Rechtbank Roermond


Beroep van horeca-bedrijf tegen besluit gemeente Venlo gegrond verklaard

Roermond, 26 mei 2008 - Aan de Maas(oever) in Venlo is een stadsstrand gerealiseerd waar een horeca-onderneming wordt geëxploiteerd. Burgemeester en wethouders van Venlo hebben daarvoor een zogenaamde DHW-vergunning verleend ervan uitgaande dat er een horecalokaliteit is van minimaal 35m2 (eis uit het Besluit eisen inrichtingen Drank- en horecawet). Het horecabedrijf bestaat uit een verlengde zeecontainer met een uitgifteloket met luifel, een toiletgebouw, een container voor opslag (achter de zeecontainer) en een terras/strand op de maaskade.

Het horeca-bedrijf heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 10 van de DHW in samenhang met artikel 3 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet, namelijk dat er sprake moet zijn van ten minste één horecalokaliteit met een vloeroppervlakte van ten minste 35 m². Burgemeester en wethouders van Venlo hebben dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat de vloeroppervlakte van de horecalokaliteit, gemeten op basis van NEN 2580, groter is dan de vereiste 35 m², en dat de horecalokaliteit feitelijk toegankelijk is voor het publiek. Voorts is gesteld dat de wet niet verplicht 35 m² of meer vrije ruimte voor het publiek te reserveren en dat de inrichtingseis is gesteld uit sociaal-hygiënisch oogpunt niet alleen in het belang van het publiek, maar ook in dat van diegenen die in de inrichting werken.

Voor de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de verlengde zeecontainer ook bestemd is voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. Dat deze ruimte (ook) daarvoor zou zijn bestemd zou dan ook moeten blijken uit de feitelijke situatie waaronder de inrichting van die ruimte. Hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting is af te leiden, maakt niet aannemelijk dat de verlengde container genoemde bestemming heeft. Reeds de omstandigheid dat de container wordt gebruikt als keuken, werk- en opslagplaats, alsmede het feit dat de verkoop van consumpties plaatsvindt via een loket aan de buitenzijde van de container wekt het vermoeden dat de container daarnaast niet ook nog bestemd is voor gebruik van alcoholhoudende drank binnen die ruimte. Ook de aanwezigheid van een lectuuruitleenpunt wijst daar niet op. Voormeld vermoeden wordt bevestigd doordat niet is gebleken van inrichtingselementen die de ruimte geschikt maken voor gebruik voor consumptie ter plaatse. Verweerders standpunt dat sprake is van een lokaliteit met een afsluitbare toegang die onderdeel uitmaakt van een inrichting waar vanuit alcoholhoudende dranken worden verstrekt, mist dan ook feitelijke grondslag.

Volgens de rechtbank moet het beroep van het horeca-bedrijf gegrond worden verklaard en het besluit te worden vernietigd omdat het instrijd is met artikel 3 van het Besluit in verbinding met artikel 1, eerste lid, van de DHW. Gelet op die conclusie acht de rechtbank termen aanwezig om gebruik te maken van haar bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien in dier voege dat zij het primaire besluit herroept en de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de DHW afwijst.

LJ Nummer

BD2275

Bron: Rechtbank Roermond Datum actualiteit: 26 mei 2008 Naar boven