Kamerbrief inzake het streven om samen met Duitsland en het VK bij te dragen
aan het maken van afspraken in IAEA- kader over verzekerde leverantie van
nucleaire brandstof
12-11-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Onder verwijzing naar het verzoek van de vaste commissie voor
Buitenlandse Zaken, zoals vervat in de besluitenlijst van de
procedurevergadering van 27 september jl., bied ik u hierbij, mede
namens mevrouw Van der Hoeven, minister van Economische Zaken, de
gevraagde informatie aan.
Nederland is, evenals Urenco-partners Duitsland en het Verenigd
Koninkrijk, een actieve speler in de discussie die in het
Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) wordt gevoerd over
civiel gebruik van de nucleaire brandstofcyclus. Hierbij gaat het erom
de brandstofcyclus minder proliferatiegevoelig te maken, in het
bijzonder door ernaar te streven dat verrijkings- en
opwerkingsactiviteiten in multilateraal kader plaatsvinden:
Multilateral Approaches to the Nuclear Fuel cycle (afgekort: MNA). De
nadruk in de discussie ligt er thans vooral op om geïnteresseerde
afnemerlanden uitzicht te kunnen bieden op verzekerde leveranties in
ruil waarvoor deze landen ertoe zouden moeten worden bewogen af te
zien van eigenstandige activiteiten in de brandstofcyclus.
Bij gelegenheid van het 50-jarig jubileum van het IAEA heeft Nederland
op 17 september jl. samen met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk een
verklaring uitgebracht als inbreng in de IAEA-discussie over
verzekerde leveranties van nucleaire brandstof. In de verklaring wordt
benadrukt dat de drie door het Verdrag van Almelo verbonden landen -
indachtig het NPV - een bijzondere verantwoordelijkheid voelen ten
aanzien van het bevorderen van multilaterale samenwerking op dit
terrein. De Urenco-partnerlanden willen in nauwe samenwerking met het
IAEA bijdragen aan het ontwikkelen van (non-discriminatoire) back-up
instrumenten voor verzekerde leverantie van nucleaire brandstof en het
stimuleren van multilateralisering van activiteiten in het kader van
de nucleaire brandstofcyclus. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht,
dat de drie landen internationaal groot belang hechten aan in alle
opzichten veilig gebruik van kernenergie, en zich inzetten om de
risico 's van proliferatie zoveel mogelijk in te perken. Multilaterale
samenwerking bij het realiseren van nucleaire ambities is bovendien
meer (kosten)efficiënt.
Duitsland, Nederland en het VK overleggen thans met het IAEA op welke
wijze dit initiatief concreet en effectief gestalte kan krijgen.
Daarbij wordt, o.a. door gebruikmaking van in de tripartite
samenwerking onder het verdrag van Almelo gegenereerde expertise, in
eerste instantie gedacht aan een uitwisseling van inzichten en ideeën
met landen die in deze discussie een kritische houding innemen. Dit
zijn met name landen van de Groep van Niet-Gebonden Landen (NAM).
De in IAEA-kader gevoerde discussie over een veiliger brandstofcyclus
is van politiek belang - dit geldt zeker nu de belangstelling voor
kernenergie uit uiteenlopende overwegingen wereldwijd toeneemt. Het
betreft evenwel technisch complexe en politiek gevoelige materie, die
bovendien een lange adem vergt.
In 2003 blies DG IAEA ElBaradei de discussie nieuw leven in door te
pleiten voor een veiliger brandstofcyclus onder multilateraal beheer.
Een door de DG ingestelde expertgroep bracht in februari 2005 een
rapport uit, maar dit leidde als gevolg van de eerder genoemde
complexiteit en gevoeligheden vooralsnog niet tot concrete
vervolgactiviteiten.
In besprekingen over het Non-Proliferatie Verdrag - bijvoorbeeld ter
voorbereiding van de Toetsingsconferentie in 2010 - en in discussies
over het nucleaire programma van Iran, blijkt telkens weer dat het
onder artikel IV van het Non Proliferatie Verdrag geformuleerde recht
op vreedzaam gebruik van kernenergie voor met name de NAM zwaar weegt
en politiek zeer gevoelig is. Artikel IV omvat in beginsel, op
voorwaarde van inachtneming van internationaal geldende
non-proliferatie verplichtingen, ook het recht op een eigen
brandstofcyclus. In de IAEA-discussie over MNA's gaat het er om
oplossingen te vinden die non-proliferatierisico's verkleinen en
aanvaardbaar zijn voor landen die bevreesd zijn voor aantasting van
hun rechten onder artikel IV van het Non-Proliferatieverdrag.
In de afgelopen jaren richtte de MNA-discussie zich er vooral op
landen die kernenergie overwegen aantrekkelijke en betrouwbare
alternatieven te bieden voor het produceren van nucleaire brandstof op
nationale basis met inbegrip van het daartoe nationaal verrijken van
uranium. Dit wordt `verzekerde toegang tot nucleaire brandstof'
genoemd. Een dergelijk systeem - ook wordt wel gesproken van een
mechanisme of brandstofbank - zou als vangnet moeten dienen, in het
geval dat leveranciers om andere dan commerciële redenen de
contractueel overeengekomen leverantie van nucleaire brandstof
stopzetten. Het oogmerk is te komen tot een systeem dat dermate
betrouwbaar en onpartijdig is, dat landen ertoe kunnen worden bewogen
dit te verkiezen boven het produceren van nucleaire brandstof op
nationale basis.
Tot op heden zijn 12 voorstellen voor verzekerde brandstofleveranties
bij het IAEA ingediend. In de diverse alternatieven waarover wordt
gesproken, wordt het IAEA een centrale rol toegekend, als
onafhankelijke en onpartijdige intermediair, beheerder van een
brandstofbank en /of als orgaan dat moet toetsen of door de vragende
partij is voldaan aan (nog nader te bepalen)
non-proliferatievoorwaarden. Een dergelijk systeem kan slechts dan
effectief functioneren, indien het in multilateraal kader is ingebed.
Het bevorderen van samenwerking op het terrein van vreedzaam gebruik
van kernenergie is één van de kerntaken van het IAEA en één van de
drie pilaren van het NPV. Een andere kerntaak van het Agentschap is
het erop toe te zien dat verdragspartijen hun verplichtingen onder het
NPV nakomen. Dit maakt een centrale rol voor het IAEA in enig systeem
voor verzekerde toegang tot nucleaire brandstof noodzakelijk en
onvermijdelijk.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs M.J.M. Verhagen
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken