Openbaar Ministerie

Achtergrondinformatie strafzaak tegen Abdullah F.

22 mei 2008

Aantal verdachten
Het gaat om 1 verdachte met de Afghaanse nationaliteit.

VerdenkingÂ
F., voormalig plaatsvervanger van het hoofd van de Afghaanse militaire inlichtingendienst (Khad) wordt verdacht van (het medeplegen van) 1) martelen en van 2) command responsability van martelingen gepleegd door zijn ondergeschikten in Afghanistan ten tijde van de burgeroorlog in de periode 1985-1986.

Chronologisch tijdsoverzicht
Verdachte heeft in 1994 een aanvraag ingediend om te worden toegelaten als vluchteling in Nederland. Op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt hem door de IND een verblijfsstatus geweigerd. Er zouden ernstige redenen zijn te veronderstellen dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan oorlogsmisdrijven en schendingen van de mensenrechten tijdens de Afghaanse burgeroorlog in de periode 1985-1986. De IND draagt de zgn. 1F-dossiers over aan het OM die (mede) op basis van deze informatie strafvervolging instelt.

Uitspraak eerste aanleg
De rechtbank Den Haag spreekt verdachte op 25 juni 2007 vrij van beide tenlastegelegde feiten.

De officier van justitie had 10 jaar gevangenisstraf geëist.

Hoger beroep
Het OM stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak van de rechtbank.

Hoger beroep OM
Het hoger beroep van de officier van justitie richt zich tegen het volgende.

Terzake feit 1 (martelen) heeft de rechtbank geoordeeld dat â kort gezegd â de getuigen/slachtoffers niet betrouwbaar zijn. Naar het oordeel van het OM is dat ten onrechte.

Terzake feit 2 (command responsability van martelingen gepleegd door zijn ondergeschikten) heeft de rechtbank geoordeeld dat op basis van het huidige dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om verdachte daarvoor te veroordelen, mogelijk omdat daar onvoldoende onderzoek naar gedaan is. Naar de mening van het OM biedt het huidige dossier wél voldoende grond. Daarnaast zal door de Nationale Recherche in de hoger beroepsprocedure nog aanvullend onderzoek worden gedaan op dit punt.

Waarom worden deze zaken in Den Haag behandeld? Op grond van art. 15 Wet Internationale Misdrijven dat zegt âVan de misdrijven omschreven in deze wet neemt de rechtbank te 's-Gravenhage kennisâ. Hieronder vallen ook internationale misdrijven die in andere landen zijn/worden gepleegd mits de verdachte(n) zich in Nederland ophoud(t)en. In het geval er hoger beroep wordt ingesteld in deze zaken, worden deze behandeld door het gerechtshof in Den Haag.

(Planning) Procedure in hoger beroep
28 mei 2008: regiezitting

Andere WIM(Wet Internationale Misdrijven)-zaken tegen niet-Nederlanders en Nederlanders
Het beleid van het OM is er op gericht een ieder die wordt verdacht van internationale misdrijven, zodra deze voet op Nederlandse bodem zet, te vervolgen.

Opsporing van internationale misdrijven zoals oorlogsmisdaden, genocide en foltering wordt sinds 2003 onder gezag van het Landelijk Parket uitgevoerd door een multidisciplinair team van de Nationale Recherche bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Dit rechercheteam beschikt over specialisten op het gebied van oorlogsstrafrecht en deskundigen zoals historici, politicologen en cultureel antropologen. De eenheid is er gekomen omdat Nederland als schuilplaats onaantrekkelijk moet worden voor verdachten van oorlogsmisdaden, genocide of misdaden tegen de menselijkheid.

Er is inmiddels een aantal niet-Nederlanders veroordeeld voor internationale misdrijven begaan in het buitenland. Begin dit jaar werden nog twee Afghanen (het voormalig hoofd van de Afghaanse militaire inlichtingendienst en het voormalige hoofd van de afdeling verhoor van deze dienst) door het hof Den Haag veroordeeld tot respectievelijk 12 en 9 jaar cel voor gevallen van marteling/foltering door hen begaan in Afghanistan in de jaren â80.

Bij het Hof Den Haag zijn ook twee zaken tegen twee Nederlandse zakenmannen aanhangig geweest; de zaak tegen Van A. en de zaak tegen K. Van A. werd veroordeeld tot 17 jaar gevangenisstraf voor de levering van chemische grondstoffen aan het regime van Saddam Hussein waarvan hij wist dat deze grondstoffen zouden worden gebruikt bij de productie van chemische wapens. K. werd vrijgesproken van deelneming aan oorlogsmisdrijven en het leveren van wapens aan Liberia in strijd met het verbod in de Sanctieregeling Liberia.