Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

Den Haag Den Haag

Den Haag Uw brief van Uw kenmerk 26 mei 2008 HO&S/BL/15794 8 april 2008 08-OCW-B-020

Onderwerp
Nadere info inzake effecten van
accreditatie en de
macrodoelmatigheidstoets hoger
onderwijs

Bij brief van 8 april 2008 verzocht u om nadere informatie over de effecten van de beleidsregel en de macrodoelmatigheidstoets hoger onderwijs bij het al of niet toekennen van nieuwe of nevenvestigingen van lerarenopleidingen. U vroeg een uitgebreidere reactie dan de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Besselink en Heijnen inzake de dreigende tekorten aan leraren voor het voortgezet onderwijs in de regio Haaglanden d.d. 17 maart 2008. Dit mede naar aanleiding van signalen tijdens een werkbezoek van de commissie aan de Universiteit van Amsterdam. Omdat de lerarenopleidingen één van mijn aandachtsgebieden zijn, beantwoord ik uw brief mede namens minister Plasterk.

Naar aanleiding van uw verzoek deel ik u het volgende mee.

In onze antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Besselink en Heijnen over de dreigende tekorten aan leraren voor het voortgezet onderwijs in Haaglanden, heb ik aangegeven dat de eisen en criteria met betrekking tot de door de NVAO uitgevoerde accreditaties van opleidingen noodzakelijk zijn om de kwaliteit van opleidingen te kunnen garanderen. De kwaliteit van lerarenopleidingen vormt immers één van de speerpunten van ons beleid.
Ik vind dat de tekortenproblematiek nimmer aanleiding mag zijn om concessies te doen aan de kwaliteit van de leraar of de kwaliteit van de opleiding van leraren. Daarom is er naar mijn mening geen grond voor een herziening van accreditatiecriteria voor lerarenopleidingen: het streven is gericht op voldoende leraren van goede kwaliteit. Lerarenopleidingen die kwalitatief aan de maat zijn, zijn hiervoor een absolute voorwaarde.

Voor wat betreft de gevraagde nadere informatie op het punt van de macrodoelmatigheid merk ik het volgende op.

In de antwoorden op voornoemde vragen van de leden Besselink en Heijnen heb ik aangegeven dat het er bij de macrodoelmatigheidstoetsing om gaat een optimale infrastructuur van het onderwijsaanbod in een bepaald domein te bewerkstelligen, onder andere door versnippering van dat aanbod te voorkomen. Aanvragen worden getoetst aan de hand van de overeengekomen regelgeving inzake macrodoelmatigheid. Deze is opgesteld op basis van de WHW. Dit gebeurt telkens voor een bepaalde periode en na overleg met de instellingen in het hoger onderwijs. Beide Kamers der Staten-Generaal worden van het vaststellen van de regels in kennis gesteld. De huidige beleidsregel, de Beleidsregel macrodoelmatigheid hoger onderwijs 2006 geldt tot uiterlijk 31 september 2009. In het specifieke geval van de door INHOLLAND gevraagde nieuwe vestigingsplaats voor bestaande lerarenopleidingen, heb ik naar mijn mening de beleidsregel zorgvuldig toegepast en heb ik op grond daarvan een deel van de aanvraag afgewezen. Daarbij speelde onder meer een rol dat we juist bij een Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 2/3

dreigend tekort aan leraren geen beslissingen moeten nemen die het al bestaande aanbod te zeer kunnen schaden. Omdat INHOLLAND van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om bezwaar aan te tekenen tegen deze beschikking, wil ik hangende deze procedure niet nader op deze casus ingaan.

Uw vraag is blijkens uw brief mede ingegeven door signalen uit een werkbezoek aan de Universiteit van Amsterdam.
Er zijn de afgelopen vier jaar geen aanvragen voor een nieuwe lerarenopleiding of een nieuwe vestigingsplaats bij deze universiteit afgewezen op macrodoelmatigheidsgronden. Het is ook niet zo dat macrodoelmatigheidsaanvragen voor lerarenopleidingen vo/bve in het algemeen weinig kans zouden maken, ook al is het aanbod van lerarenopleidingen, afgezet tegen de belangstelling van studenten, relatief groot. Telkens wordt per individuele aanvraag beoordeeld of er, gelet op eerdergenoemde beleidsregel, gronden zijn om deze al dan niet te honoreren. De afweging die daarbij steeds zorgvuldig wordt gemaakt, is of het aanbod toegevoegde waarde heeft en niet leidt tot uitholling van de bestaande voorzieningenstructuur. Toegevoegde waarde is aan de orde als meer studenten zo de mogelijkheid krijgen de desbetreffende studie te volgen dan met het bestaande aanbod. Ook kan het zijn dat juist geen sprake is van toegevoegde waarde. Bijvoorbeeld doordat het nieuwe, het bestaande of het gehele aanbod zo kleinschalig worden, dat onvoldoende serviceniveau naar studenten toe dreigt of de levensvatbaarheid van het bestaande, het nieuwe of het gehele aanbod, in gevaar komt.

Ik vertrouw erop, hiermee aan uw verzoek te hebben voldaan.

De staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

6
44
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OCW 11 Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 3/3

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl