Advies van de groep van deskundigen varkensziekten bestrijding KVP onder wilde zwijnen
06 mei 2008 - rapport
Advies van de groep van deskundigen varkensziekten ten aanzien van de bestrijding van een besmetting met het klassieke varkenspest-virus onder wilde zwijnen. Deze bevinden zich onder meer op de Veluwe.
Advies van de groep van deskundigen varkensziekten ten aanzien
van de bestrijding van een besmetting met het Klassieke
varkenspest-virus onder wilde zwijnen.
Inleiding
De wilde zwijnen populatie in Nederland is aanwezig in drie omschreven gebieden:
· De Veluwe (voorjaarsstand van 1600 dieren en een jaarlijks maximum van
6000 dieren)
· De Meinweg (voorjaarsstand van ongeveer 60 dieren; niet afgescheiden van
een vergelijkbaar gebied aan de andere zijde van de Nederlands- Duitse
grens).
· De Nulstandsgebieden (waar eigenlijk geen dieren zouden aanwezig moeten
zijn, maar waar incidenteel toch dieren voorkomen. In het algemeen is in deze
nulstandsgebieden de dierdichtheid minder dan 1 dier per vierkante kilometer).
Binnen de deelpopulatie Veluwe zijn daarbij nog verschillende locale populaties te
benoemen die, in geval van noodzaak daartoe, van elkaar te scheiden zijn door
tussenrasters.
Ter preventie van insleep van KVP in de gedomesticeerde populatie vanuit de
populatie wilde zwijnen is eerder door de groep van deskundigen een advies
uitgebracht. De tekst van dit advies is toegevoegd in bijlage I.
In het huidige advies wordt aandacht besteed aan de preventie, vroege signalering
en eventuele bestrijding van KVP in een wilde zwijnen populatie. In dit advies is op
grond van aanvullende kennis de aanpak in een (mogelijk) besmet gebied enigszins
aangepast. Daar waar in een eerder advies aangegeven werd dat faunabeheer
binnen een besmet gebied gestopt moet worden om de rust te handhaven, hebben
gesprekken met faunabeheerders, ecologen en buitenlandse experts tot het inzicht
geleid dat, faunabeheer in bestaande vorm nauwelijks tot vlucht van dieren uit het
gebied zal leiden. Faunabeheer blijft zelfs noodzakelijk om de aantallen dieren
binnen een gebied niet exponentieel te laten toenemen.
Preventie
Over de beperking van risico's van een uitbraak van KVP onder wilde zwijnen is in
een eerdere fase een advies van de groep van deskundigen uitgegaan. Insleep van
KVP vanuit buurlanden is niet te voorkomen, omdat aan de grens rasters ontbreken
en daar ook niet eenvoudig zijn te plaatsen. Om te voorkomen dat een infectie in
wilde zwijnen overslaat op gehouden varkens moeten preventieve maatregelen
worden genomen. Deze preventieve maatregelen zijn beschreven in het eerder
uitgebrachte advies (bijlage I).
1. Vroege signalering
Aangezien zieke varkens vaak wegkruipen en karkassen van dode varkens door
aaseters en soortgenoten opgeruimd worden, zal een besmetting met KVP-virus
onder wilde zwijnen niet snel opvallen. De verwachting is dat de introductie van het
varkenspestvirus binnen een populatie uiteindelijk zal opvallen door de waarneming
van ernstig zieke en dode dieren. Naar verwachting zullen daar maanden overheen
gaan (minimaal 5 maanden volgens de Italiaanse deskundige dr.Vittorio Giuberti)
Intensivering van het bestaande monitoring programma zal een eventuele vroegere
detectie maar marginaal verbeteren.
2. Bestrijding
In geval van een uitbraak lijkt het zinvol om te mikken op insluiting (containment) en
monitoring. Met andere woorden er wordt van alles gedaan om de ziekte binnen een
gebied te houden en periodiek te controleren of en hoe het virus zich binnen de
ingesloten populatie handhaaft.
Insluiting
Om de verspreiding van de dierziekten te voorkomen is het zaak om (de dieren
binnen) het gebied met rust te laten, overgangen naar andere gebieden af te sluiten
en eventueel via zwijnen-werende rasters (hekken met een hoogte van 1 meter) de
verspreiding van dieren die potentieel besmet zijn te minimaliseren. Alleen als het
gebied goed afgesloten kan worden, kan worden overwogen om tijdens de periode
na introductie van het virus, door een verhoging van afschot het aantal dieren te
verminderen. Ook wanneer gebieden niet van elkaar kunnen worden afgesloten kan
het faunabeheer in het kader van de bestaande regulatie van aantallen aanwezige
dieren gewoon blijven plaatsvinden.
Voor het afsluiten van gebieden zijn natuurlijke waterwegen niet geschikt vanwege
de geleidelijk oplopende oevers. Kanalen, spoorwegen en snelwegen daarentegen
blijken wel een inperkend vermogen te hebben.
Monitoring
Om effectief te kunnen vaststellen hoe het virus zich binnen het gebied gedraagt, zal
na een periode van ongeveer een jaar uitgebreide monitoring moeten plaatsvinden.
Om tot een representatieve steekproef te komen zal de monitoring binnen het gebied
moeten bestaan uit een verhoudingsgewijs groot aantal monsters van met name
jonge dieren (3 maanden tot 1 jaar) binnen een korte periode. Het aantal monsters
dat moet worden genomen kan volgen uit een studie die nu, met ondersteuning van
de Europese Unie, wordt uitgevoerd. Het afwezig zijn van seropositieve en
viruspositieve dieren in de groep van jonge dieren moet daarbij als gunstig worden
gezien
In de tussenliggende periode zullen alleen gestorven dieren (bijvoorbeeld dieren die
aangereden zijn) en dieren afkomstig van normaal faunabeheer moeten worden
onderzocht op de aanwezigheid van antistoffen en/ of virus.
Voor de monitoring rond het ingesloten gebied, kan de jacht worden gebruikt, die ook
voor de aantal reductie zinvol lijkt.
Wanneer er buiten het ingesloten gebied viruspositieve dieren worden aangetroffen,
blijkt insluiting als methode niet afdoende te zijn. Er zal dan overgegaan moeten
worden op faunabeheer om de verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen.
3. Vaccinatie
Wij adviseren om bij optreden van besmetting bij wilde zwijnen niet te gaan
vaccineren, omdat:
1. dit de monitoring zal bemoeilijken (er is geen vaccin beschikbaar dat kan
worden verstrekt aan wilde zwijnen en dat onderscheid mogelijk maakt tussen
gevaccineerde- en besmette dieren).
2. hiermee geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat de infectie in
een vroeg stadium vanzelf uitdooft (een groot deel van de aanwezige dieren
bouwt zelf immuniteit op).
3. voor een effectieve vaccinatie minimaal 60% van de locale populatie moet
worden bereikt. Uit ervaringen in ons omringende landen blijkt dit een moeilijk
te bereiken percentage te zijn.
Pas indien de onder punt 2 beschreven methode, die zich richt op natuurlijk
uitdoving, niet blijkt te werken zal vaccinatie overwogen kunnen worden. Om te
beoordelen of de natuurlijke methode werkt is minimaal één jaar, maar liever twee
jaar afwachten nodig. Tijdens de eerste periode van de uitbraak zal de mogelijke
vaccinatie van de wilde zwijnen in het gebied moeten worden voorbereid. Plannen
moeten zijn geschreven, overleg met betrokkenen (jagers, provincie,
onderzoeksinstituten, burgers) moet worden ingesteld en de baits (lokvoer met
vaccin) moeten worden besteld.
Vaccinatie zal als het wordt ingezet, moeten worden ingezet voor een periode van
minimaal drie tot vier jaar in een voldoende groot gebied. Bij de vaccinatie moet
aandacht worden gericht op het bereiken van alle locale populaties.
4. Jacht
De jacht als bestrijdingsinstrument bij een uitbraak is alleen dan effectief als men
middels jacht er in kan slagen het aantal gevoelige dieren beneden 1 per hectare te
brengen. Het is daarbij belangrijk om te voorkomen dat zieke dieren uit angst het
gebied zullen kunnen uitvluchten en zo voor de verspreiding van het virus zorgen.
Om effectief te zijn zal tot 70% van de populatie moeten worden gedood. Dit is met
de standaard jachttechnieken nauwelijks te bereiken, drukjacht of eventueel drijfjacht
met honden is daarvoor nodig.
Conclusie
De Deskundigengroep varkensziekten adviseert bij uitbraken van KVP bij wilde
zwijnen:
1. Monitoring te intensiveren van aangereden, en gestorven dieren en van de
dieren, die in het kader van natuurbeheer worden afgeschoten
2. De lokale populaties zoveel mogelijk door het plaatsen van rasters gescheiden
te houden
3. Het gebruikelijke wildbeheer uit te blijven voeren en de afgeschoten dieren te
bemonsteren op aanwezigheid van antistoffen/virus
4. Af te wachten gedurende één tot twee jaar of de besmetting in de wilde
zwijnen vanzelf zal verdwijnen.
5. Gedurende al die tijd de gedomesticeerde varkens gescheiden te houden van
de wilde zwijnen
6. Vaccinatie pas in overweging te nemen als al deze maatregelen niet effectief
blijken, maar wel intussen de voorbereidingen voor vaccinatie te treffen
Bijlage I
Advies 1; 30 januari 2006
De inschatting en inperking van risico's van verspreiding van varkenspest
tussen gehouden en wilde varkens.
In het convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten LNV-PVE-PPE-PZ
is afgesproken dat de minister van LNV aan een door hem opgerichte groep van
deskundigen een wetenschappelijk advies zal vragen "over de wijze waarop het
risico op insleep en verspreiding van het varkenspestvirus door wilde zwijnen kan
worden beperkt door maatregelen van overheid en bedrijven".
Met dit advies komt de groep van deskundigen daar aan tegemoet. Het is daarbij van
belang om een onderscheid te maken tussen de risico's op het moment dat het risico
op een uitbraak onder gehouden varkens als "laag" kan worden bestempeld
(rustfase) en op het moment dat er sprake is van een hoger risico of zelfs een
geconstateerde uitbraak onder gehouden varkens in Nederland (aandachts- of
crisisfase). Beide fasen komen in dit advies aan de orde.
Een advies met betrekking tot de meest effectieve aanpak van een geconstateerde
besmetting onder wilde zwijnen wordt verwacht in het najaar van 2006. Voor dit
advies zullen gegevens van recent onderzoek in Duitsland en Italië meegenomen
worden.
1. In de rustfase
De groep van deskundigen huisvarken en wild, concludeert dat gezien het huidige
aantal wilde zwijnen er rekening moet worden gehouden met het endemisch worden
van het varkenspestvirus indien het virus de populatie binnenkomt.
Hierbij worden als risicofactoren genoemd;
* Populatiedichtheid (aantal dieren per 100ha gebied)
* Contactstructuren tussen de dieren en de gebieden
* Aanwas van nieuwe gevoelige dieren.
De grootte van het endemische gebied is afhankelijk van de geografische ligging van
het gebied t.o.v. leefgebieden van wilde zwijnen en de mogelijkheid van contact
tussen dieren uit de verschillende gebieden. Hierbij is de afsluitbaarheid van een
gebied mede van belang voor het verlagen van het risico op een uitbreiding van het
endemische gebied.
Aangegeven wordt dat er op dit moment in Zuid- en Oost Nederland meer wilde
zwijnen voorkomen dan verwacht mag worden op grond van hun status als 0-
standgebied. In het niet naleven van die 0-stand wordt een humane component (zij
het jagers of grondeigenaren) erkend. Ook wordt vastgesteld dat met het oog op
natuurdiversiteit de verspreiding van wilde varkens niet ongewenst hoeft te zijn,
echter op basis van veterinaire risico's zullen de aantallen i.c de dichtheden van
wilde zwijnen wel beheersbaar moeten blijven. Indien het mogelijk zou zijn om
risicokaarten te (laten) maken op grond van het aantal aanwezige wilde zwijnen, dan
zou dit een goed instrument zijn voor de inschatting van risico's.
Binnen de vaststelling, dat de Ecologische hoofdstructuur een vaststaand gegeven
is, wordt vastgesteld, dat een effectief 0-standsbeleid niet haalbaar is. Toch is het uit
veterinair oogpunt van belang dat de populatiegrootte zoals voorgeschreven voor
zowel 0-stand- als concentratiegebieden gehandhaafd wordt.
De controle van de populatiegrootte is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van
Provincie en Fauna beheereenheid (FBE).
* Er is een bijgewerkt beeld van bestaande aantallen wilde zwijnen nodig.
* Varkenshouders in gebieden met risico op contact met wilde zwijnen moeten voor
een effectieve afscheiding van hun erf (en daarmee van de door hen gehouden
varkens) zorg te dragen.
* Er moet een structuur voor geregeld overleg tussen veehouders en Fauna
beheereenheden komen.
2. In de aandachtfase/ crisisfase
Als er een uitbraak van KVP in Nederland of in een buurland dichtbij de grens
bekend is, moet worden geschat hoe groot het risico is op de verspreiding van virus
tussen gehouden varkens en wilde zwijnen. Voor de inschatting van de risico's en de
mogelijkheden om deze risico's te beperken is naar twee verschillende deelvragen
gekeken.
1. Hoe bescherm je de wilde zwijnen indien er een besmetting met KVP wordt
geconstateerd onder gehouden varkens?
2. Hoe bescherm je gehouden varkens indien er een besmetting met KVP wordt
geconstateerd onder wilde zwijnen?
Ad 1
Het probleem is dat KVP binnen de populatie wilde zwijnen endemisch zou kunnen
worden. Gezien de omvang van de populaties en de verdeling van de wilde zwijnen
over de diverse gebieden in Nederland, is onderling contact van wilde zwijnen
moeilijk uit te sluiten. Het scheiden van gebieden en groepen dieren met behulp van
rasters en natuurlijke barrières is op de Veluwe snel uitvoerbaar. Voor de Meinweg is
een afrastering niet mogelijk. Door bindingsvoeren kan bereikt worden dat een deel
van de wilde zwijnen in het gebied blijft, maar dit is alleen effectief indien dit gebeurt
in overleg met en medewerking van wildbeheerders in het aangrenzende deel van
Duitsland.
De groep van deskundigen concludeert hieruit:
· Compartimentering van de gebieden met wilde zwijnen is nodig (afsluiten van
gebieden waar uitvoerbaar)
· Er moet voorkomen worden dat wilde zwijnen in de buurt van gehouden varkens
kunnen komen
· In geval van direct gevaar moet afschot van wilde zwijnen worden gestopt
· Enkel afschot voor monitoring of screening dient te worden toegestaan
· Natuurgebieden kunnen in geval van een uitbraak open blijven voor publiek
· Er moet worden gezocht naar dode of zieke dieren om een besmetting zo spoedig
mogelijk op te merken.
Daar waar compartimentering niet effectief toepasbaar is,
· Moeten dieren door het gebruik van bindingsvoer binnen gebied gehouden worden
· Daarbij moet grensoverschrijdend worden samengewerkt.
Ad 2
Wanneer KVP uitbreekt onder wilde zwijnen, is het nodig te voorkomen, dat wilde
zwijnen direct of indirect met tamme varkens in contact komen. Aangeraden wordt
om de bedrijven af te scheiden. Dit zou bij voorkeur door een elektrisch raster
kunnen gebeuren. Voor bedrijven met gehouden varkens zal in geval van een
uitbraak een ophokplicht moeten worden ingevoerd.
De groep van deskundigen concludeert:
· Compartimentering in toezichtsgebieden is aan te raden
· Afschot van wilde zwijnen moet worden beperkt tot:
o afschot voor monitoring op aanwijzing van de bevoegde autoriteit
o afschot van solitaire, trekkende dieren tussen leefgebieden.
· Daar waar kans is op contact tussen wilde zwijnen en gehouden varkens wordt
aangeraden om de dieren aan gebieden te binden
o door het bijvoeren binnen het gebied of
o door het gebruik van (tijdelijke) rasters.
· Indien bijvoeren is toegestaan, dan mag hiervoor alleen plantaardig voedsel worden
gebruikt.
· Mensen met een beroepsmatige binding met gehouden varkens mogen geen
gebieden betreden waar wilde zwijnen voorkomen.
· Er mogen geen landbouwwerktuigen voor zowel werk op een locatie met gehouden
dieren als voor werk in natuurgebieden worden gebruikt.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit