Ministerie van Financiën

Beantwoording kamervragen over niet naleven van afspraken door inspecteurs Belastingdienst

Kamervragen | 26-05-2008 | nr DGB08-2185

Vragen van de leden Remkes en Weekers (beiden VVD) aan de staatssecretaris van Financiën over het niet naleven van gemaakte afspraken door inspecteurs van de Belastingdienst in het licht van het "Actieplan Vinkenslag". (Ingezonden 14 april 2008)
1. Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 maart 2008?1 Antwoord op vraag 1
Ja.

2. In hoeveel gevallen heeft de Belastingdienst het standpunt ingenomen dat een eerder gemaakte afspraak, zonder rechtsgeldige opzegging, niet langer bindend was in het licht van het Actieplan Vinkenslag? In hoeveel gevallen heeft de rechter een dergelijk standpunt van de Belastingdienst onderschreven?
3. In hoeveel gevallen heeft de Belastingdienst een eerder gemaakte afspraak opgezegd in het licht van het Actieplan Vinkenslag? In hoeveel gevallen heeft de rechter een dergelijk standpunt van de Belastingdienst onderschreven?
4. In welke gevallen heeft de inspecteur de vrijheid om in het licht van het Actieplan Vinkenslag een eerder gemaakte afspraak niet na te leven zonder dat deze rechtsgeldig is opgezegd?
5. In welke gevallen heeft de inspecteur naar uw oordeel de vrijheid om in het licht van het Actieplan Vinkenslag een eerder gemaakte afspraak op te zeggen?
6. Bent u van oordeel dat de hierbij door u (en de Belastingdienst) gehanteerde criteria voldoende recht doen aan de behoefte van de praktijk om ter voorkoming of beëindiging van discussies bindende afspraken over de omvang van fiscale verplichtingen te maken? Antwoord op de vragen 2 t/m 6
Op 3 juni 2004 heeft mijn ambtsvoorganger een brief aan uw Kamer gestuurd over de aanpak van vrijplaatsen.2 Directe aanleiding was de commotie die eerder was ontstaan over afspraken die de Belastingdienst had gemaakt met bewoners van woonwagencentrum Vinkenslag te Maastricht. Naar aanleiding van die commotie heeft mijn ambtsvoorganger in uw Kamer toegezegd dat hij onderzoek zou doen naar andere situaties waarin de Belastingdienst mogelijk contra legem had gehandeld. Met de brief van 3 juni deed hij u onder meer verslag van de uitkomsten van dat onderzoek. Ten behoeve van de brief had binnen de Belastingdienst een inventarisatie plaatsgevonden van individuele handelingen die mogelijk als contra legem zouden moeten worden aangemerkt. Deze inventarisatie heeft zijn
1 AWB 07/02655.

2 Kamerstukken II 2003-2004, 29 643, nr. 2.
weerslag gevonden in bijlagen bij de brief. De gemelde handelingen zijn daarbij in vier categorieën verdeeld, waaronder een categorie "contra legem". In de brief werd een algemene werkinstructie aangekondigd. Met deze werkinstructie werd beoogd de medewerkers van de Belastingdienst inzicht te geven in de afwegingen op grond waarvan bepaalde individuele in het contra-legemonderzoek gemelde handelingen niet zouden worden gecontinueerd. Met de werkinstructie kregen medewerkers van de Belastingdienst een handzaam overzicht aangereikt waaruit kan worden afgeleid welke onderdelen van staand beleid in het bijzonder een rol hadden gespeeld bij de beoordeling van die handelingen. Met de werkinstructie werd niet beoogd nieuw beleid te formuleren of een beleidswijziging tot stand te brengen. De werkinstructie heeft dan ook niet de status van beleidsbesluit gekregen. In paragraaf 10a van de werkinstructie is aangegeven hoe de Belastingdienst moet handelen bij het opzeggen van contra-legemafspraken. De beschreven handelwijze was en is een samenvatting van de vaste lijn rond het opzeggen van afspraken zoals die in de jurisprudentie is ontwikkeld. Bij het opzeggen van afspraken was en is de Belastingdienst om die reden ook zonder werkinstructie gebonden aan de handelwijze zoals die in de werkinstructie is samengevat. Een verwijzing naar de werkinstructie kan in geen enkel geval een doorslaggevend argument zijn om een afspraak wel of niet op te zeggen. Als dragend argument kan slechts de op dat punt bestaande jurisprudentie dienen. De Belastingdienst houdt geen aparte registratie bij van opgezegde afspraken.
7. Onderschrijft u het standpunt van de inspecteur in de Leeuwarder zaak dat hij op grond van het Actieplan Vinkenslag niet langer gebonden was aan de gemaakte waarderingsafspraak, ook al had geen opzegging van die afspraak plaatsgevonden?
8. Vindt u dat de opstelling van de Belastingdienst in deze zaak past bij een betrouwbare overheid? Zo neen, welke stappen zult u dan nemen om te waarborgen dat de Belastingdienst gemaakte afspraken zoveel mogelijk nakomt? Antwoord vragen 7 en 8
Met betrekking tot het opzeggen van afspraken volgt de Belastingdienst de in de jurisprudentie ontwikkelde gedragslijn. In het algemeen gaat aan een eventuele opzegging een weging van feiten en omstandigheden vooraf. En dergelijke weging is in eerste instantie voorbehouden aan de inspecteur. De belangen van belastingplichtigen acht ik in voldoende mate gewaarborgd omdat zowel tegen de vaststelling van de feiten als tegen de toepassing van het recht door de inspecteur op deze feiten de gang naar de onafhankelijke rechter voor belanghebbende openstaat. In de Leeuwarder zaak heeft de inspecteur voor de Rechtbank bij de schriftelijke voorbereiding en vervolgens mondeling ter zitting op meerdere punten inhoudelijk en procedureel verweer gevoerd. Ter zitting heeft hij ook gereageerd op hetgeen namens de belastingplichtige naar voren werd gebracht. Zoals uit de uitspraak blijkt, heeft de rechtbank aanleiding gezien de zaak af te doen op grond van de vraag of de inspecteur wel of niet aan de door de belastingplichtige gestelde afspraak was gebonden. Aan deze beslissing ligt ondermeer de veronderstelling ten grondslag dat de door de belastingplichtige gestelde afspraak gelding heeft in het onderliggende geding. De inspecteur ziet daarin voldoende aanleiding om in deze zaak hoger beroep in te stellen. De zaak is inmiddels gevoegd met een reeds bij het Gerechtshof Leeuwarden aanhangige procedure. Het Gerechtshof heeft ter zitting een nader onderzoek gelast naar de reikwijdte van de door belastingplichtige gestelde afspraak. Bij het Gerechtshof is door de inspecteur niet in het geding gebracht dat de afspraak mogelijk als "contra legem" moet worden aangemerkt en om die reden rechtskracht ontbeert.