niet onder ogen gezien dat binnen de categorie van overtredingen van het verbod op tabaksreclame door tabaksfabrikanten, groothandelaren en importeurs schendingen van een verschillende mate van ernst en verwijtbaarheid mogelijk zijn en dat verregaander overtredingen van het verbod dan de thans aan de orde zijnde zeer wel denkbaar zijn.

Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 20 december 2007 (AWB 06/447 en 06/472, (LJN BC2232) omtrent de reikwijdte van de uitzondering op het reclameverbod voor "reguliere presentatie", heeft het College overwogen dat sinds de inwerkingtreding daarvan nog slechts een sobere uitstalling van verpakkingen van tabaksproducten is toegestaan, die niet verder strekt dan nodig is om te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht. Elke presentatie van (de verpakkingen van) tabaksproducten die buiten dit beperkte kader, en dat van de overige limitatief opgesomde uitzonderingen, treedt en binnen de, door de wetgever als alomvattend gekenschetste, definitie van `reclame' valt, moet worden geacht strijdig te zijn met het verbod op elke vorm van reclame van artikel 5, eerste lid, Tabakswet. In het concrete geval kan dit betekenen dat de omstandigheid dat de uitstalling van verpakkingen van te koop aangeboden tabaksproducten op zichzelf als reguliere presentatie binnen de termen van de uitzondering van artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet zou vallen, onverlet laat dat overtreding van het alomvattende reclameverbod kan worden verweten indien overigens op een daarmee onverenigbare wijze de aandacht op te koop aangeboden tabaksproducten is gevestigd. Hiervan was in de onderhavige gevallen sprake.

Verder heeft het College in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de opgelegde boeten overwogen dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever zich bij vaststelling van de in het systeem van gefixeerde boeten met een oplopende schaal aangewezen tarieven rekenschap heeft gegeven van het feit dat de alomvattendheid van het verbod op elke vorm van tabaksreclame betekent dat deze norm het gehele spectrum van mogelijke overtredingen bestrijkt, van zeer licht vergrijp tot en met uiterst ernstige, doelbewuste overtreding. Overtreding van het reclameverbod door tabaksfabrikanten, groothandelaren en importeurs wordt op grond van dit systeem in beginsel met één boetetarief bestraft, ongeacht de zwaarte van de overtreding. De oplopende schaal brengt slechts de ernst en verwijtbaarheid van herhaling van een overtreding tot uitdrukking; deze is niet het resultaat van een weging vooraf van de hoogte van de op te leggen boete naar gelang de ernst en verwijtbaarheid van één en dezelfde overtreding. In het kader van de afstemming van de hoogte van de op te leggen boete op de ernst en verwijtbaarheid van de geconstateerde overtreding kan niet worden volstaan met de enkele vaststelling dat de tabaksfabrikant de grens van de uitzondering op het reclameverbod heeft overschreden. Mede bepalend is de mate waarin die grens is overschreden. In voor de ernst van de overtreding van belang zijnde omstandigheden van het geval, waarvan het College niet heeft kunnen vaststellen dat deze zijn verdisconteerd in de hoogte van het boetebedrag, heeft het College aanleiding gezien de opgelegde boeten te matigen tot voor elk der overtredingen een bedrag van EUR 22.500,-.

LJ Nummer:

BD2542

Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum actualiteit: 28 mei 2008