Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
23 mei 2008 PO/7029
Onderwerp Bijlage(n)
Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie 1
1. Inleiding
Aanleiding
Op 13 juli 2007 heeft het kabinet in de brief `Samen spelen, samen leren' de hoofdlijnen van de
harmonisatie van voorzieningen voor kinderen van 0 tot 4 jaar uiteengezet1. In het Algemeen Overleg
van 5 december 2007 heb ik toegezegd dat u in het voorjaar een brief zou ontvangen met de
belangrijkste keuzes op het gebied van de harmonisatie. Deze brief ligt nu voor u. In deze brief wordt
aangegeven welke stappen het kabinet de komende jaren zet naar meer harmonisatie en meer
voorschoolse educatie in de peuterspeelzalen en kinderopvang. Dit is een uitwerking van het
Coalitieakkoord2, de motie-Rutte c.s.3, de motie-Hamer4, de motie-Hamer/Sterk5 en de motie-
Kraneveldt-Van der Veen6. Deze brief stuur ik u mede namens de minister voor Jeugd en Gezin.
Leeswijzer
In paragraaf 2 en 3 wordt achtereenvolgens kort ingegaan op de huidige en de gewenste situatie bij
peuterspeelzalen, kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie (vve). Paragraaf 4 gaat over de
maatregelen die ervoor zorgen dat er meer vve wordt aangeboden en dat de kinderen voor wie vve
bedoeld is, daar ook daadwerkelijk aan deelnemen. Ook wordt een beschrijving gegeven van de
maatregelen die worden genomen op het terrein van harmonisatie van peuterspeelzalen en
kinderopvang. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de versterking van de regierol van gemeenten.
Paragraaf 6 geeft een financieel overzicht. De brief eindigt in paragraaf 7 met de stappen in de
komende tijd.
1 Kamerstukken II 2006/07, 30 891, nr. 4, pag. 22
2 Brief "Samen spelen, samen leren"; Kamerstukken II 2006/07, 30 800 VIII, nr. 169
3 Motie-Rutte c.s.; Kamerstukken II 2006/07, 30 800 VIII, nr. 23
4 Motie Hamer; Kamerstukken II 2005/06, 30 800 VIII, nr. 26
5 Motie-Hamer/Sterk ; Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VIII, nr. 125
6 Kamerstukken II 2007/08, 31200 VII, nr. 100
2/13
2. Gewenste situatie in 2012
Doel
Het streven van dit kabinet is dat er voor alle kinderen in Nederland kwalitatief goede opvang is in
peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen. De ontwikkelingskansen van kinderen worden hierdoor
vergroot. Alle kinderen die het nodig hebben, krijgen daarbij voorschoolse educatie aangeboden
waardoor hun achterstand wordt ingelopen. Die vve is van goede kwaliteit en financieel toegankelijk.
Het toezicht is goed geregeld en gemeenten hebben een regierol.
Visie
Het kabinet wil dat alle kinderen de kans krijgen om hun talenten te ontwikkelen. Het beheersen van de
Nederlandse taal is daarbij essentieel. Dat is niet alleen goed voor de kinderen, maar levert baten op
voor de gehele samenleving. Het is daarom de bedoeling dat in 2011 alle kinderen met een risico op een
taalachterstand in het Nederlands deelnemen aan een vve-programma. Daarom moet er een landelijk
dekkend vve-aanbod komen in peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen voor kinderen die
dat nodig hebben. Kinderen die vve nodig hebben, worden doorverwezen naar een peuterspeelzaal of
kinderopvang. Gemeenten zijn vanuit hun regierol in het jeugdbeleid en onderwijsachterstandenbeleid
van essentieel belang bij het lokaal op orde brengen van het vve-aanbod en de toeleiding van kinderen
naar vve. Daarbij letten zij ook op de spreiding van de vve. De bedoeling is dat zij segregatie daarbij
zoveel mogelijk tegengaan.
Het streven is om de komende jaren de kwaliteit van vve te vergroten door het gebruik van effectieve
vve-programma's te stimuleren en de uitvoeringscondities te verbeteren. Het resultaat is dat in 2011
de taalachterstand van leerlingen aan het eind van de basisschool, door vve, schakelklassen,
onderwijsachterstandenbeleid en kwaliteitsbeleid, met 40% is gereduceerd ten opzichte van het
meetjaar 20027. De effecten van vve op de ontwikkeling van kinderen worden in kaart gebracht. Het
kabinet streeft ernaar dat in 2011 de peuterspeelzalen en kinderopvang verder naar elkaar zijn
toegegroeid. Hierin is de basiskwaliteit van de peuterspeelzalen en de kinderopvang gegarandeerd.
Daarbij is ruimte voor variëteit in de voorzieningen en keuzevrijheid voor ouders. Beide voorzieningen
zijn financieel toegankelijk voor ouders. Het streven is dat het toezichtkader is geharmoniseerd.
3. Huidige situatie
Om het doel te bereiken, is al veel in gang gezet. Er zijn veel ontwikkelingen op het terrein van
peuterspeelzalen, kinderopvang en vve.
Meer gebruik van kinderopvang
Steeds meer kinderen maken gebruik van kinderopvang. Tegelijkertijd daalt het aantal vrouwen dat
stopt met werken of minder gaat werken na de geboorte van het eerste kind8 en neemt de
arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen toe9. Dit is goed voor de economie.
7 Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs, Scholen voor morgen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31293, nr. 1.
8 Sociaal Economische trends, 1e kwartaal 2008, CBS
3/13
Meer professionaliteit en vve in de peuterspeelzalen
In de peuterspeelzalen wordt steeds professioneler gewerkt10. Er worden bovendien steeds vaker
educatieve programma's aangeboden aan kinderen die het Nederlands niet goed beheersen11. Dit komt
tevens zowel de sociaal-emotionele als de cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen ten
goede. Uit internationaal onderzoek naar de effecten van vve blijkt dat investeren in achterstanden bij
jonge kinderen loont; de resultaten op de korte en (middel) lange termijn zijn goed12.
Te weinig (goede) vve
Niet alle kinderen die het nodig hebben, krijgen momenteel voor- en vroegschoolse educatie13. De
toeleiding naar vve is nog niet goed genoeg. Bovendien krijgt iets meer dan de helft van de kinderen uit
de doelgroep een voorschools educatief programma aangeboden. In de kinderopvang wordt nog weinig
gebruik gemaakt van vve-programma's, terwijl dat met een stijgende arbeidsparticipatie -ook onder
mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt- wel in toenemende mate nodig zal zijn. Als er wel
gebruik wordt gemaakt van vve-programma's laten de kwaliteit en de uitvoeringscondities nog
regelmatig te wensen over14.
Terugloop aantal peuterspeelzalen
De laatste jaren is een terugloop in het aantal peuterspeelzalen waar te nemen15. Gelet op het streven
om het aantal doelgroepkinderen dat voorschoolse educatie krijgt, uit te breiden, is dit een ongunstige
ontwikkeling. Ook de fysieke toegankelijkheid van peuterspeelzalen voor ouders die geen arbeid en
zorg combineren en die niet met hun kind naar de kinderopvang kunnen, komt onder druk te staan. Om
de recente ontwikkelingen in peuterspeelzalen beter in beeld te krijgen, is onderzoek aanbesteed.
Naast de financiële toegankelijkheid is ook de kwaliteit van de kinderopvang en de peuterspeelzalen
niet gelijk. De basiskwaliteit van een deel van de peuterspeelzalen ligt lager dan in de kinderopvang.
4. Maatregelen
Om vanuit de huidige situatie naar de gewenste situatie te komen die het kabinet voor ogen heeft,
worden meerdere maatregelen genomen. Het gaat om maatregelen gericht op aanbod en kwaliteit van
vve, op de toeleiding, en op de kwaliteit en toegankelijkheid van peuterspeelzalen en kinderopvang.
9 Percentage werkende vrouwen met jonge kinderen is gestegen van 56% in 2001 naar 65% in 2007, Enquête beroepsbevolking
CBS, april 2008.
10 Gemmekke, M., Van Gent, M.J., Regelgeving en financiering kinderopvang in peuterspeelzalen, Regioplan 2007, p. 14.
11 Jepma, IJ., Kooiman, P. & Vegt, A.L van der (2007). Eerste meting van de landelijke VVE-monitor. Utrecht: Sardes.
12 Heckman, J.J. (2000). Policies to foster human capital. Res. Economics, 54, 3-82; Rolnick A. & Grunewald, R. (2003). Early
Childhood Development: Economic Development with a High Public Return. Minneapolis, MN: Federal Reserve Bank of
Minneapolis; Gille et al (2004). Resultaten PISA-2003: praktische kennis en vaardigheden van 15-jarigen. Arnhem: Cito;
Heckman, J.J., Krueger, A.B. & Friedman, M.B. (Eds.) (2003). Inequality in America: What Role for Human Capital Policy? MIT
Press.
13 Jepma, IJ., Kooiman, P. & Vegt, A.L van der (2007). Eerste meting van de landelijke VVE-monitor. Utrecht: Sardes.
14 Jepma, IJ., Kooiman, P. & Vegt, A.L van der (2007). Eerste meting van de landelijke VVE-monitor. Utrecht: Sardes.
15 Het Landelijk platform Peuterspeelzaalwerk stelt in "Stimuleringsmaatregel voor sterk peuterspeelzaalwerk; op weg naar een
gelijkwaardig gedifferentieerd aanbod voor het jonge kind" uit nov. 2007: "Twee jaar geleden bezocht zo'n 66% van de twee tot
vierjarige peuters een peuterspeelzaal. Dit percentage ligt nu rond de 50%."
4/13
4.1. Dekkend aanbod vve
Om taalachterstanden te voorkomen is het belangrijk dat alle kinderen die het nodig hebben voor- en
vroegschoolse educatie krijgen. Meer instellingen moeten daarom vve-programma's gaan aanbieden.
Daarnaast worden maatregelen in gang gezet die ervoor zorgen dat kinderen al op jonge leeftijd
worden doorverwezen naar vve in de peuterspeelzaal of kinderopvang.
Uitbreiding aanbod vve
Ik heb de afgelopen maanden bestuurlijke afspraken gemaakt met Oost-Groningen, de G4 en de VNG
over het vve-aanbod en het bereiken van alle kinderen uit de doelgroep (zie bijlage). Om niet slechts de
helft, maar alle doelgroepkinderen te kunnen bereiken met VVE krijgen de gemeenten hiervoor geld
van het rijk, oplopend tot 43,5 miljoen in 2011. In het Bestuursakkoord is afgesproken dat de
gemeenten hiervoor ook eigen middelen inzetten. In de bestuurlijke afspraken met de VNG is de hoogte
hiervan vastgesteld op 56,5 miljoen. In totaal is er 100 miljoen beschikbaar.
Het is de bedoeling dat de kinderopvangorganisaties de komende jaren meer voorschoolse educatie
gaan aanbieden aan kinderen die dat nodig hebben. Gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol. Zij
kunnen er immers voor kiezen naast de peuterspeelzalen ook de kinderopvang geld te geven om
kinderen die dat nodig hebben vve-programma's te laten volgen. In samenwerking met de
kinderopvangsector zal ik bekijken wat er verder nodig is om het vve-aanbod in de kinderopvang te
vergroten.
Toeleiding naar vve
Het is uiterst belangrijk om al op jonge leeftijd risico op een taalachterstand bij kinderen te signaleren
en aan te pakken. In navolging van de aanbevelingen van TNO16 zal ik, samen met de minister voor
Jeugd en Gezin, opdracht geven aan het RIVM om een omgevingsanalyse te ontwikkelen. Het RIVM zal
dit in overleg doen met betrokken partijen, waaronder de VNG. De gemeente heeft immers
beleidsvrijheid om de doelgroep voor vve vast te stellen. Dit instrument is een hulpmiddel voor
professionals in de jeugdgezondheidszorg (jgz) om te signaleren of kinderen een risico op een
taalachterstand in het Nederlands hebben door een gebrek aan taalaanbod in het Nederlands. Daarbij
wordt gebruik gemaakt van gezinsgegevens waar consultatiebureaus over beschikken zoals opleiding
en beroep, land van herkomst, en het sociaal netwerk. Aangezien de jgz-professional al over deze
gegevens beschikt, hoeft dit geen extra tijd en extra geld te kosten. Het instrument kan door de jgz-
professional worden gebruikt in combinatie met overige richtlijnen, protocollen of
verwijsinstrumenten.
Om gemeenten in staat te stellen de werving en toeleiding van kinderen naar vve op orde te krijgen, wil
ik hen hiervoor meer bestedingsruimte geven binnen de specifieke uitkering17. De 31 grote gemeenten
(G31) hebben deze bestedingsruimte al. Voor de andere gemeenten wil ik dit voor 1 januari 2009
realiseren. Zo kan de aanpak van de gemeenten, van de signalering van een risico op een
16 TNO Voor - en vroegschoolse educatie (VVE): rol van de jeugdgezondheidszorg (deelrapport 2 behorend bij het project
Screening op taalachterstanden en spraakstoornissen bij kinderen van 1 tot 6 jaar door de jeugdgezondheidszorg), C.P.B. van
der Ploeg, C.I. Lanting, P.H. Verkerk (TNO)
17 Besluit doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006-2010
5/13
taalachterstand tot en met de deelname aan de vve, een sluitende aanpak worden. Dit is ook vastgelegd
in de bestuurlijke afspraken met de VNG (zie bijlage). Voorbeelden van maatregelen binnen een
sluitende aanpak: het bereiken van ouders door het geven van voorlichting en het afleggen van
huisbezoeken.
De wethouders van de G4 hebben mij en minister Rouvoet een brief gestuurd met daarin de vraag wat
de mogelijkheden zijn voor drang- en dwangmaatregelen voor ouders die moeilijk te bereiken zijn. Ik
ben hierover met hen in gesprek. Ik wil hen ondersteunen om te komen tot een sluitende aanpak van
signalering van een risico op een taalachterstand naar toeleiding van die kinderen naar vve, inclusief
drangmaatregelen. Inzet daarbij is dat de gemeenten drangmiddelen toepassen binnen de huidige
wettelijke kaders, bijvoorbeeld met behulp van huisbezoeken.
Bij kinderen die door de rechter onder toezicht zijn gesteld is altijd sprake van een bedreiging van de
ontwikkeling. In die situatie kan ook sprake zijn van een omgeving die het kind te weinig stimuleert
waardoor een tekort aan taalaanbod ontstaat. Dit leidt ertoe dat deze kinderen onvoldoende taal- en
spraakontwikkeling hebben en mede daardoor onvoldoende Nederlands spreken. In de nieuwe
werkwijze voor gezinsvoogdijwerkers (de Deltamethode) wordt onder meer aandacht gegeven aan het
signaleren van zulke ontwikkelingsachterstanden. Indien de gezinsvoogdijwerker constateert dat er
sprake is van beperkte taal- en spraakontwikkeling bij kinderen die de leerplichtige leeftijd nog niet
hebben bereikt, zal deze de ouders kunnen verwijzen naar de jgz waar vastgesteld kan worden of
kinderen in aanmerking komen voor deelname aan vve. Mochten de ouders hiertoe niet bereid zijn, dan
kan de gezinsvoogdijwerker hiervoor een aanwijzing geven. De ouders kunnen hiertegen eventueel in
beroep bij de kinderrechter.
4.2. Betere vve
Als vve wordt aangeboden, is het noodzakelijk dat gebruik wordt gemaakt van vve-programma's van
bewezen kwaliteit en dat de programma's worden uitgevoerd onder goede condities.
Bewezen effectief vve-programma en uitvoeringscondities op orde
Uit meerdere onderzoeken18 blijkt dat voor een optimaal resultaat een vve-programma het beste kan
worden uitgevoerd onder de volgende voorwaarden:
· het wordt uitgevoerd in een peuterspeelzaal of kinderopvang, zo mogelijk in combinatie met een
effectief thuisprogramma;
· er is sprake van een goede betrokkenheid van ouders bij de taalontwikkeling;
· het wordt aangeboden gedurende vier dagdelen per week;
· er is voorzien in een intensieve begeleiding van kinderen (een gunstige leidster/leerkracht-
kindratio, bij voorkeur een dubbele bezetting);
· er is voorzien in een gedegen trainingscomponent en het programma wordt verzorgd door
gekwalificeerd personeel;
· het heeft een doorgaande leerlijn van peuterspeelzaal/kinderopvang tot en met groep 2 van de
basisschool, maar bij voorkeur langer.
18 IVA Beleidsonderzoek en advies, Kwaliteit onder de loep, 2008 en overige daarin genoemde onderzoeken.
6/13
Tussen het rijk en de VNG zijn over het gebruik van effectieve vve-programma's en de bovenstaande
kwaliteitsvoorwaarden bestuurlijke afspraken gemaakt.
Ouderbetrokkenheid
De betrokkenheid van de ouders bij de taalontwikkeling van hun kind is essentieel. In veel vve-
programma's is een `oudercomponent' opgenomen. Ook zijn er diverse gezinsgerichte vve-
programma's die vooral in combinatie met een instellingsgericht vve-programma effectief blijken te
zijn. Om hun kind goed te kunnen ondersteunen is ook de Nederlandse taalontwikkeling van de ouders
belangrijk. De betrokkenheid van de ouders bij de taalontwikkeling van hun kind is essentieel. Binnen
de bestaande wettelijke kaders zijn veel mogelijkheden om ouders van kinderen met een
taalachterstand sterker te betrekken bij de taalontwikkeling van hun kinderen en ook ouders te wijzen
op het belang van hun eigen taalontwikkeling om hun kinderen goede ontwikkelingskansen te bieden.
Deze mogelijkheden worden op dit moment nog onvoldoende benut. Het is van belang dat er,
structureler dan nu gebeurt, ingezet gaat worden op een koppeling tussen de taalontwikkeling van
kinderen en die van hun ouders.
Een deel van de doelgroepouders is inburgeringsplichtig of inburgeringsbehoeftig. Deze doelgroep kan
dus via de inburgering bereikt worden. Dat betekent dat inspanningen voor de toeleiding naar vve hand
in hand moeten gaan met inspanningen gericht op de toeleiding naar inburgering of, indien de ouders
niet in aanmerking komen voor een inburgeringstraject, naar volwasseneneducatie. Er zullen
afspraken met gemeenten worden gemaakt over het doen van een aanbod aan ouders van kinderen
met een taalachterstand en zodoende de inspanningen ten behoeve van voorschoolse educatie nauw te
verbinden aan de inspanningen ten behoeve van de taalontwikkeling van de ouders van deze kinderen.
Er lopen inmiddels meerdere trajecten die een verbinding leggen tussen de taalontwikkeling van het
kind en de ouders. Ik noem er twee.
Het programma Boekstart Nederland is een taal/leesstimuleringsprogramma voor 0-3 jarigen. Er
worden kinderboeken uitgereikt aan ouders op consultatiebureaus, in bibliotheken en in de
kinderopvang. Professionals informeren daarbij de ouders over het belang van voorlezen en
taalstimulering.
Het project Taalkracht voor consultatiebureaus maakt verpleegkundigen en jeugdartsen bewust van
laaggeletterdheid bij ouders, waardoor zij laaggeletterde ouders leren herkennen en kunnen
doorverwijzen naar bijvoorbeeld het volwassenenonderwijs. Daarnaast maakt het project
(laaggeletterde) ouders bewust van het belang van (voor)lezen. Ik heb met de Stichting Lezen &
Schrijven afspraken gemaakt om in dit traject consultatiebureaus ook beter te informeren over vve en
een goede doorverwijzing van kinderen naar vve. Deze zomer wordt dit opgenomen in het pakket
Taalkracht voor consultatiebureaus en naar alle consultatiebureaus in Nederland verstuurd.
Opleiding en (na)scholing
Leidsters spelen een belangrijke rol bij de kwaliteit die kinderen wordt aangeboden. Het traject
Vversterk waarin beroepskrachten die met vve te maken hebben, worden (na)geschoold in vve wordt
daarom verlengd (zie financiële tabel). In 2011 zullen in totaal 10.000 medewerkers van
7/13
peuterspeelzalen, in de kinderopvang en het onderwijs een (na)scholingscursus hebben gevolgd.
Tevens wordt er op ingezet dat vve deel gaat uitmaken van het reguliere opleidingsaanbod van roc's en
Pabo's.
Doorlopende leerlijn
Om de aandacht te vestigen op de doorgaande leerlijn van de voor- naar de vroegschoolse educatie
werk ik samen met de VNG, besturen- en schoolleiderorganisaties aan de totstandkoming van een
agenda `Focus op vroegschoolse educatie'. Dit hulpmiddel voor scholen is bedoeld om te zorgen voor
een goede doorlopende leerlijn. Hiermee kan worden voorkomen dat de effecten van vve in het
basisonderwijs uitdoven. Daarom wordt ook op korte termijn onderzoek aanbesteed naar het
ontwikkelen van taalprogramma's die aansluiten op het aanbod van de vroegschoolse educatie19. Dit is
tegelijk een antwoord op de motie-Kraneveldt-Van der Veen die de regering verzoekt om gezinsgerichte
lesmethoden door te ontwikkelen voor de hogere klassen van het primair onderwijs, zodat een
doorlopende leerlijn ontstaat.
Om meer wetenschappelijk onderbouwde gegevens te verwerven over de effecten van een goede
doorlopende leerlijn wordt voor de zomer het actieprogramma `Onderwijs Bewijs' gestart. Dit wordt
gefinancierd uit de FES-middelen `Leren door Experimenteren'. In totaal is hiervoor 25 miljoen
beschikbaar. Scholen en wetenschappers kunnen voorstellen doen voor de thema's `hoogbegaafde
leerlingen' en `efficiency in het onderwijs'. Onder dit laatste thema kunnen onder andere voorstellen
worden gedaan voor experimenten die bijdragen aan een doorlopende leerlijn.
Onderzoek en monitoren
Om te weten wat de effecten zijn van het vve-beleid op de ontwikkeling van kinderen, is het wenselijk
een basisdatabestand op te zetten voor kinderen van 2 tot 4 jaar in peuterspeelzalen en
kinderopvanginstellingen. Dit bestand moet aansluiten bij het lopende cohortonderzoek 5-18. Ik wil
deze opdracht voor de zomer aanbesteden.
Naast het reguliere toezicht verricht de Inspectie van het Onderwijs ook themaonderzoek naar
onderdelen van de kwaliteit van het onderwijs. Ik heb de Inspectie gevraagd om in 2009 een
themaonderzoek te doen naar de vroegschoolse educatie.
4.3. Betere en toegankelijke peuterspeelzalen en kinderopvang
Het is belangrijk dat de kwaliteit van alle peuterspeelzalen zodanig is, dat kinderen er veilig kunnen
spelen en dat eventuele achterstanden bij kinderen worden gesignaleerd. Daarnaast dienen de
peuterspeelzalen financieel toegankelijk te blijven voor ouders. Het kabinet geeft met onderstaande
maatregelen vorm aan harmonisatie van de kwaliteit van peuterspeelzalen en kinderopvang waarbij
ruimte is voor de verschillen tussen deze instellingen. Dit draagt eveneens bij aan het tegengaan van
segregatie.
19 In de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs staan de maatregelen beschreven die worden getroffen om aansluitend hierop een
doorgaande leerlijn van groep 3 tot en met groep 8 van het basisonderwijs te realiseren.
8/13
Landelijk kwaliteitskader peuterspeelzalen
Er komt een landelijk kwaliteitskader voor peuterspeelzalen waarin wettelijk wordt vastgelegd aan
welke eisen de peuterspeelzalen moeten voldoen. Hierbinnen zullen de minimumeisen voor een
basiskwaliteit worden vastgelegd in een wet. Net als bij de Wet kinderopvang zullen deze
minimumeisen worden vastgelegd in een wet en nader worden uitgewerkt door zelfregulering dan wel
in een algemene maatregel van bestuur20.
De inrichtingseisen voor de binnen- en buitenruimte worden niet meegenomen. De reden hiervoor is
dat het aantal uren dat de kinderen worden opgevangen in de peuterspeelzaal veel minder is (2 à 3 uur
per dag) dan in de kinderopvang (8 à 10 uur per dag).
In de huidige gemeentelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen vastgelegd. Het gaat
dan om minimumeisen aan de veiligheid en de gezondheid vastgelegd in de risico-inventarisatie, een
verklaring omtrent gedrag en een pedagogisch plan. De meeste peuterspeelzalen voldoen aan deze
minimumeisen. Daarnaast zijn vaak bepalingen opgenomen over de voertaal, ouders en informatie, de
oudercommissie en de naleving van het klachtrecht. Deze basiskwaliteitseisen worden opgenomen in
het landelijk kwaliteitskader.
Opleidingsniveau leidsters en een goede leidster-kindratio
De kwaliteitsimpuls die ik voor ogen heb, bestaat uit twee elementen:
· Het waarborgen van een goed ambitieniveau in het peuterspeelzaalwerk
· Het introduceren van een vastgestelde leidster-kindratio in de peuterspeelzaal.
Voor wat betreft het eerste punt heeft de VNG de kwaliteitsvoorwaarden voor peuterspeelzalen als het
gaat om het opleidingsniveau van de leidsters ingedeeld in drie ambitieniveaus. Ambitieniveau 0, 1 en
2. Ambitieniveau 0 gaat uit van twee vrijwilligers op een groep. Ambitieniveau 1 gaat uit van 1 SPW3-
opgeleide en 1 vrijwilliger op een groep. Ambitieniveau 2 gaat uit van 2 SPW3-opgeleiden.
Gezien het belang van het signaleren van (taal)achterstanden bij kinderen moet er in de
peuterspeelzaal in iedere groep peuters één SPW3-opgeleide staan. Ik trek 5 miljoen uit om het
ambitieniveau van 0 naar 1 te verhogen en dit wettelijk vast te leggen.
Voor peuterspeelzaalgroepen waar vve wordt gegeven is het noodzakelijk dat er niet één, maar twee
SPW-3 opgeleiden op een groep staan. Deze dubbele bezetting is noodzakelijk voor een effectieve
uitvoering van een vve-programma. Dit wordt bekostigd uit het reguliere vve-budget van de
gemeenten.
Het tweede punt heeft betrekking op de groepsgrootte, van groot belang voor de kwaliteit van een
voorziening. De leidster-kindratio wordt voor alle kinderen in de peuterspeelzaal: 1 leidster op
maximaal 8 kinderen. Hiermee wordt deze ratio gelijkgetrokken met die in de kinderopvang voor 3-
jarigen. Uit onderzoek is gebleken dat hiervoor 30 miljoen nodig is.
20 Zoals eerder aangekondigd in de brief van 13 juli 2007 zal ik in de Wet kinderopvang de mogelijkheid creëren om
kwaliteitseisen bij AMvB te stellen.
9/13
In totaal is er voor deze twee kwaliteitsaspecten 35 miljoen beschikbaar uit de enveloppe
Kinderopvang. Het geld wordt toegevoegd aan het gemeentefonds en volgt vanaf dat moment de
systematiek van het gemeentefonds.
Toegankelijke voorzieningen
Ouders die arbeid en zorg combineren en een kind hebben dat naar de kinderopvang gaat, ontvangen
een kinderopvangtoeslag van het rijk. Het peuterspeelzaalbeleid wordt decentraal vastgesteld en
daarmee verschilt de toegankelijkheid van peuterspeelzalen per gemeente. Om de toegankelijkheid van
peuterspeelzalen te waarborgen voor zowel kinderen die vve nodig hebben als voor alle andere
kinderen, zet het kabinet de twee onderstaande stappen.
Allereerst geldt dat de kosten van vve voor ouders met een kind dat vve nodig heeft, geen belemmering
mogen zijn voor deelname van hun kind aan een programma. Er is daarom vanuit de enveloppe
Kinderopvang 20 miljoen beschikbaar om de ouders van kinderen uit deze doelgroep een
tegemoetkoming te geven. De ouderbijdrage voor deze ouders komt daarmee op het niveau van de
kinderopvang. Voor lage inkomensgroepen betekent dit een zeer geringe eigen bijdrage.
De middelen worden onder gemeenten verdeeld via het Besluit onderwijsachterstandenbeleid en
gebruikt om de ouderbijdrage te verlagen.
Ook voor kinderen die geen vve nodig hebben, is de peuterspeelzaal een heel belangrijke voorziening
en een goede voorbereiding op de basisschool. De peuterspeelzaal moet daarom ook voor deze groep
toegankelijk blijven. Ik heb met de VNG afgesproken dat gemeenten eventuele vrijvallende middelen
inzetten om het peuterspeelzaalwerk toegankelijk te houden voor ouders van kinderen die niet in
aanmerking komen voor voor- en vroegschoolse educatie. Zo wordt bevorderd dat kinderen met
verschillende achtergronden in zowel de peuterspeelzaal als de kinderopvang samen kunnen spelen en
leren en segregatie wordt tegengegaan.
Op deze wijze zetten zowel het rijk als de gemeenten zich in om terugloop van het aantal
peuterspeelzalen tegen te gaan en het peuterspeelzaalwerk in stand te houden.
Peuterspeelzalen en kinderopvang groeien naar elkaar toe
De bestaande subsidieregeling kinderopvang wordt in 2008 onder andere gericht op initiatieven die
moeten leiden tot meer samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvang. Binnen de
subsidieregeling21 is een bedrag van 6,25 miljoen beschikbaar. Uitgangspunten daarbij zijn: de
samenwerking is gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen, de samenwerking leidt
tot een groter bereik van de kinderen die vve nodig hebben en de samenwerking is gericht op het
verhogen van de kwaliteit.
21 Subsidieregeling kinderopvang, 24 april 2008
10/13
5. Regierol gemeenten
De gemeente heeft een onmisbare regierol bij het naar elkaar toe laten groeien van peuterspeelzalen
en kinderopvang. De gemeente ontvangt de komende jaren via de specifieke uitkering/ brede
doeluitkering (G31) en het gemeentefonds extra geld om de ambities op deze terreinen waar te maken.
Gemeenten kunnen zelf beslissen hoe zij deze financiële middelen gaan inzetten. Het kabinet zet de
volgende stappen om de regierol van de gemeenten verder te versterken.
Uitbreiding Lokale Educatieve Agenda
Gemeenten hebben via het Bestuursakkoord `Samen aan de slag' aangegeven de verantwoordelijkheid
voor de realisatie van de vve-doelstellingen op zich te willen nemen. Deze regierol is wettelijk
vastgelegd. Jaarlijks overleggen de gemeenten met de scholen en de kinderopvang aan de hand van de
Lokale Educatieve Agenda (LEA). Het is belangrijk dat besturen van jgz-instellingen en
peuterspeelzalen ook aan deze overleggen meedoen. Op deze manier kunnen de criteria voor vve, de
beoordeling van de jgz en de keuze van de vve-programma's op elkaar worden afgestemd. Ik wil de
betrokkenheid van de besturen van jgz-instellingen en peuterspeelzalen daarom versterken.
Toezicht op peuterspeelzalen en vve door GGD en Inspectie van het Onderwijs
De verantwoordelijkheid voor het toezicht en de handhaving in de kinderopvang blijft een decentrale
taak van gemeenten en de GGD's.
In het kader van landelijke kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen, wordt de verantwoordelijkheid voor
toezicht en handhaving eveneens bij de gemeenten en de GGD's belegd. Een groot aantal gemeenten
laat nu ook al toezicht houden op de peuterspeelzalen door de GGD. Het ligt bovendien voor de hand om
voor de peuterspeelzalen een vergelijkbaar systeem van toezicht en handhaving te hanteren als in de
kinderopvang.
Het toezicht op vve wordt `risicogestuurd' uitgevoerd door de Inspectie van het Onderwijs. Dit gebeurt
momenteel al in een pilot in de vier grote steden. De Inspectie van het Onderwijs bezoekt een
peuterspeelzaal of kinderdagverblijf uitsluitend als er via de gemeente signalen zijn dat de kwaliteit van
de voorschoolse educatie te wensen over zou laten. De gemeente kan signalen krijgen van de GGD (bij
toezicht in de kinderopvang/peuterspeelzaal), de basisschool (bij kinderen in groep 1 van de
basisschool), de Inspectie van het Onderwijs (bij toezicht op kinderen in groep 3 van de basisschool),
de ouders, de kinderopvang of peuterspeelzaal. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren in het verplichte overleg
met de gemeente over de doorlopende leerlijn (aan de hand van de Lokale Educatieve Agenda).
Om de GGD's beter in positie te brengen deze signaalfunctie uit te oefenen worden de GGD's gevraagd
om het vve-aanbod in peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen marginaal te toetsen op een aantal
basisvoorwaarden zoals de leidster-kindratio en het aantal dagdelen.
Bij de nadere invulling van toezicht en handhaving wordt het rapport van de commissie Oosting
betrokken. Voor toezicht en handhaving is vanuit de enveloppe Kinderopvang 6,5 miljoen
beschikbaar.
11/13
Bestuurlijke afspraken
De afgelopen tijd heb ik met gemeenten afspraken gemaakt over meer en betere vve. Naast de reeds
gemaakte afspraken met de G4 en de VNG wil ik de pilot in Oost-Groningen uitbreiden met Drenthe.
Binnenkort start ook een pilot in Zuid-Limburg. De komende tijd worden de prestatieafspraken met de
31 grote gemeenten verhoogd. Zij krijgen daar ook meer geld voor.
Met de VNG heb ik afgesproken dat de positie van gemeenten als het gaat om kinderopvang,
peuterspeelzaalwerk en basisonderwijs verder wordt versterkt.
6. Financieel kader
Tabel 1: reeds beschikbare middelen t.b.v. vve voor de huidige kabinetsperiode (x 1 miljoen)
Geldstroom Vorm 2008 2009 2010 2011 en
structureel
1 Huidig budget rijk > gemeenten Specifieke uitkering/ 110 110 110 110
(onderdeel VVE in OAB-middelen) BDU
2 FES-middelen (project versnelling Specifieke uitkering/ 22,5 13,1
vve) BDU
3 FES-middelen (project Vversterk 9
Professionalisering VVE)
4 FES-middelen (project leren door Actieprogramma 25
experimenteren) `Onderwijs Bewijs'
totaal 141,5 148,1 110 110
Tabel 2: in deze kabinetsperiode reeds ingezet uit kinderopvangenveloppe t.b.v. vve (x 1 miljoen)
Geldstroom Vorm 2008 2009 2010 2011 en
structureel
1 Te besteden ten behoeve van Accres 16,5 28,5 44,5 56,5
gemeenten uit enveloppemiddelen Gemeentefonds
Waarvan tranche 2008 Accres 16,5 16,5 16,5 16,5
Gemeentefonds
Waarvan tranche 2009 Accres 12,0 12,0 12,0
Gemeentefonds
Waarvan tranche 2010 Accres 16,0 16,0
Gemeentefonds
Waarvan tranche 2011 Accres 12,0
Gemeentefonds
2 Te besteden ten behoeve van Specifieke uitkering/ 53,5 41,5 30,5 43,5
gemeenten uit enveloppemiddelen BDU
(inclusief 4 dagdelen)
Waarvan tranche 2008 29,5 17,5
Waarvan tranche 2008 Pilots gemeenten 10 10
Waarvan tranche 2008 Vroegschoolse 10 10
12/13
educatie
Waarvan tranche 2008 Vversterk 4 4
(professionalisering VVE)
Waarvan tranche 2009 t/m 2011 Specifieke uitkering/ 30,5 43,5
BDU tbv uitbreiding
naar 4 dagdelen VVE
Totaal 70 70 75 100
Tabel 3: benodigde harmonisatiemiddelen uit kinderopvangenveloppe ten behoeve van voorstellen
in deze brief (x 1 miljoen)
Geldstroom Vorm 2008 2009 2010 2011 en
structureel
1 Enveloppe Harmonisatie financiering 20 20 20
kinderopvang tranche
2009/2011
2 Enveloppe Harmonisatie kwaliteit 15 35 35
kinderopvang tranche
2009/2011
3 Enveloppe Harmonisatie toezicht 1 6 6
kinderopvang tranche
2009/2011
Totaal harmonisatie 36 61 61
(voorstellen)
· Onderzoek naar en monitoring van de effecten van het VVE-beleid (tweemaal 0,4 miljoen) worden
bekostigd uit de pilot-middelen gemeenten (zie tabel 2).
· Onderzoek in het kader van doorlopende leerlijnen wordt bekostigd uit projectmiddelen
gewichtenregeling ( 0,5 miljoen).
· Daarnaast is in 2008 in de bestaande Subsidieregeling Kinderopvang 6,25 miljoen beschikbaar voor
initiatieven die de samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen bevorderen.
7. Tot slot
Ik ben van plan om eind dit jaar het wetsvoorstel in te dienen waarin het verbeteren van de kwaliteit,
de versterking van de regierol van gemeenten en het toezicht worden opgenomen. Het streven is om
het wetsvoorstel per 1 januari 2010 in werking te laten treden. De verbetering van de financiële
toegankelijkheid van peuterspeelzalen voor kinderen die voor en vroegschoolse educatie nodig hebben,
wordt per 1 januari 2009 geregeld in het Besluit doelstelling en bekostiging
onderwijsachterstandenbeleid 2006-2010.
Met de maatregelen in deze brief geeft het kabinet de harmonisatie van peuterspeelzalen en
kinderopvanginstellingen vorm in lijn met het Coalitieakkoord. Door kwaliteit en educatie krijgen alle
13/13
kinderen de kans zich sociaal-emotioneel, motorisch en cognitief goed te ontwikkelen in
peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen die naar elkaar toegroeien.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma