Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Beantwoording vragen schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 19 mei 2008
Kamerbrief waarin de minister antwoordt op vragen uit het Schriftelijk Overleg over de raad. Er zijn vragen gesteld over de gewasbeschermingsverordening, WTO-onderhandelingen en de voedselprijzen.
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
onderwerp bijlagen
I n ternationale Zaken
Geachte Voorzitter,
Op 19 mei 2008 vindt in Brussel de volgende vergadering plaats van de Raad van ministers
voor Landbouw en Visserij van de Europese Unie. Ik zond u op 8 mei de geannoteerde
agenda van deze bijeenkomst, tezamen met mijn inzet per agendapunt.
In deze brief geef ik u mijn antwoorden op de vragen uit het Schriftelijke Overleg van 14
mei jl., waarop u mijn spoedige reactie vroeg.
Gewasbeschermingsverordening
De leden van diverse fracties hebben vragen gesteld in verband met de nieuwe
gewasbeschermingverordening die voor politiek akkoord wordt voorgelegd aan de
komende Landbouwraad. Hieronder ga ik in op de diverse vraagpunten die door de
verschillende fracties naar voren zijn gebracht. Daarbij zijn de antwoorden per onderwerp
gegroepeerd. Kort wil ik u eerst de globale kaders van het huidige kabinetsbeleid
schetsen. De nota Duurzame Gewasbescherming (2004) geeft het beleid tot en met 2010
weer. Doel van dit beleid is het reduceren van de risico's voor mens, dier en milieu en
tegelijkertijd het behoud van concurrentiekracht van de landbouw. Het Nederlands
beleidskader voor gewasbescherming gaat dus uit van besluitvorming op basis van
risicobeoordelingen en niet op basis van intrinsieke stofeigenschappen. Hierdoor wordt
maatwerk gemaximaliseerd. Algemene relevante uitgangspunten van het kabinet zijn level
playing field en verlaging van administratieve lasten.
Criteria
De leden van de fracties van CDA, SP, VVD en SGP hebben hun zorg geuit over de
zogenaamde cut off-criteria (besluitvorming op basis van intrinsieke stofeigenschappen)
voor de niet-goedkeuring van werkzame stoffen. De leden van de fractie van CDA, VVD en
SGP pleiten voor handhaving van de huidige risicobenadering. Ook al worden sinds 2001
in de EU geen stoffen meer goedgekeurd die geclassificeerd zijn als CMR (carcinogene,
mutagene en reprotoxische) klasse I en mutagene klasse II stoffen, nu worden voor het
eerst de criteria voor deze goedkeuring van stoffen vastgelegd in de Verordening
betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit
Internationale Zaken
afdeling GLB
Bezuidenhoutseweg 73
Postadres: Postbus 20401
2500 EK Den Haag
Telefoon: 070-3784411
Fax: 070-3786131
Web: www.minlnv.nl
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-Gravenhage
IZ. 2008/1017 15 mei 2008
Beantwoording vragen schriftelijk
overleg over de Landbouw- en
Visserijraad van 19 mei 2008
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
15 mei 2008 IZ. 2008/1017 2
De Commissie stelt voor om klasse I en II CMR stoffen toe te staan mits er geen
consumenten aan meetbare residuen werden blootgesteld (op basis van
risicobenadering). Het Europees Parlement heeft aangegeven dat Klasse I, II en III CMR
stoffen en alle hormoonverstorende stoffen helemaal niet toelaatbaar zijn. Dit is
besluitvorming gebaseerd op basis van intrinsieke stofeigenschappen.
Het gewijzigde voorstel dat thans aan de Landbouwraad wordt voorgelegd staat CMR
klasse I stoffen helemaal niet toe (besluitvorming gebaseerd o.b.v. intrinsieke
stofeigenschappen). Tevens zijn mutagene klasse II stoffen niet acceptabel. Carcinogene
en reprotoxische klasse II stoffen zijn wel toegestaan, mits veilig verklaard met een hoge
veiligheidsfactor (op basis van risicobenadering).
De Commissie heeft berekend dat de impact van het commissievoorstel inzake CMRcriteria
een verlies betekent van bestaande, goedgekeurde stoffen van 3%. De impact doet
zich overigens pas voor op het moment dat de stoffen in de toekomst weer worden
herbeoordeeld. De impact van de compromistekst is voor Nederland positiever dan het
oorspronkelijke Commissievoorstel. Ook voor endocriene stoffen worden criteria
opgenomen, waarbij risicobeoordeling het uitgangspunt is. Hierbij is het Raadsvoorstel
gelijk aan het oorspronkelijke Commissievoorstel. De impact van het oorspronkelijke
commissievoorstel betekent een mogelijk verlies van 4% van de bestaande, goedgekeurde
endocriene stoffen. Dit op het moment dat hun goedkeuring wordt herbeoordeeld. Voor
nieuwe stoffen zullen de criteria pas worden toegepast na het moment van de
inwerkingtreding van de Verordening.
Kortom, het oorspronkelijke Commissievoorstel gaat uit van risicobenadering en de
compromistekst grotendeels ook. De compromistekst is echter iets gunstiger voor het
aantal beschikbare stoffen dan de Commissietekst. Het verlies van stoffen is beperkt en
vindt op termijn plaats. Hiermee worden mijn inziens de kabinetsdoelen maximaal
gerealiseerd.
Zonale toelating, wederzijdse erkenning, nationaal specifieke omstandigheden
Diverse fracties (SP, VVD, PVV, ChristenUnie) hebben vragen gesteld over het beoogde
systeem van zonale toelating.
Het door de Commissie voorgestelde systeem zou andere lidstaten in dezelfde zone
verplichten beoordeelde middelen toe te laten (indien positief beoordeeld) of niet toe te
laten (indien negatief beoordeeld). Dit zou de hoeveelheid administratieve lasten
verminderen, maar de lidstaten dus ook erg afhankelijk maken van de beoordeling en
omstandigheden van andere lidstaten in dezelfde zone. Dit kan negatief uitpakken voor
zowel het beschikbare middelenpakket als de risico's voor mens en milieu in Nederland.
Het voorliggende compromisvoorstel biedt lidstaten de mogelijkheid om onder bepaalde
omstandigheden een ander besluit te nemen over toelating dan de rest van de landen in
een zone. In het compromisvoorstel wordt wel het zonale systeem gehandhaafd en
daarmee ook de beoogde de administratieve lastenverlaging. Voordeel hierbij is dat het
meeste beoordelingswerk wordt uitgevoerd door één lidstaat binnen één zone. Met de
mogelijkheid nationale omstandigheden (inclusief risicoreducerende maatregelen) mee te
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
15 mei 2008 IZ. 2008/1017 3
nemen bij de wederzijdse erkenningprocedure, zullen wij in staat zijn het beschikbare
middelenpakket te maximaliseren en de risico's voor mens en milieu te minimaliseren.
Indien een lidstaat op grond van nationale omstandigheden niet kan overgaan tot
wederzijdse erkenning moet deze zich daarover verantwoorden bij de Commissie. Dit
vormt een waarborg dat de essentie van het zonale stelsel behouden zal blijven. Met het
voorliggende compromisvoorstel is tegemoetgekomen aan de Nederlandse wensen, zoals
met u gedeeld in het BNC-fiche, en ik ben dan ook van mening dat we ook hier onze
kabinetsdoelen het beste dienen. De compromistekst komt ook tegemoet aan de
bezwaren die het Europees Parlement in zijn eerste lezing heeft geuit tegen het voorstel
van de Commissie op het punt van zonale toelating.
Voorlopige toelating
De fractieleden van de SP en PVV hebben vragen gesteld over het voorstel voor voorlopige
toelating.
Onder de huidige richtlijn kunnen middelen voorlopig worden toegelaten (maximaal voor
drie jaar) indien het werkzame stofdossier compleet is en de lidstaat een volledige
risicobeoordeling van het middel (inclusief werkzame stof) positief heeft beoordeeld. De
Commissie stelde in haar oorspronkelijke voorstel voor om deze voorlopige toelating af te
schaffen, omdat ze van mening is dat de goedkeuringstijd van een stof aanzienlijk kon
worden beperkt. De meeste lidstaten hebben sterke twijfels of de beoogde
goedkeuringstijd van een stof op korte termijn gerealiseerd kan worden. Zo niet, dan zou
de terugverdientijd voor de industrie worden ingekort en ook de investerings- en
innovatiebereidheid onder druk komen te staan. Ook zou de beschikbaarheid van
middelen worden vertraagd.
De huidige compromistekst stelt nu dat als de beoordeling voor goedkeuring van de
werkzame stof na 30 maanden nog niet is afgerond, lidstaten (net als onder de huidige
richtlijn) alsnog een middel maximaal voor drie jaar voorlopig mogen toelaten, mits het
werkzame stofdossier compleet is en de lidstaat een volledige risicobeoordeling van het
middel (inclusief werkzame stof) positief heeft beoordeeld. Van zonder meer toelaten was
geen sprake en zal ook geen sprake zijn. Ik ben derhalve content met dit compromis.
Dataprotectie
De leden van de fracties van het CDA en de VVD hebben vragen gesteld over de
dataprotectie, vooral in het licht van de kleine toepassingen.
De Commissie heeft de dataprotectie regels in haar oorspronkelijke voorstel
vereenvoudigd. Bij een eerste goedkeuring van de werkzame stof krijgt het dossier tien
jaar dataprotectie op de ingediende studies. Bij een hernieuwde beoordeling was de
Commissie van mening dat uit hun impact assessment naar voren komt dat geen extra
dataprotectie meer nodig is. Het voorzitterschap heeft echter op verzoek van vele lidstaten
in de compromistekst extra dataprotectie voor nieuwe studies bij herbeoordeling
ingevoerd. Omdat het beschikbare middelenpakket gediend is met deze extra
dataprotectie, heb ik hiervoor gepleit.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
15 mei 2008 IZ. 2008/1017 4
In de Raad is tevens gediscussieerd over aanvullende dataprotectie voor studies
betreffende kleine toepassingen. Voor wat betreft beschikbaarheid van middelen voor
kleine toepassingen heb ik ook hier steeds gepleit voor extra dataprotectie. De huidige
compromistekst van het voorzitterschap komt wat betreft extra dataprotectie voor kleine
toepassingen tegemoet aan de Nederlandse wensen. Een werkzame stof krijgt per
aangevraagde kleine toepassing drie maanden extra dataprotectie tot een maximum van
drie jaar. Op dit punt zitten alle lidstaten in de Raad, de Commissie en het Europese
Parlement op één lijn.
Informatieplicht
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben vragen gesteld over de mogelijkheid
van een informatieplicht ten aanzien van buren en waterbeheerders.
In de verordening wordt aan lidstaten de (optionele) mogelijkheid geboden om een
verplichting in te voeren die inhoudt dat - voor dat gewasbeschermingsmiddelen worden
toegepast - buren die kunnen worden blootgesteld aan overwaaiing van de spuitvloeistof
en degenen die daarom hebben verzocht, hierover worden geïnformeerd. Aan dit aspect is
nog geen nadere uitwerking gegeven. Ik zal mij op dit punt nog beraden.
Persistentie
De leden van de CDA-fractie hebben een vraag gesteld met betrekking tot een nieuwe
beoordelingsmethode voor persistentie.
De minister van VROM heeft op 7 mei 2008 uw Kamer gemeld dat een werkgroep van
RIVM, College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen (CTGB) en Alterra een voorstel voor
risicobeoordeling op het aspect persistentie heeft opgesteld. Aan uw Kamer is toegezegd
dat de in Nederland ontwikkelde beoordelingsmethodiek niet eenzijdig in Nederland zal
worden ingevoerd zonder daarover uw Kamer te informeren. Van een dergelijke
eenzijdige invoering is nu geen sprake. Het voorstel is op Europees niveau ingebracht,
aangezien daar momenteel wordt gewerkt aan de herziening van de
beoordelingsmethodiek voor persistentie.
De inbreng van het Nederlandse voorstel op Europees niveau maakt het mogelijk de
verbeterde beoordelingsmethode tegelijk met andere lidstaten in te voeren. Ik sta hier
positief tegenover, conform de doelstellingen met betrekking tot verdergaande
harmonisatie van beoordelingsmethoden en het hanteren van de actuele stand van de
wetenschap. Wanneer de door Nederland voorgestelde beoordelingsmethodiek Europees
wordt ingevoerd, zal dat voor een gelijk speelveld in alle lidstaten van de EU zorgen.
Hierdoor zijn er geen consequenties te verwachten die specifiek gelden voor de
Nederlandse landbouw.
Tenslotte
Samenvattend ben ik van mening dat de Verordening in deze vorm en binnen het EUkrachtenveld
per saldo maximaal tegemoetkomt aan de Nederlandse kabinetsdoelen.
Risico's voor mens, dier en milieu worden verder gereduceerd. De nationale
omstandigheden die in de huidige compromistekst kunnen worden meegenomen bij een
zonale toelatingsprocedure zullen de risico's ook verminderen. Een en ander zal slechts
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
15 mei 2008 IZ. 2008/1017 5
beperkt en op termijn ten koste gaan van de beschikbare stoffen en daarmee ook
middelen. Dit verlies aan middelen zal naar ik verwacht worden gecompenseerd door
aanzienlijke verbetering van de positie van de voor Nederland zo belangrijke kleine
toepassingen. Dit als gevolg van aanvullende dataprotectie. Ook hier zullen de nationale
omstandigheden die kunnen worden meegenomen bij een zonale toelatingsprocedure
aan bijdragen. Dat geldt ook voor de 'teruggekeerde' voorlopige toelating. Hiermee
verwacht ik dat de beschikbaarheid van middelen per saldo op peil blijft en daarmee ook
de kwantiteit en kwaliteit van de voedselproductie overeind blijft.
Verder worden ook verdergaande harmonisering en vermindering van administratieve
lasten bereikt. Naast de vastlegging van goedkeuringscriteria, heeft een Verordening
rechtstreekse werking in alle lidstaten van de EU, met minder implementatielast tot
gevolg. Vermindering van administratieve lasten wordt verder bereikt als gevolg van het
instrument zonale beoordeling, waarbij de toelatingsbeoordeling door één lidstaat binnen
een zone wordt uitgevoerd. Hoewel Commissie en Raad op een aantal punten nog geen
overeenstemming hebben, hoop ik dat een politiek akkoord kan worden bereikt. Het
voorzitterschap heeft een compromisvoorstel ontwikkeld waar een grote meerderheid van
de lidstaten zich al achter heeft kunnen scharen.
WTO-onderhandelingen
Diverse fracties hebben vragen gesteld over de Nederlandse inzet in de WTOonderhandelingen.
Graag wil ik voorop stellen dat het kabinet zich blijft inzetten voor een
ambitieus en evenwichtig akkoord dat rekening houdt met de offensieve en defensieve
belangen van Nederland en dat ook serieus werk maakt van de ontwikkelingsdimensie van
deze ronde. Een goed resultaat dient een gebalanceerd resultaat te zijn. Het is ook
belangrijk dat zowel in de Landbouwraad als in de Raad Algemene Zaken en Externe
Betrekkingen (RAZEB) is geconcludeerd dat de voorliggende onderhandelingsteksten
verbeterd dienen te worden om het onderhandelingsproces verder te brengen. Ik heb in
de Landbouwraad de Commissaris diverse malen aangespoord om die noodzakelijke
verbeteringen te bewerkstelligen en het eindresultaat aanvaardbaar te maken.
Wat betreft de vragen van de fracties van het CDA over de voortgang op het gebied van de
industriële goederen (NAMA) en diensten, verwijs ik naar de brief van 6 mei jl. die de
Staatssecretaris van Economische Zaken mede namens mij naar uw Kamer stuurde en die
de stand van zaken op beide onderwerpen nader toelicht. De door de CDA-fractie geuite
zorg over bepaalde markttoegangs- en exportmodaliteiten uit de bekritiseerde
voorzitterschapstekst van februari deel ik van harte. Om die reden pleit ik ook voor
aanpassingen, die:
1. leiden tot volledige parallelliteit bij de uitfasering van exportsteun. Voor onze
offensieve exportbelangen is het cruciaal dat er voor voedselhulp, exportkredieten en
staatshandelsondernemingen vergelijkbare uitfaseringsdiciplines gaan gelden als voor
exportsubsidies;
2. uitfasering van exportsubsidies louter plaats laten vinden op basis van budgettaire
beperkingen, zonder volumerestricties;
3. de nu geldende criteria van de groene box, die niet of nauwelijks handelsverstorende
steun vrijstelt van reductieverplichtingen, in tact laten;
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
15 mei 2008 IZ. 2008/1017 6
4. terughoudendheid tot gevolg hebben bij het aanbieden extra markttoegang voor
enkele producten. Dit betreft dierenwelzijngevoelige producten als
varkensvlees, eiproducten en pluimveevlees;
5. aandacht schenken aan non-trade concerns, in zowel de huidige als ook in
toekomstige WTO-onderhandelingen;
6. en tenslotte reële, nieuwe markttoegang voor landbouwproducten in ontwikkelde
landen en ontwikkelingslanden met zich meebrengen voor Nederlandse exporteurs.
Gezien deze inzet is de veronderstelling van de VVD-fractie dat ik zonder enige
terughoudendheid - en onafhankelijk van de einduitkomst - de inzet van de Europese
Commissie steun absoluut niet correct.
In antwoord op de vragen van de fractie van de ChristenUnie over het aanwijzen van
gevoelige producten, kan ik meedelen dat de aanwijzing daarvan plaatsvindt in overleg
tussen Commissie en lidstaten en afhankelijk is van de uiteindelijk uit te onderhandelen
hoeveelheid productgroepen die als gevoelig kan worden aangewezen. Het is mijn stellige
indruk dat de Commissie open staat voor mijn argumenten om genoemde producten tot
de gevoelige categorie te laten behoren. Op die manier kunnen we non-trade concerns
ook in deze onderhandelingsronde reeds een concrete rol laten spelen in de te maken
keuzes. In aanvulling daarop kan via een zogenaamde "built in agenda" worden
vastgelegd dat non-trade concerns ook in de toekomst nadrukkelijk op de WTO-agenda
staan. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat binnen WTO-kader de discussie over de
manier waarop in de internationale handel recht gedaan kan worden aan non-trade
concerns wordt gecontinueerd.
Op de vragen van de ChristenUnie op welke wijze gestalte wordt gegeven aan de
ontwikkelingsdimensie van de WTO-onderhandelingen, kan ik melden dat daaraan op
diverse manieren invulling wordt gegeven. Zo zijn voor ontwikkelingslanden op het
gebied van de handelsverstorende steun en markttoegang geringere
reductieverplichtingen voorzien dan die gelden voor ontwikkelde landen. Ook gaan zij
beschikken zij over langere implementatieperioden dan die waarover de ontwikkelde
landen beschikken. Op het gebied van markttoegang dient er voor tropische producten
(veelal afkomstig uit ontwikkelingslanden) een nog grotere markttoegang te worden
verleend dan voor niet-tropische producten. Bepaalde verplichtingen zijn voorts in het
geheel niet van toepassing op ontwikkelingslanden. Ook het verplicht instellen van een
invoercontingent tegen een verlaagd invoertarief indien producten als gevoelig worden
aangewezen, geldt niet voor ontwikkelingslanden indien zij producten als speciale
producten aanwijzen. Verder zullen de minst ontwikkelde landen geheel worden
vrijgesteld van nieuwe WTO-verplichtingen en tracht de EU andere ontwikkelde landen
ertoe te bewegen hen volledig vrije markttoegang voor alle landbouwproducten te
bieden, naar het voorbeeld van ons eigen initiatief daartoe enkele jaren geleden.
Kleinschalige landbouwbedrijven
Op de vraag van de SP-fractie of ik inmiddels meer inzicht heb in de voorstellen van de
Roemeense delegatie kan ik melden dat Roemenië wil dat de productie van kleine
bedrijven meer gesteund wordt door het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB).
Kleine bedrijven leveren volgens Roemenië een belangrijke bijdrage aan de
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
15 mei 2008 IZ. 2008/1017 7
voedselvoorziening, dragen bij aan biodiversiteit, zetten vooral af op lokale markten
waardoor er ook minder milieubelasting optreedt door transport en opslag, en dragen
ook bij aan het behoud van werkgelegenheid op het platteland. Roemenië wil daarom dat
de Commissie een evaluatie maakt van dit type landbouw op Europees niveau en
eventueel specifieke maatregelen ontwikkelt die de productie en afzet van de kleine
bedrijven beter ondersteunen, in het bijzonder op de lokale markten.
Ik wil aan alle typen van bedrijven kansen bieden, zonder aan een bepaalde groep
voorkeur te geven, zoals de Roemeense minister wil. Ondernemers in de landbouw zijn
verantwoordelijk voor hun bedrijf en iedere ondernemer dient zelf zijn strategie te
kunnen bepalen. Aan het ene uiterste resulteert dit in kleine bedrijven die eventueel
afzetten op de lokale markt, aan het andere in grote bedrijven die afzetten op de
internationale markt. Op deze wijze is er een grote diversiteit in bedrijven en hebben
consumenten veel keuzemogelijkheden.
Marktsituatie voor landbouwproducten, gestegen voedselprijzen
De SP-fractie vraagt naar een analyse van de oorzaken van het hoge prijsniveau op de
internationale voedselmarkten. Deze analyse hebben mijn collega voor
Ontwikkelingsamenwerking en ik vorige week in de notitie notitie 'Landbouw, rurale
bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden' aan uw kamer gezonden. Dit
geldt ook voor de vragen over speculatie. Perioden van zeer hoge prijzen hebben zich ook
in het verleden voorgedaan. Bij vergelijkbare situaties in 1972-1974 en in 1995-1996 was de
prijshausse binnen enkele jaren weer weg. Dit kwam vooral doordat de mate waarin vraag
en aanbod op de prijs reageren op iets langere termijn groter bleken te zijn dan meestal
verondersteld. De kans is aanwezig dat dat ook nu weer het geval zal zijn. De marges van
graanhandel, multinationals in de agribusiness waar de SP-fractie mij naar vraagt, zijn mij
niet bekend.
Ook voor de vragen van de SP-fractie naar de onderbouwing van de noodzaak tot verdere
vrijmaken van de wereldhandel, verwijs ik naar de eerder genoemde notitie 'Landbouw,
rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden'. Met name in de
bespreking van het vierde spoor van verbetering van markttoegang gaan minister
Koenders en ik op dit onderwerp in.
Exportrestituties zijn een voorbeeld van een instrument dat lokale boeren in
ontwikkelingslanden van de markt kunnen drijven. In het kader van het GLB worden de
exportsubsidies in de loop naar 2013 volledig uitgefaseerd. Mijn aanpak bestaat er
bovendien uit om in internationale fora ook steeds derde landen en handelsblokken op te
roepen hun vormen van exportsteun eveneens volledig af te bouwen. Zo zou ik
bijvoorbeeld graag zien dat de VS zijn gebonden voedselhulp aan ontwikkelingslanden
afbouwt. Om op lange termijn landbouwontwikkeling te stimuleren, moeten
ontwikkelingslanden hun investeringen in de landbouw en de rurale sector verhogen.
De SP-fractie vroeg mij wat ik bedoel met 'het verminderen van handelsbarrières die
ontwikkelingslanden zelf in stand houden'. Ik doel dan bijvoorbeeld op het feit dat
ontwikkelingslanden de onderlinge markttoegang zouden kunnen bevorderen en geen
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
15 mei 2008 IZ. 2008/1017 8
nieuwe barrières zouden kunnen opwerpen, zoals exportheffingen op
landbouwproducten.
Overige punten
Met betrekking tot onderwerpen die niet op de agenda van de Landbouwraad van 19 mei
staan, maar waarover in uw Schriftelijk Overleg wel een aantal vragen is gesteld, kan ik
onderstaande opmerken.
Decontaminatie pluimveevlees
Ten aanzien van de vragen van de CDA-fractie over de decontaminatie van pluimveevlees,
verwijs ik naar mijn antwoorden op vergelijkbare kamervragen (VD. 2008/837), die op 7
mei jl. naar uw Kamer zijn gestuurd.
GGO-beleid
Op de vragen van de CDA-fractie over het EU-beleid over teelt en toelating van genetisch
gemodificeerde organismen (ggo's) zal ik tijdens het Algemeen Overleg van 21 mei
mondeling reageren.
Intensieve veehouderij,drafpaarden, vitamines
De SP-fractie informeerde wanneer het onderzoek naar de kosten en baten van de
intensieve veehouderij naar de Kamer zal worden gezonden. Ik ben voornemens dat
onderzoek nog deze maand aan uw Kamer te zenden.
De vraag over het onderzoek naar het gebruik van prestatieverhogende middelen bij
drafpaarden door de AID is recent in dezelfde formulering door de leden Van Velzen (SP)
en Ouwehand (PvdD) schriftelijk gesteld. Een separaat antwoord op deze Kamervragen is
in de maak.
Tenslotte vroeg de SP-fractie naar de stand van zaken in de besprekingen over de
toevoeging van vitamines en andere supplementen aan voedsel in de Codex Alimentarius.
Na afloop van de besprekingen daarover in deze commissie zal ik daarop terugkomen.
Wel kan ik u bevestigen dat Codexstandaarden inderdaad erkend worden door de WTO.
De WTO-overeenkomst voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen bepaalt dat landen
zich kunnen baseren op Codexstandaarden bij het formuleren van invoereisen.
DE MINISTER VABN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT
G. Verburg