Kamerbrief inzake toezendingstermijn brieven
26-05-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Op 29 april jl. mocht ik een brief van u ontvangen met voorstellen
over de toezending van brieven in het kader van de artikel
100-procedure en over de Nederlandse inzet bij internationale
conferenties. Van de bespreking van dit punt in het Presidium en van
het signaal dat u met uw brief afgeeft, heb ik goede nota genomen en
ik wil hierbij graag mede namens de minister van Defensie op uw
voorstellen reageren. Het was mijn inzet en het blijft mijn inzet om
de Kamer goed en tijdig te informeren.
Ten aanzien van de behandeling door de Kamer van zogenoemde artikel
100-brieven worden noch in de Grondwet noch in het Toetsingskader 2001
termijnen gesteld. Sinds de instelling van het Toetsingskader is er
een praktijk gegroeid waarbij uw Kamer over het algemeen in de tweede
werkweek na de verzending door de regering van de artikel 100-brief
een Algemeen Overleg over die brief hield. Een schriftelijke
vragenronde bij nieuwe, grote operaties is eveneens gemeengoed
geworden en volgt in de praktijk meestal direct op de artikel
100-brief. De regering heeft zich er altijd voor ingespannen de
schriftelijke antwoorden tijdig, dat wil zeggen ruimschoots voor het
Algemeen Overleg, aan de Kamer toe te zenden. Bij grote operaties, met
inzet van eenheden van de Krijgsmacht in de hogere regionen van het
geweldsspectrum, heeft de Kamer daar in de afgelopen tweeënhalf jaar
het gebruik aan toegevoegd om hoorzittingen met nationale en
internationale functionarissen en experts te organiseren. Bij de
organisatie van die hoorzittingen heeft de regering de Kamer
desgevraagd altijd met raad en daad terzijde gestaan, in voorkomende
gevallen ook met transport om de betreffende personen op tijd in
Nederland te krijgen.
Nu de Kamer meer tijd wenst voor de behandeling van artikel
100-brieven, is de regering graag bereid om daaraan mee te werken. De
regering heeft begrip voor uw wens, gezien de hierboven geschetste
praktijk, tot een substantiële verlenging te komen van de
behandelingstermijn met name voor die artikel 100-brieven waarin een
besluit wordt toegelicht over grootschalige inzet van eenheden van de
krijgsmacht in de hogere regionen van het geweldsspectrum. Voor
dergelijke artikel 100-brieven zal de regering zich tot het uiterste
inspannen om de door de Kamer voorgestelde behandelingstermijn van zes
weken in acht te nemen.
Zoals is uiteengezet in de reactie van de regering, d.d. 25 april jl.,
op het rapport `Inzet met instemming - De rol van de Tweede Kamer bij
het uitzenden van militairen' van de werkgroep `NATO Response Force',
alsmede op het advies ` Inzet van de krijgsmacht - Wisselwerking
tussen nationale en internationale besluitvorming' van de Adviesraad
Internationale Vraagstukken, hecht de regering er echter aan te
onderstrepen dat zij pas een besluit neemt op grond van artikel 100
van de Grondwet als alle daarvoor relevante factoren bekend zijn en
gewogen kunnen worden. Met name bij de inzet in multinationale
verbanden is de praktijk dat internationale besluitvorming spoedig
volgt op helderheid over de sleutelfactoren voor de betreffende
operatie. De regering zal altijd de beschikbaarheid van de voor een
finale afweging relevante factoren leidend laten zijn bij de bepaling
van het moment van haar besluitvorming, maar daarbij ook de wens van
uw Kamer in beschouwing nemen. De beschikbaarheid van relevante
informatie en de timing van de internationale besluitvorming, beide
factoren waarop de regering vaak slechts in beperkte mate invloed kan
uitoefenen, kunnen er dus toe leiden dat een behandelingstermijn voor
de Kamer van zes weken niet zal kunnen worden gehaald.
Bij kleinere bijdragen en reguliere verlengingen van bijdragen aan
operaties is er in de ogen van de regering geen aanleiding voor de
introductie van een uniforme behandelingstermijn van zes weken. Waar
mogelijk, mede in het licht van het bovenstaande, zal de regering zich
inspannen om de door u gewenste termijn aan te houden.
Om voldoende ruimte te creëren voor de bespreking van de inzet van de
Nederlandse regering voorafgaand aan internationale conferenties stelt
u voor om een minimale behandeltermijn van 5 kamerdagen in acht te
nemen. Dit lijkt mij in beginsel een redelijke termijn voor de
behandeling van brieven die onder mijn verantwoordelijkheid vallen.
Een vroege verzending kan wel leiden tot een algemener karakter van de
brief. Vaak staan agenda's dan nog niet vast en is ook de EU-positie
nog niet bepaald. Een uitzondering op bovenstaande termijn vormt de
inzet voor de RAZEB en de Europese Raden, waarover ik in een apart
gesprek met de voorzitters van de commissie voor Buitenlandse Zaken en
de commissie voor Europese Zaken reeds afspraken heb gemaakt.
Ik spreek de hoop uit dat de bovengenoemde inzet van de regering de
door u gesignaleerde problemen ten aanzien van de tijdigheid van
toezending kan ondervangen.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken