Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
19 mei 2008 BVE/Stelsel/11764
Onderwerp Bijlage(n)
Beoordelingskader 850-urennorm Brief d.d. 7 september 2006 (zonder bijlage)
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de
Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Les- en
cursusgeldwet in verband met regeling in de Wet educatie en beroepsonderwijs van een
minimumomvang van het in instellingstijd verzorgde onderwijsprogramma (850 urennorm) (31 048) op
31 januari 2008 heb ik toegezegd u te informeren over het toezichtskader van de inspectie bij de
controle op het voldoen aan de 850-urennorm. Daartoe dient deze brief.
Toezicht in het kader van de vigerende wetgeving
Met mijn brief van 7 september 2006, kenmerk BVE/Stelsel/2006/34390, heb ik alle
onderwijsinstellingen in het middelbaar beroepsonderwijs geïnformeerd over de naleving van de
urennorm. In deze brief staan de criteria genoemd die gelden voor het meetellen van uren voor
onderwijsactiviteiten ter voldoening aan de 850-urennorm. Daarnaast bevat de brief een niet-
limitatieve opsomming van onderwijsactiviteiten, waarvan de uren meegerekend kunnen worden, mits
ze voldoen aan de eerdergenoemde criteria. Voornoemde brief heb ik in afschrift aan u toegezonden
met mijn brief van eveneens 7 september 2006 (TK 2005-2006, 27 451, nr. 60). De brief is en wordt nu
nog door de inspectie gehanteerd als beoordelingskader in engere zin van de onderwijstijd. De
inspectie heeft, gelet op de explicietheid van de brief, geen verdere criteria willen vaststellen, om geen
nadere (pseudo)regelgeving te creëren .
Uit de huidige casuïstiek kunnen de volgende gevallen, waarin uren niet zijn meegerekend voor de
onderwijstijd, worden onderscheiden. Daaruit blijkt dat het in alle gevallen draaide om de vraag:
voldoen de activiteiten wel écht aan de criteria?
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/4
- Onjuiste calculatie door de instelling
Iedere instelling heeft een eigen indeling in perioden met lesweken, toetsweken en speciale
activiteiten. Vaak is de calculatie van de onderwijstijd gebaseerd op bepaalde standaardaantallen
per week die gemakshalve voor het gehele jaar worden vermenigvuldigd en opgeteld. Regelmatig is
daarbij sprake van weken met veel minder activiteiten of zijn de perioden feitelijk korter dan
waarvan wordt uitgegaan (rond vakanties bijvoorbeeld). In dergelijke gevallen heeft correctie
plaatsgevonden naar de feitelijke uren. Zo zijn toetsweken slechts gerekend voor het aantal uren
dat daadwerkelijk toetsen plaatsvinden en niet voor een gehele lesweek. Hertoetsen zijn niet
meegerekend, aangezien deze slechts voor beperkte groepen leerlingen van toepassing zijn.
Lesuren zijn meestal korter dan een klokuur (50 of 45 minuten is gebruikelijk). In sommige
gevallen heeft de instelling gerekend op basis van lesuren en heeft zij dit niet omgerekend naar
klokuren. Een lesuur werd dan als een klokuur gerekend. Daarvoor is vanzelfsprekend
gecorrigeerd.
Bij de calculatie van de bpv zijn instellingen vaak uitgegaan van een standaard aantal van 40 uren
per week. In sommige gevallen bleken niet alle stagiaires een voltijd bpv-overeenkomst te hebben
en slechts in deeltijd bpv activiteiten te verrichten of over een kortere periode aan de bpv
verbonden te zijn dan waarmee gerekend werd.
- Uren voldoen niet aan de norm
Indien de instelling niet kon aantonen dat een onderwijsactiviteit plaatsvindt onder directe
begeleiding van een daartoe bevoegde docent heeft aftrek van uren plaatsgevonden. Dat heeft zich
met name voorgedaan in gevallen van begeleide "zelfstudie" of projecturen, waarbij van die
begeleiding feitelijk geen sprake was. In dergelijke gevallen waren de begeleidingsactiviteiten niet
eenduidig aan het personeel toegewezen en vond geen adequate registratie plaats van de deelname
van leerlingen aan de activiteiten. De activiteiten hadden daardoor een dusdanig vrijblijvend
karakter dat leerlingen er naar eigen inzicht aan konden deelnemen of wegblijven zonder gevolgen.
Indien het onderwijs zo was vormgegeven dat de leerling zelf moest aangeven welke lessen hij
volgde en welke begeleiding hij wilde ontvangen, zijn de uren niet meegerekend als de instelling
niet duidelijk kon maken of alle leerlingen, resp. welke leerlingen, daarvan gebruik maakten en tot
hoeveel onderwijstijd dat feitelijk leidde. Bijvoorbeeld door middel van een
aanwezigheidsregistratie of door een goede voortgangsregistratie van de individuele deelnemer.
Van begeleiding via de computer zijn in de praktijk nauwelijks voorbeelden waargenomen. Ook
daarbij geldt dat de uren niet meetellen als ze niet aan de drie criteria, genoemd in de brief van 7
september 2006, voldoen. Uren zijn niet meegerekend als niet inzichtelijk kon worden gemaakt dat
de leerlingen gedurende de geplande tijd van de onderwijsactiviteiten gebruik maakten en dat in
die tijd voorzien was in een adequate begeleiding. Voor zover niet voorzien was in adequate
begeleiding van de leerlingen bij de onderwijsactiviteiten zijn de betreffende uren dus buiten de
calculatie gelaten. Zo zijn bijvoorbeeld in de casus waarin begeleiding plaatsvond middels e-
blad 3/4
mailcontact met een docent, waarbij een e-mail pas een week later werd beantwoord, de
betreffende uren niet meegerekend.
- Bijzondere activiteiten
In veel gevallen was sprake van bijzondere activiteiten, zoals introductieweken, gastdocenten,
praktijksimulaties (binnen en buiten school), werkweken en excursies. Mits deze voldeden aan de
criteria, zijn ze meegerekend voor de onderwijstijd. Reis- en slaaptijden bij (buitenlandse)
excursies zijn buiten de berekening gelaten. Indien, aan de hand van een programma, inzichtelijk
kon worden gemaakt hoeveel uren feitelijk aan relevante activiteiten waren besteed, is dat aantal
meegenomen. Indien dat niet mogelijk was, is een standaard lesweek als calculatiebasis genomen.
Bijzondere aandacht is besteed aan deelnemers die niet deelnamen aan dergelijke excursies,
aangezien de activiteiten soms slechts voor een klein aantal golden. Indien daarbij geen sprake was
van een geschikt alternatief programma voor de achterblijvers, werden de uren niet meegeteld.
- Ziekte en lesuitval
Aan de instelling wordt het ziektepercentage onder de docenten opgevraagd en er wordt nagegaan
welke roosterwijzigingen hebben plaatsgevonden. Er is op basis daarvan vastgesteld hoeveel
lesuitval er is geweest in een bepaalde periode. Indien er geen aantoonbare maatregelen van
vervanging waren, heeft dat geleid tot vermindering van het aantal uren. Daarbij is ook gebruik
gemaakt van informatie uit gesprekken met leerlingen.
- Urennorm geldt per studiejaar
Op grond van de calculaties is het totaal aan uren onderwijstijd bepaald en is vervolgens
beoordeeld of voldaan is aan de norm van 850 uur. Deze geldt per studiejaar, met één nuance:
Indien het laatste studiejaar conform planning na een half jaar werd afgerond, is daarbij een
berekening naar rato toegepast.
Toezicht op basis van de voorgestelde wetgeving
Aanvaarding van het wetsvoorstel over de 850-urennorm betekent in formele zin dat niet langer de
norm, zoals opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten, de basis vormt voor het inspectietoezicht. In plaats daarvan wordt
de norm zoals opgenomen in het wetsvoorstel, mét de toelichting, mét de accenten die nog zijn
aangebracht in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel, het uitgangspunt voor het toezicht.
Deze ligt in lijn met die in deze brief. Vóór de start van het nieuwe studiejaar zal ik de instellingen
nader informeren middels een voorlichtingspublicatie.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel inzake de 850 urennorm heb ik u ook de toezegging
gedaan in te gaan op de vraag of de kwalitatieve betrokkenheid van de school bij het
onderwijs van de bbl en bij de bpv-plek nader gedefinieerd moet worden.
blad 4/4
Hiertoe wil ik eerst onderzoek laten verrichten. De inspectie zal dit najaar een thema-onderzoek wijden
aan de wijze waarop onderwijsinstellingen en kenniscentra hun interne toezicht georganiseerd hebben
ter bewaking van de kwaliteit van de bpv, voor zowel de bol- als de bbl-opleidingen. Hiermee wordt
inzicht verkregen in de mate en de kwaliteit van de betrokkenheid van de onderwijsinstellingen bij de
bpv. Streven is om dit onderzoek eind dit jaar af te ronden en u begin 2009 te informeren over de
uitkomsten en de consequenties hiervan voor het beleid.
De inspectie zal hiernaast nog apart onderzoek verrichten naar het aantal bbl-opleidingen dat voor
100% in de praktijk plaatsvindt en naar de kwaliteit van de begeleiding van deze opleidingen. Dit
onderzoek zal echter pas in 2009 verricht worden. Streven is om u medio 2009 te informeren over de
uitkomsten hiervan.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart