Kamerbrief inzake bezoek minister van Buitenlandse Zaken aan Afghanistan
15-05-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Zeer geachte Voorzitter,
Van 7 tot 9 mei jl. bracht ik, samen met mijn Slowaakse collega's
Kubis (Buitenlandse Zaken) en Baska (Defensie), een bezoek aan Kaboel,
Tarin Kowt en Kandahar. Ik had de Slowaakse bewindspersonen aangeboden
mij te vergezellen omdat Slowakije een van onze nieuwe partners is in
Uruzgan. De eerste Slowaakse militairen zijn reeds in Uruzgan
aangekomen.
In Afghanistan heb ik op verschillende niveaus over het
detentievraagstuk gesproken. In deze brief treft u daarom, mede namens
de minister van Defensie, de antwoorden op de drie sets vragen die de
Kamerleden Peters/Duyvendak (uw kenmerk 2070819560), Pechtold (uw
kenmerk 2070819640 alsmede 2070819590) en Van Gennip/Knops (kenmerk
2070819620) op 7 mei hebben gesteld over het detentievraagstuk.
Detentie
Sinds 1 augustus 2006 hebben Nederland en onze partner Australië
(wiens gevangenen Nederland eveneens volgt na overdracht aan de
Afghaanse autoriteiten), 165 gevangenen genomen1. 64 van deze
gevangenen zijn overgedragen aan het National Department of Security
(NDS). Daarvan bevinden er zich op dit moment 20 in Afghaanse
hechtenis, waarvan de grote meerderheid in Kabul (NDS
detentiefaciliteiten en faciliteit van het ministerie van Justitie).
De overigen zijn vrijgelaten.
NRC Handelsblad heeft via de Wet Openbaarheid van Bestuur inzage
gekregen in de wijze waarop Nederland gevangenen volgt die aan de
Afghaanse autoriteiten zijn overgedragen. De NRC heeft ondermeer
dossiers kunnen raadplegen met de aantekeningen die
ambassademedewerkers maakten na aanleiding van bezoeken aan deze
Afghaanse gevangenen. De ambassade en medewerkers van de Task Force
Uruzgan plegen overgedragen gevangenen regelmatig te bezoeken. Ook het
ICRC en de Afghaanse Onafhankelijke Mensenrechtencommissie (AIHRC)
hebben toegang tot deze gevangenen en bezoeken hen regelmatig.
Er hebben zich twee gevallen voorgedaan waarbij gevangenen klachten
hadden over behandeling door Nederlandse militairen. Het eerste geval
(gedetineerde die te lang ontkleed in de kou heeft gestaan) en de
genomen maatregelen zijn op 6 december 2007 door de minister van
Defensie aan uw Kamer gemeld in antwoorden op Kamervragen (Kamerstuk
31200 X, nr 74). Het tweede geval betreft de klacht van een gevangene
die zei door medewerkers van de Task Force Uruzgan te zijn geslagen
(zie de brief aan uw Kamer van 15 februari 2008, uw kenmerk 27 925 nr
295). Deze klacht is door de Koninklijke Marechaussee onderzocht, doch
gaf geen aanleiding tot vervolgonderzoek.
Australië is een eigen onderzoek gestart naar een viertal klachten van
gedetineerden (voorafgaand aan de overdracht van deze gevangenen aan
Nederland) waarbij Australische troepen in Uruzgan betrokken zouden
zijn geweest.
De ambassade noteerde drie gevallen (alle in 2007) waarbij door
Nederland overgedragen gevangenen zeiden door een medewerker van de
NDS te zijn geslagen. Nederland heeft vorig jaar de leiding van de NDS
aangesproken op deze individuele zaken. Ook op generieke basis pleegt
Nederland regelmatig de goede behandeling van gevangenen bij de
Afghaanse overheid aan de orde te stellen. Nederland keurt het
hardhandig optreden tegen gevangenen ten zeerste af.
Tijdens het gesprek met president Karzai op 8 mei heb ik nogmaals
expliciet aandacht gevraagd voor deze gevallen. Karzai zei hardhandig
optreden door de NDS onacceptabel te achten en zegde mij toe deze
zaken te zullen onderzoeken. Ik zal uw Kamer op de hoogte stellen van
de uitkomsten van dit onderzoek. President Karzai herbevestigde dat
het Afghaans-Nederlandse Memorandum of Understanding inzake detentie
strikt dient te worden nageleefd. Ik heb aangegeven dat Nederland
bereid is de Afghaanse autoriteiten verder te assisteren bij
capaciteitsopbouw in de juridische sector. Nederland zal, samen met
het VK en mogelijk andere partners, een bijdrage leveren aan het
herstel van een NDS-detentiefaciliteit in Kaboel. Tevens onderzoekt
Nederland op welke wijze het gevangeniswezen in Tarin Kowt kan worden
verbeterd.
Ook op provinciaal niveau heb ik aandacht gevraagd voor het
detentievraagstuk. Tijdens mijn onderhoud met gouverneur Hamdam en
provinciale ambtsdragers (onder wie de NDS-directeur in Tarin Kowt)
heb ik gewezen op het belang dat Nederland hecht aan een behandeling
van gevangenen conform internationale standaarden.
De regering deelt de zorgen van de Kamer over behandeling van
gevangenen in Afghanistan. In de discussie met uw Kamer over dit
onderwerp op 13 november 2007 heb ik gezegd dat de toestand in
Afghaanse gevangenissen soms erbarmelijk is en schetste ik de situatie
met betrekking tot overgedragen gevangenen als "fragiel ". Ook stelde
ik dat de betrekkelijk positieve appreciatie van Amnesty International
in november 2007 over de werking van het Nederlands-Afghaanse
Memorandum of Understanding inzake detentie geen aanleiding geeft tot
zelfgenoegzaamheid.
De kwalificatie van de regering dat "geen ernstige misstanden" zijn
geconstateerd (zie ondermeer de Kamerbrief van 15 februari jl.)
strookt met de interne rapportage van de ambassade die NRC Handelsblad
heeft mogen inzien en met de appreciatie door de AIHRC. De Voorzitter
van de AIHRC, Dr. Sima Samar, herbevestigde tegenover mij in een
gesprek op 8 mei jl. dat de AIHRC geen ernstige misstanden heeft
geconstateerd bij gevangenen die Nederland heeft overgedragen en die
zich in Kaboel bevinden. Ik heb Dr Samar logistieke en financiële
steun aangeboden zodat de AIHRC haar monitoringactiviteiten ook naar
Tarin Kowt kan uitbreiden. Het ICRC bezoekt wel (geheel zelfstandig)
de gevangenissen in Tarin Kowt. Nederland spreekt regelmatig (in
vertrouwen) met het ICRC over detentie in Afghanistan.
De mensenrechtenspecialiste van de EU in Afghanistan prees tegenover
mij de zorgvuldige manier waarop Nederland individuele
detentiegevallen bijhoudt.
Canada heeft in november 2007 tijdelijk de overdracht van gevangenen
opgeschort. Sinds begin maart 2008 draagt Canada weer gevangenen over
aan de Afghaanse autoriteiten, conform ook de bepalingen uit het
Operatieplan van de NAVO.
Het ligt niet in de rede een moratorium op de overdracht van
gevangenen in te stellen. Geen van de andere 42 landen die deelnemen
aan ISAF past een dergelijk moratorium toe. Nederland meent dat
Afghanistan als soevereine staat zelf verantwoordelijkheid draagt voor
de rechtshandhaving (en detentie) op zijn grondgebied. Die
verantwoordelijkheid kan, noch wil, Nederland overnemen. Wel
ondersteunen Nederland, de EU en de NAVO dit proces, in samenspraak
met de Afghanen.
In Kamp Holland bracht ik een bezoek aan de daar aanwezige
detentiefaciliteit (voor de eerste 96 uur) en liet mij informeren over
de dagelijkse gang van zaken, de procedures die worden gevolgd en de
omstandigheden waarin gedetineerden verkeren. Het was mij duidelijk
dat daar met een grote mate van professionaliteit wordt gewerkt en dat
de Nederlandse militairen de lat beduidend hoger leggen dan op grond
van de Geneefse Conventies vereist is.
Gesprek met president Karzai en minister Spanta
Tijdens mijn gesprek met president Karzai op 8 mei betuigde ik mijn
medeleven met de aanslag op hem in Kaboel op 27 april jl. De president
bleef daarbij ongedeerd, maar er vielen verschillende doden. President
Karzai condoleerde Nederland met de tragische dood van de militairen
Mark Schouwink en Dennis van Uhm.
Ik sprak mijn waardering uit voor de ernst die de Afghaanse regering
maakt met de opbouw van het Afghaanse leger (ANA), ook in Uruzgan.
Sinds 2006 is het aantal ANA-militairen in Uruzgan zeer toegenomen.
Verdere investering is nodig in kwaliteit en materieel (ondermeer
transport).
Wat de politie betreft (Afghan National Police) diende kwalitatief en
kwantitatief nog een grotere slag te worden gemaakt dan bij de ANA
(Afghan National Army), hetgeen de president beaamde.
Politiecommandant Juma Gul van Uruzgan is volgens hem een solide
figuur die gaandeweg verbeteringen realiseert. Drugsgebruik onder
agenten en het verlaten van politieposten blijven een probleem. Ik
sprak mijn zorg uit over het voornemen van het Afghaanse ministerie
van Binnenlandse Zaken om de politie `tashkeel' (de `geautoriseerde'
formatiesterkte) voor het ISAF Zuidcommando te verlagen, mede ivm het
infaseren van de hulppolitie (ANAP) in de reguliere ANP. De President
zei mij toe deze kwestie nader te zullen bestuderen. Van een verlaging
mag ook wat hem betreft geen sprake zijn.
Ik sprak mijn ongerustheid uit over de recente bekrachtiging door het
hooggerechtshof van een 100-tal doodvonnissen en riep op tot een
herstel van het moratorium op de uitvoering van de doodstraf.
President Karzai gaf aan dat hij niet voornemens is om besluiten ter
tenuitvoerlegging van deze vonnissen ter goedkeuring te ondertekenen.
Tijdens het gesprek dat de minister-president en ik voerden met
president Karzai en marge van de NAVO-top in Boekarest (4 april)
hadden wij aandacht gevraagd voor de doodstraf voor de journalist
Kambaksh. President Karzai zei dat het recht zijn beloop zou krijgen
en dat hij vertrouwen had in een goede afloop nu de zaak in
behandeling is bij het Hof te Kaboel en adequate juridische bijstand
is verzekerd.
Ten aanzien van het lokaal bestuur (in Uruzgan) stelde ik dat
benoemingen van functionarissen (districtschefs, burgemeesters,
politiechefs) dienen te geschieden met inachtneming van
kwaliteitseisen en tribale verhoudingen. Dit is van belang voor de
geloofwaardigheid en het vertrouwen van de bevolking. Karzai zei dat
het Independent Directorate for Local Governance (IDLG) daar goed over
waakte, zoals ook in de zojuist gelanceerde IDLG-vijfjarenstrategie te
lezen stond.
Minister Kubis en ik verklaarden de nieuwe VN-gezant Kai Eide voluit
te zullen steunen. De president gaf aan dat Eide ook zijn krachtige
steun had. Van de Parijs conferentie op 12 juni verwachtte Karzai
zowel ruimhartige nieuwe toezeggingen als een eerlijke
gedachtewisseling over wat er in Afghanistan tot dusver wel en niet
goed was gegaan. Ook zou naar de regionale dimensie moeten worden
gekeken.
Met minister Spanta (Buitenlandse Zaken) sprak ik over de Nederlandse
zorg over imams die vanuit Pakistan, maar ook in Afghanistan, haat
prediken tegen het Westen. Collega Spanta zei deze zorg te delen en
zei dat de Afghaanse regering daarom investeert in imam-opleidingen.
Voorts vroeg ik minister Spanta om snellere voortgang op het gebied
van transitional justice. Een samenleving die in het reine komt met de
misstanden uit haar verleden, kan zelfverzekerder de toekomst tegemoet
treden.
VN-gezant Kai Eide en RC/South partners
Ik heb Kai Eide verzekerd van de volledige steun van Nederland.
VN-veiligheidsraadresolutie 1806 biedt UNAMA de mogelijkheid om de
coördinatie van de internationale civiele steun in Afghanistan te
versterken. Ik heb daarbij krachtig gepleit voor de opening van een
permanent UNAMA-kantoor in Tarin Kowt.
De heer Eide zei dat voor hem Afghanisering van bestuur en veiligheid
centraal staan, maar dat door de beperkte Afghaanse capaciteit -vooral
op provinciaal niveau- dit een proces van lange adem is. Alleen al
door de structuur van de overheidsfinanciën (veel te lage eigen
inkomsten) zal Afghanistan nog jaren grotendeels afhankelijk zijn van
buitenlandse hulp. Economische diversificatie en duurzame
belastingheffing staan nog in de kinderschoenen.
Ik heb gezegd dat de terechte aandacht van de internationale
gemeenschap voor Afghanisering er niet toe mag leiden dat
rechtmatigheid, rechtstatelijkheid en verantwoording in het gedrang
komen.
Eide constateerde dat veel donoren, door het primaat van het
PRT-concept (Provinciale Reconstructie Teams), tezeer hun inspanning
richten op het provinciale niveau. Meer landen zouden het Nederlandse
voorbeeld moeten volgen door zowel op nationaal niveau (via het Afghan
Reconstruction Trust Fund en het Law and Order Trust Fund), als op
provinciaal niveau te investeren.
De heer Eide zei dat verzoening en het opstarten van een politiek
proces met de tegenstanders van de Afghaanse regering in eerste
instantie een proces is dat door Afghanen moet worden geleid. Ik heb
daarbij benadrukt dat verzoening niet mag leiden tot straffeloosheid.
Mensenrechten
Ik voerde een rondetafel discussie met Afghaanse en internationale
mensenrechtenorganisaties. Vijf onderwerpen stonden daarbij centraal:
de doodstraf, persvrijheid, verzoening en transitional justice, de
rechten van de vrouw en de situatie in Afghaanse gevangenissen. Ik was
het met gesprekspartners eens dat het mensenrechtenvraagstuk krachtig
ingebed zou moeten zijn in de Afghaanse Ontwikkelingsstrategie (ANDS).
Dit is daarom ook een van de drie Nederlandse prioriteiten voor de
aanstaande Afghanistan-conferentie in Parijs (politie en decentraal
bestuur zijn de overige) waaraan minister Koenders en ik op 12 juni
a.s. zullen deelnemen. Gesprekspartners constateerden dat de
mensenrechtensituatie in Afghanistan uiteraard sterk verbeterd is
sinds 2001, maar dat continue aandacht voor dit onderwerp nodig is.
Vooral de zwakte van het overheidsapparaat en het justitiële systeem,
het lage opleidingsniveau van rechters en politieagenten alsmede de
(informele) macht van conservatieve geestelijken zorgen voor
kwetsbaarheden. Gesprekspartners spraken hun zorg uit over onvoldoende
waarborgen bij overheidsbenoemingen (`vetting') waardoor er een kloof
blijft tussen de overheid en de bevolking.
Vertegenwoordigers van de mensenrechtenorganisaties spraken hun
waardering uit voor de Nederlandse inspanningen inzake transitional
justice, en de actieve rol van Nederland en de Europese Unie om het
moratorium op de uitvoering van de doodstraf weer in te stellen.
En marge van de bijeenkomst werden twee contracten voor
mensenrechtenprojecten getekend: een Nederlandse bijdrage van 1
miljoen euro aan UNIFEM (waarmee Nederland programma's mogelijk maakt
die zijn gericht op uitbanning van geweld tegen vrouwen in
Afghanistan) almede een bijdrage van 1,4 miljoen euro aan de NGO Asia
Foundation waarmee de toegang van vrouwen tot het justitiële systeem
zal worden verbeterd. Ondertekening van een derde mensenrechtenproject
(met het International Centre for Transitional Justice) zal op korte
termijn in Nederland geschieden.
Uruzgan en Kandahar
In Tarin Kowt heb ik gesproken met de Commandant van de Task Force
Uruzgan en de Civiele Vertegenwoordiger (CIVREP). In Kandahar heeft
waarnemend commandant RC/South zijn appreciatie gegeven van de
veiligheidssituatie in het Zuiden.
Met gouverneur Hamdam sprak ik over de veiligheidsarchitectuur in de
provincie. Ik heb aangekondigd dat Nederland uit het stabiliteitsfonds
een bijdrage zal leveren van 2,2 miljoen euro voor de bouw van 11
politie checkpoints en zes controleposten in de provincie. Daarnaast
heb ik met hem gesproken over aanpassing van de geautoriseerde
politiesterkte in Uruzgan (tashkeel) en de capaciteit van de vierde
ANA-brigade. Van de geautoriseerde sterkte van 2250 ANA-militairen
zijn er op dit moment 1850 aangesteld waarvan er op dit moment ruim
1200 actief in Uruzgan zijn. De overige militairen zijn in training,
op recuperatieverlof in Kabul of om andere redenen niet in Uruzgan
aanwezig. Een tekort aan vervoer is ervoor verantwoordelijk dat deze
troepen in Kabul niet altijd tijdig naar Uruzgan kunnen terugkeren.
Dit vraagstuk heb ik ook in Kandahar aan de orde gesteld. De
waarnemend commandant van het Zuidcommando (generaal De Jonge) zei dat
de kwestie van transport gecompliceerd is, maar wel zal worden
opgelost.
In Tarin Kowt bracht ik een bezoek aan een kleine waterkrachtcentrale
die door de Afghaanse bevolking zelf is gebouwd met financiële steun
van Nederland. De centrale voorziet de huizen in de omgeving van
elektriciteit.
Vergeleken met mijn bezoek aan Uruzgan in 2007, viel het mij op dat de
ec onomische bedrijvigheid is toegenomen. Beduidend meer huishoudens
in Tarin Kowt hebben elektriciteit, er is veel bouwactiviteit en meer
verkeer. Op veiligheidsgebied is merkbaar dat de Afghaanse
autoriteiten meer het heft in eigen handen nemen dankzij de
aanwezigheid van meer ANA en meer ANP. Deze voortgang is bemoedigend,
al blijft zowel de veiligheidssituatie als het sociaal-economische
weefsel in Uruzgan nog kwetsbaar.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs M.J.M. Verhagen
1: Situatie per 13 mei 2008
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken