Brief Nationale ombudsman aangaande het rapport 'geen zicht op zorg'
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DLZ-CB-U-2839158
14 mei 2008
In uw brief van 13 maart jl. vraagt u mij om een reactie op de brief
van de Nationale ombudsman, aangaande het niet opvolgen van
aanbevelingen t.a.v. het rapport "Geen zicht op zorg". Mijn reactie
heb ik afgestemd met het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) en het
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het rapport van de Nationale
ombudsman heeft nl. mede betrekking op deze twee organisaties.
Het rapport "Geen zicht op zorg" is een waardevol rapport; het laat
zien wat de gevolgen zijn voor burgers die te laat een besluit
ontvangen terwijl ze zorg nodig hebben en daarvan in hoge mate
afhankelijk zijn. Met de Nationale ombudsman verschil ik niet van
mening dat afhandeling van bezwaarschriften binnen de wettelijke
termijn moet gebeuren. Ik onderschrijf vanzelfsprekend zijn standpunt
dat de overheid zich ten opzichte van zijn burgers zorgvuldig dient te
gedragen. Tijdig besluiten is daarvan onderdeel en komt de kwaliteit
van een besluit ten goede.
Het genoemde rapport dateert van oktober 2006 en heeft betrekking op
het jaar 2005. De analyse en conclusies over de achterstanden in het
jaar 2005 worden door alle betrokken organisaties (VWS, CvZ en CIZ)
gedeeld. In mijn brief van 2 maart 2007 aan de Nationale ombudsman heb
ik dit ook aan hem laten weten. Ook heb ik hem toen laten weten dat
zijn rapport mede aanleiding is geweest om hieruit lessen te trekken.
Er zijn direct extra maatregelen getroffen om de procedure rond de
afhandeling van bezwaarschriften te bespoedigen en te verbeteren. De
resultaten daarvan zijn duidelijk zichtbaar. De gemiddelde
doorlooptijden voor de afhandeling van bezwaarschriften is gedaald van
gemiddeld 19 weken in januari 2007 naar 14 weken in het vierde
kwartaal van 2007. Kortom, mede door het rapport van de Nationale
ombudsman zijn forse slagen vooruit gemaakt. Het CIZ en het CvZ zullen
hun inspanningen er op richten de afhandeltermijn van bezwaarschriften
verder naar beneden te brengen. Ik van mijn kant zal daarop
vanzelfsprekend ten nauwste toezien.
Belangrijk in dit verband is bovendien ook om vast te kunnen stellen
dat het absolute aantal bezwaarschriften in 2007 met 30% verminderd is
ten opzichte van 2006. Niet alleen mag daaruit worden geconcludeerd
dat kennelijk bij een stijgend aantal indicaties meer mensen zich
kunnen vinden in de uitkomsten van de indicatiestelling door het CIZ,
maar draagt dit ook bij aan een snellere doorlooptijd in de
afhandeling van de wel ingediende bezwaarschriften.
Deze positieve ontwikkeling is voor mij overigens geen reden om
genoegzaam achterover te leunen, integendeel. In mijn brief aan de
Tweede Kamer van 29 mei 2007 (TK 2006-2007, 30800 XVI, nr. 145) heb ik
laten weten dat ik in het kader van de vereenvoudiging van de
indicatiestelling wil bezien of het mogelijk is de doorlooptijden in
de bezwaar- en beroepsfase verder in te korten. Ik ben daarover in
gesprek met het CIZ en het CvZ en zal u over de uitkomsten daarvan en
mijn beleidsconclusie informeren.
Uit het voorgaande moge u duidelijk geworden zijn dat ik en het CIZ en
het CvZ kostbare lessen uit het verleden hebben willen trekken,
daartoe mede gestimuleerd door de rapportage van de Nationale
ombudsman.
In zijn rapport doet de Nationale ombudsman de aanbeveling burgers
financieel te compenseren indien een besluit te laat wordt genomen en
burgers daardoor hun beroep op zorg met terugwerkende kracht niet meer
kunnen effectueren. Ik ben van mening dat er voor de burger in ons
rechtssysteem voldoende mogelijkheden openstaan om toch een beslissing
te krijgen. Ik wijs hierbij op de mogelijkheid voor de burger om in
voorkomend geval (er dient sprake te zijn van een spoedeisend belang)
op grond van de Algemene wet bestuursrecht tegelijkertijd met het
indienen van het bezwaarschrift een verzoek om voorlopige voorziening
te vragen aan de rechtbank, sector bestuursrecht. Daarnaast wijs ik op
de maatregel, zoals geïnitieerd door het initiatief wetsvoorstel
vanuit uw Kamer door de oud-leden Wolfsen en Luchtenveld. Wanneer de
overheid niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn een beslissing
neemt, moet zij vanaf uiterlijk 1 januari 2010 zonder rechterlijke
tussenkomst een dwangsom betalen. Met de nieuwe wet is het straks voor
burgers ook mogelijk direct beroep bij de rechtbank in te stellen als
een bestuursorgaan niet op tijd beslist, waar nu nog eerst bezwaar bij
het desbetreffende bestuursorgaan moet worden ingediend. Ook deze
extra rechtsmiddelen voor de burger zullen mij, het CIZ en het CvZ,
voor zover we dat nog niet waren, in de toekomst extra scherp houden.
De Nationale ombudsman heeft zowel mij als het CvZ en het CIZ gevraagd
om mee te werken aan een project over het herstellen van de geschonden
relatie tussen burger en overheid. Het betreft dan specifiek die
burger die in de periode waarop de rapportage van de Nationale
ombudsman betrekking heeft, het jaar 2005, te lang op een besluit op
zijn bezwaarschrift heeft moeten wachten. Dit met als doelstelling
geschonden vertrouwen te herstellen. Ik stond en sta daar op zichzelf
positief tegenover. Waar het vertrouwen tussen burger en overheid
hersteld kan worden, behoort dat zeker te gebeuren. In de contacten
met de Nationale ombudsman is dit standpunt ook altijd gecommuniceerd.
De conclusie van de Nationale ombudsman dat er bij de betrokken
instanties te weinig animo aanwezig zou zijn om mee te werken, berust
dan ook op een misverstand. Over de wijze waarop het project vorm en
inhoud zou moeten krijgen, bestond wel verschil van mening. De
voorstellen, zoals die op verzoek van de Nationale ombudsman door mij,
het CIZ en het CvZ zijn gedaan voor de opzet van het onderzoek,
moesten er toe leiden dat de uitkomsten van het onderzoek niet alleen
goed onderbouwd waren, maar vooral dat daarop het toekomstig beleid
kon worden gebaseerd. Daarnaast vond ik dat de uitkomsten van het
onderzoek mede bruikbaar moesten zijn om lering te trekken over hoe we
nadelige effecten van uitvoering voor de burger in de toekomst zoveel
mogelijk kunnen voorkomen. Voorkomen is immers beter dan genezen. Ik
concludeer dat de Nationale ombudsman mijn voorstellen niet heeft
overgenomen en vervolgens de conclusie heeft getrokken dat er weinig
animo zou zijn voor medewerking.
Zoals gezegd, achterom kijken is belangrijk, maar dan wel met de
bedoeling om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
Voor zowel het CvZ, het CIZ als mijn ministerie geldt dat de relatie
tussen overheid en burger voortdurende aandacht heeft. Juist in die
situatie waarin burgers zorg nodig hebben en daarvan afhankelijk zijn.
De inspanningen van mij, het CIZ en het CvZ zijn er op gericht zodanig
te handelen dat herstel van de relatie niet aan de orde behoeft te
komen. De burger moet tijdig, en tenminste binnen de daarvoor
wettelijk gestelde termijnen, weten waar hij aan toe is. Ik zal dat in
mijn contacten met de betreffende colleges ook steeds benadrukken.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker