Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Toelichting bij de Tijdelijke regeling stimulering pilot projecten maatschappelijke stage
Algemene toelichting
Het kabinet Balkenende-IV kiest voor de invoering van de maatschappelijke stage vanuit het motto:
"Samen leven kun je leren" (www.samenlevenkunjeleren.nl). Met de invoering van een
maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs, wil het kabinet leerlingen doen
ervaren hoe mooi het is om iets voor een ander te doen. Tijdens de maatschappelijke stage merkt de
leerling dat zijn/haar inzet ertoe doet en dat de samenleving is wat je er met anderen van maakt, met
andere woorden: de maatschappelijke stage stimuleert kennismaking `met de ander' al op jonge
leeftijd.
De uitgangspunten van de maatschappelijke stage zijn:
Initiatief bij de leerling, regie bij de school;
Vrijheid, geen vrijblijvendheid;
Begeleiding op maat;
Geen nieuwe bureaucratie of zware verantwoordingslast;
Betrokkenheid van alle maatschappelijke sectoren; en
Draagvlak in het veld.
Deze zes uitgangspunten zijn uitgewerkt in het Plan van Aanpak van de maatschappelijke stage en
ondertekend op 9 november 2007 door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Van
Bijsterveldt-Vliegenthart.
In de jaren 2008-2012 wordt in fasen toegewerkt naar een situatie waarbij alle leerlingen tijdens hun
middelbare schooltijd verplicht een maatschappelijke stage volgen van minimaal 72 uur. De opbouw is
als volgt. Het schooljaar 2008/09 wordt gebruikt om de invoering zoveel mogelijk te stimuleren en
betrokkenen van elkaar te laten leren. Vanaf schooljaar 2009/10 wordt de invoering versneld. Vanaf
schooljaar 2010/11 moeten alle scholen over een invoeringsplan maatschappelijke stage beschikken.
Voor leerlingen die vanaf schooljaar 2011/12 instromen in het voortgezet onderwijs is de
maatschappelijke stage wettelijk verplicht en integraal onderdeel van het onderwijsprogramma en
opgenomen in de lumpsumfinanciering van scholen.
De onderhavige regeling ziet toe op het schooljaar 2008/09 om zoveel mogelijk te stimuleren en
betrokkenen van elkaar te laten leren.
Als onderdeel van de gefaseerde invoer maatschappelijke stage starten voor de zomer 2008 tijdelijke
pilot projecten die informatie op moeten leveren over de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en het
maatschappelijk rendement van de maatschappelijke stage. De looptijd van de pilot projecten is één
jaar; schooljaar 2008/09. Het streven is dat binnen deze periode per pilot project een aantal
stageleerlingen afhankelijk van het aantal leerlingen dat jaarlijks in het pilotprojectgebied het
voortgezet onderwijs instroomt en per stageleerling een maatschappelijke stage van minimaal 30
klokuren volgen. Met deze pilot projecten wordt informatie verzameld over naar verwachting circa
70.000 leerlingen die binnen één jaar een stageplek vinden en begeleid worden bij die stage. Met de
pilot projecten krijgt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zicht op factoren die
bepalend zijn voor de implementatie van het groeimodel na schooljaar 2008/09. Hierdoor is eventuele
bijsturing van het plan van aanpak mogelijk.
De tijdelijke pilot projecten zijn te karakteriseren als stelselprojecten of projecten gericht op het
ontstaan van een stevige, lokale infrastructuur rond de maatschappelijke stage. Scholen, gemeenten,
vrijwilligerscentrales of andere bemiddelaars en stageaanbieders zijn de belangrijkste partijen die
onderdeel uitmaken van deze tijdelijke pilot projecten.
Vereiste voor de pilot projecten is dat in het schooljaar 2008/09 van alle scholen die deel uitmaken van
de pilot projecten zo veel mogelijk leerlingen een maatschappelijke stage volgen van minimaal 30
klokuren. Meer klokuren mag natuurlijk ook, zolang aan het einde van de gefaseerde invoer in 2011/12
elke leerling op minimaal 72 klokuren maatschappelijke stage uitkomt. Bij de keuze in pilot projecten
speelt representativiteit voor de situatie in Nederland een belangrijke rol. De Minister heeft de wens
om de verschillende pilot projecten maatschappelijke stage een zo groot mogelijke afspiegeling te laten
zijn van de Nederlandse samenleving. Daarom let het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap op: geografische spreiding, combinatie in schoolsoorten, maatschappelijke breedte in
aangeboden stageplaatsen en wijze waarop bemiddeling en begeleiding vorm krijgen binnen de
verschillende pilot projecten.
Uiteindelijk verzamelt en analyseert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de
resultaten van de pilot projecten. Daarbij gaat het vooral om de vragen als: Lukt het scholen om binnen
het schooljaar 2008/09 al hun leerlingen minimaal 30 klokuren stage te laten lopen? Zijn er voldoende
stageplaatsen? Waar lopen de betrokken partijen in de praktijk tegenaan? De pilot projecten eindigen
eind schooljaar 2008/09. Dit is een belangrijk moment waarop kan worden bijgestuurd.
Naast het stimuleren van de pilot projecten maatschappelijke stage is het via deze regeling ook
mogelijk door maatschappelijke organisaties grote aantallen stageplaatsen ter beschikking te stellen
(momenteel varieert het aantal tussen de 2.000 en 12.000 stageplaatsen per organisatie). Deze
organisaties kunnen een verzoek indienen om een intentieverklaring te ondertekenen met de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Als tegemoetkoming voor deze initiatieven van
maatschappelijke organisaties stelt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een subsidie
beschikbaar van 10 euro voor elke toegezegde en gerealiseerde stageplaats. Initiatieven die aan de
pilot projecten deel willen nemen, moeten: ervaring hebben met maatschappelijke stages, bewezen
hebben samen te werken, zelf een actieve rol in het uitdragen van opgedane kennis en ervaring spelen
en regelmatig aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rapporteren. Dit wordt
geregeld in artikel 13 van de onderhavige regeling.
De scholen dienen bij de uitvoering van een pilot project maatschappelijke stage rekening te houden
met de (Europese) aanbestedingsregels, wanneer in het schooljaar 2008/09 opdrachten voor diensten
of leveringen aan derden worden verstrekt.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2.
De doelomschrijving van de regeling is vervat in artikel 2. De looptijd van de pilot projecten
maatschappelijke stage is één jaar, namelijk het schooljaar 2008-2009.
Een pilot project maatschappelijke stage bestaat uit een samenwerking van twee of meer scholen en
een of meer stagebieders en één van de hiernagenoemde partijen: een stagemakelaar en/of
gemeenten. Deze partijen participeren in één pilot project maatschappelijke stage. Voor deze pilot
projecten stelt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een totaalbedrag beschikbaar van
15.500.000. De subsidie per pilot project maatschappelijke stage wordt betaald aan de penvoerder.
Artikel 3.
Eerste lid
Het bedrag van 15.500.000 is bedoeld voor de stimulering van de pilot projecten maatschappelijke
stage in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2008-2009. De pilot projecten maatschappelijke
stage kunnen tot het totaalbedrag van 15.500.000 subsidie aanvragen. Daarboven is geen
subsidieverlening meer mogelijk.
Tweede lid
Het beschikbare bedrag per stageleerling is 200. De pilot projecten maatschappelijke stage hebben
de beschikking over 200 per stageleerling die daadwerkelijk in het schooljaar 2008/09 een
maatschappelijke stage heeft gelopen. Het aantal stageleerlingen en het daarbijhorende
subsidiebedrag van x aantal stageleerlingen keer 200 dient door de penvoerder zo precies mogelijk
geraamd te worden. Indien aan het einde van het schooljaar 2008/09 blijkt dat het feitelijk aantal
stageleerlingen in een bepaald pilot project maatschappelijke stage significant afwijkt van het, in het
begin van het schooljaar 2008/09, opgegeven aantal stageleerlingen, zal het teveel betaalde
subsidiebedrag worden teruggevorderd.
Artikel 4.
Eerste lid
Een pilot project maatschappelijke stage bestaat uit een samenwerking van twee of meer scholen en
een of meer stagebieders en één van de hiernagenoemde partijen: een stagemakelaar en/of
gemeenten. Deze groepen werken samen in één pilot project maatschappelijke stage. In één pilot
project wordt, door de participanten in dat pilot project, een penvoerder aangewezen. Deze
penvoerder levert, in samenspraak met andere participanten, één activiteitenplan en één begroting,
namens het gehele pilot project maatschappelijke stage in.
Tweede lid
De bekostigingsgrondslag is als volgt. Een school ontvangt subsidie voor het aantal stageleerlingen in
het schooljaar 2008/09 in het voortgezet onderwijs, indien aan alle vereisten in onderhavige regeling is
voldaan.
Derde lid
Het aantal deelnemende stageleerlingen moet groter of gelijk zijn aan het aantal leerlingen dat
jaarlijks instroomt in een pilotprojectgebied. Dit is om te voorkomen dat te kleine groepen
stageleerlingen worden ingeschreven voor een pilot project maatschappelijke stage, waardoor er aan
het einde van schooljaar 2008/09 geen goed onderling vergelijkingsmateriaal beschikbaar is en de
onderlinge samenwerking tussen verschillende scholen en andere betrokkenen niet wordt
gestimuleerd. Daarnaast wordt een zo reëel mogelijke testsituatie gecreëerd, uitgaande van de
gefaseerde invoering richting het schooljaar 2011/12.
De algemene idee van de pilot projecten maatschappelijke stage is namelijk dat scholen en
samenwerkingsverbanden ontstaan waarbinnen de onderlinge spelers (scholen, bemiddelaars,
stagebieders etc.) elkaar stimuleren en van elkaar kunnen leren.
Vierde lid
Vanaf 2011 zal de maatschappelijke stage voor iedere leerling in het voortgezet onderwijs 72 klokuren
bedragen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft ervoor gekozen om gedurende
de pilot projecten maatschappelijke stage een minimum aantal klokuren van 30 te hanteren. Indien
een school of een individuele leerling meer dan 30 klokuren zou willen gebruiken voor de
maatschappelijke stage is dat, onder de bestaande voorwaarden, mogelijk.
Tot een maximum van 72 klokuren komt ten laste van de onderwijstijd. Indien door een bepaalde
stageleerling meer dan 72 klokuren maatschappelijke stage wordt verricht, valt het maximum van 72
klokuren in de onderwijstijd.
Vijfde lid
Voor het welslagen van de maatschappelijke stage en een resultaat wat tot goed onderling
vergelijkingsmateriaal leidt, is het van groot belang dat de verschillende pilot projecten in hun
werkwijze divers zijn. Om deze diversiteit te bereiken wordt onder andere gekeken naar de volgende
criteria: geografische spreiding, combinatie in schoolsoorten, de maatschappelijke breedte in de
aangeboden stageplaatsen en de wijze waarop bemiddeling en begeleiding vorm krijgen binnen een
project maatschappelijke stage.
Geografische spreiding wordt vertaald naar pilot projecten die over het gehele land zijn verspreid, in
zowel stedelijk als ruraal gebied. Combinatie in schoolsoorten wordt uitgedrukt dat zowel
praktijkonderwijs als vmbo-, havo-, als vwo-scholen of een combinatie hiervan mee zullen werken in
een pilot project maatschappelijke stage.
De maatschappelijke breedte wordt uitgedrukt in de diversiteit van aangeboden stageplaatsen.
Stageplaatsen zijn te verdelen in de volgende subcategorieën: Sociale cohesie en verantwoordelijkheid
voor de samenleving, Zorg, Welzijn en sport, Natuur en milieu, Kunst en cultuur, Techniek, ICT en
elektronica en Overige (conform pagina 92 tot en met 100 van het Plan van Aanpak Maatschappelijke
Stage).
Zesde lid
Zowel het activiteitenplan en de begroting dienen tegelijkertijd en in één pakket te worden verzonden
aan CPS. Het postadres van CPS luidt:
CPS
Postbus 1592
3800 BN AMERSFOORT
Artikel 5.
Eerste lid
Voordat een subsidie al dan niet wordt toegekend aan het samenwerkingsverband in een pilot project
maatschappelijke stage dient de penvoerder, namens het samenwerkingsverband, ten behoeve van dat
pilot project een activiteitenplan en een begroting in. Dit geschiedt tegelijkertijd in één pakket. De
penvoerder is degene die de daadwerkelijke aanvraag indient.
Dit kan via het postadres van CPS:
CPS
Postbus 1592
3800 BN AMERSFOORT
Tweede lid
Aanvragen die na 1 augustus 2008 (16:00 uur 's middags) binnenkomen, worden afgewezen.
Artikel 6.
Eerste lid
De Beoordelingscommissie wordt ondergebracht bij CPS. De commissie beoordeelt de aanvragen
(activiteitenplan en begroting) en zendt haar oordeel over de aanvraag naar het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Tweede lid
Om de deugdelijkheid van de motivering te toetsen, gaat CPS in op de eisen gesteld in artikel 4 en geeft
zij een onderlinge mate van scoring aan in de verschillende aanvragen en naar aanleiding van die
eisen, mate van scoring en de ingediende aanvraag brengt CPS aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap een advies uit. Dit advies wordt uiterlijk drie weken na 1 augustus 2008 uitgebracht.
Vierde lid
Om de onafhankelijkheid van de commissie te waarborgen, bestaat de commissie niet uit ambtenaren
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of van het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit.
Vijfde lid
Vanwege het feit dat de pilot projecten maatschappelijke stage slechts gelding hebben voor het
schooljaar 2008-2009 wordt de beoordelingscommissie voor een periode van de duur van de
onderhavige regeling ingesteld.
Artikel 7.
Eerste lid
Binnen uiterlijk vijf weken na ontvangst van het advies van de Beoordelingscommissie (in vervolg op
artikel 6, tweede lid , van deze regeling) beslist de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of
het desbetreffende project zal starten als een pilot project maatschappelijke stage.
Tweede lid
De Minister neemt in zijn beslissing op de aanvragen de mate van onderlinge scoring van de adviezen
van de Beoordelingscommissie mee.
Artikel 8.
Dit artikel is overeenkomstig hetgeen is gesteld in Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 9.
Eerste lid
Subsidievaststelling vindt, in principe, plaats aan het einde van het schooljaar 2008/09. Aangezien veel
betrokkenen gedurende de pilot projecten maatschappelijke stage investeringen doen om de (pilot
projecten) maatschappelijke stage tot een succes te maken, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap voorschotten te verlenen.
Derde lid
Indien de penvoerder van een pilot project maatschappelijke stage nalaat om voor 15 september 2009
de eindrapportage aan CPS te zenden, zal de resterende 20 percent van het totaalbedrag van de
subsidie niet worden verstrekt.
Artikel 10.
Indien na subsidieverlening blijkt dat een significant verschil bestaat tussen de aantallen opgegeven
stageplaatsen of stageleerlingen en de feitelijk gerealiseerde stageplaatsen of het feitelijk
gerealiseerde aantal stageleerlingen kan (gedeeltelijke) terugvordering van de subsidie plaatsvinden.
Artikel 12.
Eerste lid
Subsidie wordt verstrekt indien wordt voldaan aan hetgeen gesteld in artikel 2 of artikel 13 van deze
regeling. Terugvordering kan plaatsvinden naar aanleiding van hetgeen is gesteld in artikel 10 van de
regeling.
Vierde lid
CPS ontwikkelt in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gedurende
het schooljaar 2008/09 een format waar de verschillende pilot projecten maatschappelijke stage hun
eindrapportage op in kunnen vullen. Deze format wordt in de tweede helft van het schooljaar 2008/09
door CPS aan de penvoerder van de deelnemende samenwerkingsverbanden gestuurd. In de
eindrapportage wordt, naast de overige eisen uit deze regeling, een overzicht gegeven van de baten en
de lasten die voortvloeien uit het desbetreffende pilot project maatschappelijke stage.
Zesde lid
Samenwerkingsverbanden houden zich beschikbaar om aan het einde van het schooljaar 2008/09 mee
te doen aan enquêtes. Tevens houden de samenwerkingsverbanden zich beschikbaar om een jaar later,
aan het einde van het schooljaar 2009/10, eveneens aan enquêtes deel te nemen. Deze extra
mogelijkheid zorgt dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een jaar later kan bezien
of de pilot projecten maatschappelijke stage een succes blijven en waar er eventueel bijgestuurd zou
moeten worden.
Artikel 13.
Eerste lid
In de periode, voorafgaand aan de start van de pilot projecten maatschappelijke stage, heeft een aantal
maatschappelijke organisaties bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kenbaar
gemaakt dat zij aan de slag willen met de maatschappelijke stage. Met deze partijen zijn
intentieverklaringen getekend waarin grote aantallen stageplaatsen zijn toegezegd. De aantallen
variëren van 2.000 tot 12.000 stageplaatsen. Deze organisaties zijn onder andere: Youth for Christ,
MO-Groep, Aedes, Het Nederlandse Rode Kruis, Scouting Nederland, het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (waaronder LTO Nederland, Staatsbosbeheer, Landschapsbeheer en
Voedselstrategie) en De Zonnebloem. Deze organisaties worden ingezet om van de maatschappelijke
stage een succes te laten maken. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil deze
organisaties tegemoet komen en stelt 10 per stageplaats beschikbaar. Deze tegemoetkoming is
enerzijds bedoeld om de partijen in staat te stellen via interne campagne lokale afdelingen c.q.
vestigingen met voortvarendheid aan de slag te laten gaan met maatschappelijke stage. Anderzijds
zullen partijen vanuit hun koplopersrol ook andere organisaties hiermee enthousiast maken en
ondersteunen om eveneens aan de slag te gaan met maatschappelijke stage. Met dit artikellid wordt
beoogd dat eerdere intentieverklaringen een plek krijgen binnen het juridisch kader.
Derde lid
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de periode voorafgaand aan de
start van de pilot projecten maatschappelijke stage intentieverklaringen getekend met organisaties die
grote aantallen stageplaatsen hebben toegezegd. Als tegemoetkoming voor de toezegging en de
realisatie hiervan, alsmede voor de voortrekkers- en koplopersrol die zij vervullen en hebben vervuld,
wordt een bedrag van 10 euro per stageplaats ter beschikking gesteld. Deze organisaties stellen
stageplaatsen beschikbaar, variërend in aantal van 2.000 tot 12.000 stageplaatsen.
Vierde lid
Het totale subsidiebedrag voor de stimulering van de uitwerking van deze intentieverklaringen,
genoemd in artikel 13, bedraagt 750.000.