Basis Programmaministerie voor Jeugd en Gezin gelegd
Basis Programmaministerie voor Jeugd en Gezin gelegd
De basis voor de inrichting van het Programmaministerie voor
Jeugd en Gezin (J&G) is gelegd en het programmaministerie ontwikkelt
zich steeds verder. Er is in tien maanden veel werk verzet om het
programmaministerie op- en in te richten. Bovendien zijn er door de
betrokken ministeries belangrijke stappen vooruit gezet in
interdepartementaal en interdisciplinair
werken. De
Algemene Rekenkamer wil dat proces stimuleren met de conclusies uit het
rapport Inrichting Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, dat op 21 mei
is gepubliceerd. Het
kabinet-Balkenende IV heeft met programmaministeries een nieuw fenomeen
geïntroduceerd. De programmaminister voor J&G is belast met de
aangelegenheden betreffende Jeugd en gezin. De minister heeft geen
'eigen' ministerie, maar met ingang van 2008 wel een eigen begroting met
¤ 5,8 miljard (2008). Er zijn dertien beleidsterreinen van vier betrokken
ministeries (Justitie, OCW, SZW en VWS) ondergebracht in het programma
voor J&G. De ministers van Justitie, OCW, SZW en VWS blijven wel
verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering die samenhangt met de uitvoering
van de begroting van de programmaminister.Vooruitlopend op het
jaarverslag dat voor het eerst over het jaar 2008 zal worden gemaakt,
heeft de Algemene Rekenkamer onderzoek gedaan naar de inrichting van het
Programmaministerie voor J&G.
De Algemene Rekenkamer komt na haar
onderzoek tot de volgende conclusies en aanbevelingen:
In de Begroting 2008 van het
Programmaministerie voor J&G zijn niet alle verantwoordelijkheden
sluitend geregeld. Niet alle verantwoordelijkheden van de minister uit
het constituerend beraad en eerdere briefwisseling met de Tweede Kamer
zijn in de begroting vastgelegd. Zo is Integraal toezicht jeugd als
relevant beleidsterrein genoemd, maar beleidsmatig nog niet in de
begroting uitgewerkt. Op een aantal beleidsterreinen is de afbakening van
verantwoordelijkheden tussen de minister van J&G en andere ministers
niet geheel duidelijk. Zo is de minister voor J&G verantwoordelijk
voor ´de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving voor de
financiële tegemoetkoming van gezinnen´ en de minister van SZW
verantwoordelijk voor ´inkomensbeleid, in het bijzonder voor gezinnen met
kinderen'. Voor de helft van de beleidsterreinen heeft de minister een
gedeelde verantwoordelijkheid. Bij de zorg voor jeugdigen met een licht
verstandelijke handicap is bijvoorbeeld de minister voor J&G
beleidsmatig verantwoordelijk en de minister van VWS financieel
verantwoordelijk. De Algemene Rekenkamer vraagt aan de minister voor
J&G om voor de belangrijkste beleidsterreinen de
verantwoordelijkheden te verduidelijken.
De minister geeft in zijn begroting
beperkt aan wat hij concreet gaat doen en hoe hij gaat meten of hij
doelstellingen gaat behalen. Wij vragen aandacht voor een verdere
concretisering van de operationele doelstellingen in de begroting.
Hiermee wordt beter recht gedaan aan het brede palet aan instrumenten dat
de minister inzet. De minister kan dan beter laten zien wat hij doet om
de doelstellingen te bereiken.
De Minister voor J&G heeft op het
niveau van het programmaministerie nog geen analyse gemaakt van de
risico's in de bedrijfsvoering. De budgetten van het programmaministerie
worden bij de verschillende betrokken ministeries beheerd. Ambtenaren die
voor het programmaministerie werken, blijven in dienst van het eigen
ministerie. De Algemene Rekenkamer benoemt drie potentiële
risico's: Ieder betrokken
ministerie levert op basis van de eigen werkwijze en vanuit de eigen
administratieve systemen, gegevens aan. Dit levert een risico van
gebrekkige consistentie in financiële verslaglegging op.
Begrotingsgelden worden op maandelijkse
basis met de betrokken ministeries verrekend. Als de gegevens die
aangeleverd worden niet consistent zijn, levert dat een risico op voor
het adequaat en tijdig bijsturen van de begrotingsuitgaven.
Beleidsuitvoering en budgetbeheer vinden
plaats bij de afzonderlijke ministeries. Een risico is dat de
departementsoverstijgende bevoegdheden en verantwoordelijkheden en de
afbakening daarvan in de departementale administratieve organisaties niet
voldoende gegarandeerd zijn. De
Algemene Rekenkamer beveelt aan dat de minister een risicoanalyse maakt
en potentiële risico's in de sturing van de begrotingsuitgaven, de
financiële verslaggeving en de administratieve organisatie
onderzoekt. Naast de oprichting
van het Programmaministerie voor J&G heeft het kabinet-Balkenende IV
ook het Programmaministerie voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI)
opgericht. De Algemene Rekenkamer doet de aanbeveling om de minister voor
J&G om de uitwisseling van ervaring tussen beide programmaministeries
te stimuleren. De oprichting van
een programmaministerie moet daarnaast maatschappelijke meerwaarde
hebben. Deze meerwaarde moet afgezet worden tegen de mogelijke extra
(administratieve) lasten. De Algemene Rekenkamer beveelt de minister
daarom aan om tussentijds evaluatieonderzoek te doen waarbij deze
aspecten aan de orde komen. Hieruit kunnen lessen getrokken worden voor
de toekomst. In een reactie op het rapport gaat de minister in op deze
aanbeveling, maar hij doet daarbij geen concrete toezegging. De Algemene
Rekenkamer vindt dit jammer, maar dankt de minister voor zijn verder
constructieve reactie in het nawoord.