Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
VO/OK/12375
Onderwerp
Beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en
Rekenen.
1. Achtergrond
In het Coalitieakkoord hebben we afgesproken dat wat leerlingen moeten kennen en kunnen aan het
einde van hun leerloopbaan duidelijk wordt vastgelegd. De basisvaardigheden taal en rekenen staan
centraal in de strategische (kwaliteits)agenda's voor primair, voortgezet, middelbaar beroeps- en hoger
onderwijs. Er is sprake van urgentie: uit (internationaal vergelijkende) onderzoeken als PISA komt naar
voren dat Nederlandse leerlingen minder goed presteren op deze basisvaardigheden dan voorheen het
geval was. En juist een goede beheersing van deze vaardigheden is essentieel voor een succesvolle
onderwijsloopbaan en voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Taal- en rekenvaardigheden
beïnvloeden de prestaties in alle andere vakken.
Door de toegenomen maatschappelijke aandacht voor de basisvaardigheden en het grotere belang
daarvan binnen het onderwijs heeft de Inspectie van het Onderwijs een meerjarig onderzoeks-
programma opgezet naar de prestaties van leerlingen op het gebied van de basisvaardigheden
Nederlandse taal, rekenen en sociale omgang, en naar de activiteiten van scholen op dit terrein.
Dit onderzoeksprogramma gaat over het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo. Op
27 februari 2008 hebben wij drie rapporten van de Inspectie over (basale) taalvaardigheden aan uw
Kamer gezonden (Kamerstukken 2007-2008, 31 293 en 31 289, nr. 5 van 5 maart 2008).
Deze inspectieonderzoeken onderstrepen het belang van ferme en gerichte acties om de
basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren: de taalvaardigheid van vooral de taalzwakkere
leerlingen moet worden verbeterd. De Inspectie geeft aan dat er grote behoefte bestaat aan
leerstandaarden of vaste referentieniveaus voor de basisvaardigheden op verschillende momenten in
het onderwijstraject van elke leerling met de daarbij behorende toetsen. Daarbij tekent zij aan dat het
hebben van referentieniveaus niet voldoende is: op schoolniveau moet dit handen en voeten krijgen,
zeker ook voor de zwakkere leerlingen. Er blijken grote verschillen tussen scholen te zijn in de mate
waarin zij invloed uitoefenen op het taalvaardigheidniveau van hun leerlingen.
In 2005 bleek dat te veel leerlingen die instroomden bij de pabo-opleidingen onvoldoende scoorden op
basisvaardigheden voor taal en rekenen. Dit is zorgelijk, want de pabo-student van nu is de leraar van
blad 2/20
morgen. De constatering dat veel leerlingen die bij de pabo-opleiding instromen de basisvaardigheden
onvoldoende beheersen, is een signaal dat er in het gehele stelsel een verbetering van het taal- en
rekenonderwijs nodig is, want er is immers niet één specifieke vooropleiding voor de pabo.
Wat nodig is, is een goede doorlopende leerlijn voor taal en rekenen, van de voor- en vroegschoolse
educatie (vve), het primair en voortgezet onderwijs tot en met het hoger onderwijs. Dit is per definitie
een gedeelde verantwoordelijkheid van alle sectoren. Want het gaat er niet alleen om, dat binnen een
sector het taal- en rekenonderwijs op orde is, maar ook en vooral dat de aansluiting tussen de sectoren
goed is. Dan weten `aanleverende' scholen waar leerlingen naartoe moeten en weten `ontvangende'
scholen over welke kennis en vaardigheden leerlingen geacht worden te beschikken. En juist die
bovensectorale aanpak vereist aanvullende maatregelen.
`Goed bestuur' en autonomie zijn kernbegrippen in het onderwijsbeleid van de laatste jaren. Vanuit de
gedachte dat scholen en leraren, de deskundigen dus, het beste zelf kunnen bepalen hoe zij een goed
onderwijsaanbod realiseren, treedt de overheid op het terrein van de regelgeving terug. Maar bij het
vraagstuk van de doorlopende leerlijnen en de aansluiting binnen en tussen de verschillende sectoren
van het onderwijs heeft de autonomie van scholen duidelijke grenzen. De autonomie van de één is
immers de onvrijheid van de ander: de verschillende onderdelen van het onderwijs zijn afhankelijk van
elkaar. Het gevolg kan zijn dat leerlingen vastlopen op de verschillende `schakels' binnen het stelsel.
`Optimaliseren van doorlopende leerlijnen' betekent dat het onderwijssysteem zó in elkaar moet zitten,
dat er in zowel vakinhoudelijke, vakdidactische en leer- en ontwikkelingspsychologische zin sprake is
van een passende en logische ordening en opbouw van de leerstof. Dat is voor het grootste deel de
verantwoordelijkheid van scholen en docenten. Maar juist op het punt van de doorstroming en
doorlopende leerlijnen ligt er echter ook een overheidsverantwoordelijkheid. Daarom hebben wij vorig
jaar de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (commissie Meijerink) geïnstalleerd. Op
23 januari jl. heeft zij haar eindrapport aan ons aangeboden.
2. Hoofdlijnen van het advies van de expertgroep
De kern van het advies van de expertgroep is het ontwerp van het referentiekader taal en rekenen, dat
is opgebouwd uit vier referentieniveaus. Die zijn specifiek voor 12, 16 en 18 jaar. In de referentie-
niveaus wordt zichtbaar welke kennis en vaardigheden noodzakelijk of na te streven zijn, hoe
onderdelen ervan op elkaar aansluiten, hoe bepaalde kennis en vaardigheden worden onderhouden en
welke kennis en vaardigheden worden verdiept. Met het vaststellen van de basiskennis en
basisvaardigheden zijn twee doelen verbonden. Ten eerste een samenhangend curriculum voor taal en
rekenen, binnen en over onderwijssectoren heen, en ten tweede het verbeteren van de taal- en
rekenprestaties van leerlingen. Met betrekking tot `rekenen' is in het advies uitgegaan van wat in het
spraakgebruik `rekenen' wordt genoemd, maar wat wettelijk en in examenprogramma's een subdomein
is van het schoolvak rekenen en wiskunde (po) of wiskunde (vo en mbo).
Tijdens hun schoolloopbaan komen leerlingen verschillende 'overgangen' of `drempels' tegen. Deze
drempels bevinden zich binnen een onderwijssector of op de overgangen van de ene naar de andere
blad 3/20
onderwijssector. Idealiter weet de `aanleverende' instelling wat leerlingen in de `ontvangende' instelling
nodig hebben, en de `ontvangende' instelling weet welke kennis en vaardigheden de leerlingen intussen
hebben verworven. Maar in de praktijk blijken onderwijsprogramma's aan beide zijden van deze
drempels op het gebied van basiskennis en basisvaardigheden van taal en rekenen echter vaak niet
goed aan te sluiten. De referentieniveaus die de expertgroep heeft ontworpen zijn daarom juist
sectoroverstijgend beschreven en dienen daarmee als ijkpunt voor de `afnemende' en `afleverende'
instelling. Het advies geeft een eerste aanzet om de referentieniveaus voor de verschillende leeftijden
te vertalen naar de verschillende onderwijstypen.
Het vaststellen van referentieniveaus mag er in de ogen van de expertgroep niet toe leiden dat
leerlingen zich niet verder kunnen ontwikkelen. Daarom zijn de vier referentieniveaus verdeeld in twee
kwaliteiten: een fundamentele kwaliteit (F) en een streefkwaliteit (S). De fundamentele kwaliteit hoort
door alle leerlingen gerealiseerd te worden. De streefkwaliteit is een uitdagend perspectief voor
leerlingen die op dat moment meer aankunnen. Het niveau 2F is gedefinieerd als algemeen
maatschappelijk niveau. Iedereen in Nederland moet dit niveau (kunnen) behalen.
Schematisch weergegeven:
REFERENTIEKADER
1
1F 12 jaar 2
1S 2F 16 jaar 3
2S 3F 18 jaar 4
3S 4F
4S
Algemeen maatschappelijk niveau
Drempels
De expertgroep adviseert OCW de referentieniveaus in een sectoroverstijgend document vast te
stellen, ze verplichtend voor te schrijven en in te zetten op continue kwaliteitsbewaking, zowel op
landelijk niveau als op het niveau van de school. In elke sector dienen de referentieniveaus gepaard te
gaan met een verplicht verificatiesysteem (toetsing en waardering).
De overheid dient volgens de expertgroep prioriteit te geven aan basiskennis en basisvaardigheden
voor taal en rekenen en te investeren in de noodzakelijke voorwaarden (scholing, tijd en middelen) om
een substantiële niveauverhoging te bereiken. De expertgroep ziet de referentieniveaus slechts als een
eerste begin aangezien met name de vakinhoudelijke en didactische afstemming tussen de
verschillende onderwijssystemen nog veel verder moet worden ontwikkeld. Niet voor niets legt de
expertgroep de nadruk op diverse vormen van nascholing van leraren: nascholing gericht op de eigen
blad 4/20
taal- en rekenvaardigheden, gericht op het verbeteren van het leren door de leerlingen en gericht op
coördinerende activiteiten binnen het taal- en rekenbeleid. Er moet volgens de expertgroep in het
primair en voortgezet onderwijs ook kritisch gekeken worden naar de verhouding tussen Nederlands en
rekenen en de andere leergebieden. De expertgroep pleit ook voor meer onderwijstijd voor taal en
rekenen (zowel ná, binnen als naast het onderwijs) en een extra leerjaar (voor leerlingen die dat nodig
hebben) wordt daarbij niet uitgesloten. Het toezicht door de Inspectie moet naar het oordeel van de
expertgroep inzichtelijk gaan maken hoe scholen presteren, gemeten aan de hand van de
referentieniveaus.
De expertgroep adviseert om voor de pabo en tweedegraads lerarenopleidingen een duidelijke
instroomeis te definiëren (te weten niveau 3F) en de referentieniveaus op te nemen in de
bekwaamheidseisen. De brede bevoegdheid van de leraren dient te worden gehandhaafd, maar de
expertgroep stelt een diplomasysteem voor waarin specialisaties met bijbehorende certificaten worden
behaald. Om het onderwijs op de pabo en tweedegraads lerarenopleidingen doelgerichter te maken
wordt geadviseerd om te komen tot een gemeenschappelijk eindniveau.
De expertgroep sluit het advies af met aanbevelingen voor de implementatie. Voorgesteld wordt om een
agentschap in te richten dat over de sectoren heen de implementatie van referentieniveaus bevordert,
door onder meer:
· ondersteuningsaanbod te organiseren en te entameren;
· scenario's te ontwikkelen voor effectieve vormgeving van taal- en rekenonderwijs;
· implementatievragen van de scholen te expliciteren;
· communicatie, ook tussen de sectoren, te verzorgen en;
· activiteiten binnen de sectoren te stimuleren en te coördineren.
Door de expertgroep wordt voorgesteld om, vooruitlopend op spoedige wettelijke voorschriften, al
pilots te starten waarin scholen op onderdelen ervaringen met het referentiekader kunnen opdoen. Om
de implementatie intensief en overzichtelijk te maken wordt een maximale realisatieperiode
(curriculumduur plus 1 jaar) voorgesteld en wordt gepleit voor extra middelen.
De expertgroep doet ook enkele sectorspecifieke aanbevelingen die gevolgen zullen hebben voor de
verschillende systemen van toetsing en examinering:
· laat voor het primair onderwijs een eindtoets ontwerpen voor 1F- en 1S-niveau, eventueel bij
of in de bestaande eindtoetsen voor het basisonderwijs. Onderzoek de mogelijkheid deze
eindtoets te verplichten voor alle leerlingen;
· zorg ervoor dat in het voortgezet onderwijs (vmbo, havo en vwo) de doorstroomrelevante
onderdelen uit het taal- en rekenonderwijs op de diverse niveaus worden getoetst, hetzij als
voorwaarde voor deelneming aan het centrale examen, hetzij als onderdeel van het centraal
examen, dan wel van het schoolexamen en;
· verplicht het mbo om voor taal en rekenen een vorm van centrale examinering in te voeren.
blad 5/20
3. Reactie op het advies van de Expertgroep
Ondanks de relatief korte ontwikkelperiode en de complexe materie kan gesproken worden van een
gedegen advies, zowel naar inhoud als naar proces. Daar zijn we de expertgroep zeer erkentelijk voor.
De urgentie van een directe aanpak van de problemen door maatregelen te treffen voor een
kwalitatieve inhaalslag en voor verbetering van de structurele situatie wordt nog eens onderschreven
door de uitkomst van de Toets Taal en Rekenen die door Cito in januari 2008 is afgenomen onder
15.000 leerlingen in het voortgezet onderwijs. In lijn met het advies van de expertgroep staan wij dan
ook voor:
· het omhoog brengen van het niveau van het taal- en rekenonderwijs in alle sectoren;
· het vaststellen van referentieniveaus taal en rekenen/wiskunde met fundamentele en
streefkwaliteiten in alle sectoren ;
· een sectoroverstijgende aanpak in het belang van doorlopende leerlijnen taal en rekenen.
Het beheersen van de basisvaardigheden voor taal en rekenen is een noodzakelijke voorwaarde voor
een goede ontwikkeling van de verdere (school)loopbaan.
Het advies geeft ons inziens een duidelijke richting, maar werpt wel vragen op over de uitvoering. Zo
moet bijvoorbeeld voor de structurele implementatie de `koppeling' van de 4 referentieniveaus met de
bijbehorende fundamentele- en streefkwaliteiten aan de verschillende onderdelen en overgangen van
het Nederlandse onderwijsstelsel nog grotendeels worden gemaakt. De koppelingen die al voorgesteld
zijn door de expertgroep vormen het uitgangspunt voor een inhaalslag op de korte termijn. Zorgvuldig
overleg met deskundigen, leraren en schoolleiders, zowel op de korte als op de lange termijn is
noodzakelijk. Om de adviezen van de expertgroep in de dagelijkse onderwijspraktijk te laten `landen'
zullen immers zowel door de overheid als door scholen maatregelen getroffen moeten worden. De
referentieniveaus zullen door OCW worden vertaald naar de eindtermen, kwalificatiedossiers en
examenprogramma's. Uitgangspunt daarbij is een sectoroverstijgende aanpak met ruimte voor
sectorspecifieke uitwerking (zie paragraaf 3.1).
Wij beschouwen de aanbevelingen van de expertgroep als een goed vertrekpunt om daadwerkelijk
doorlopende leerlijnen voor taal en rekenen te realiseren en de leerprestaties van leerlingen te
verbeteren. Op basis van verschillende onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het hanteren van
absolute leerstandaarden zoals de referentieniveaus en het systematisch toetsen van de leerprestaties
en vorderingen van leerlingen een positief effect hebben op de leerresultaten. Uit internationaal
vergelijkend onderzoek blijkt dat centrale examinering bijdraagt aan onderwijskwaliteit. Onder-
wijsstelsels die gekenmerkt zijn door centrale examens en autonomie voor scholen scoren beter op de
internationaal vergelijkbare PISA wiskundetest (zie bijvoorbeeld L. Wößmann, 2005, The effect
heterogeneity of central examinations: evidence from TIMSS, TIMSS-repeat and PISA, Education
Economics, vol.13(2), p.143-169). Onderzoek toont ook aan dat transparantie van leerprestaties een
sleutel is tot gericht onderwijsbeleid, zowel op school- als op landelijk niveau. Gericht werken met
referentieniveaus stimuleert de resultaatgerichtheid van scholen en leidt tot een verbetering van de
prestaties van leerlingen. Door het werken met de referentieniveaus verandert de relatie tussen leraar
en leerling: er is een gezamenlijk streven om met de leerling een gemeenschappelijk doel te halen
blad 6/20
(Kuhlemeier e.a., 2002). Deze bevindingen sluiten aan bij de conclusies en aanbevelingen van de
commissie Dijsselbloem.
Binnen de verschillende sectoren zijn al verschillende acties gaande op het gebied van het taal- en
rekenonderwijs. In de verschillende kwaliteitsagenda's wordt hierop ingegaan. Het advies van de
expertgroep biedt een unieke kans om deze verschillende acties elkaar te laten versterken. De
implementatie op school- en instellingsniveau is primair een zaak van de (professionals in de) sectoren
zelf. Voor het opstellen van deze beleidsreactie is met de sectoren overlegd over vijf hoofdonder-
werpen: sectoroverstijgende regelgeving voor rekenen en taal, intensivering taal- en rekenonderwijs,
toetsing, ondersteuning en leraren. In deze besprekingen is onze eerste reactie op het advies van de
expertgroep getoetst aan de opvattingen die in de sectoren hierover leven en is de beleidslijn op
onderdelen aangescherpt. De gesprekken hadden ook als doel om scherp te krijgen welke rollen de
sectoren (én de sectororganisaties) hierbij voor zichzelf en voor anderen voor ogen hebben.
Wij sluiten aan bij de aanbeveling van de expertgroep om zo snel mogelijk duidelijk te maken wanneer
de beschrijving van de referentieniveaus en de bijdragen aan de doorlopende leerlijnen taal en rekenen
definitief en structureel zullen zijn. Een logische realisatieperiode voor een structurele verbetering zou
de curriculumduur + 1 jaar zijn. Voor de structurele verbeteringen zullen, in lijn met de aanbevelingen
van de commissie Dijsselbloem, `veldraadplegingen' en pilots worden opgezet. Gelet op de urgentie die
breed wordt gevoeld moet er echter al op korte termijn een inhaalslag worden gemaakt, waarvan
binnen 2 jaar al resultaten zichtbaar moeten zijn. In deze beleidsreactie komt deze tweedeling
voortdurend terug: enerzijds de start met maatregelen voor een structurele verbetering
(curriculumduur + 1 jaar) en anderzijds nu starten met een inhaalslag (resultaat binnen twee jaar).
Deze beleidsreactie concentreert zich op de al eerder genoemde vijf thema's: sectoroverstijgende
regelgeving, intensivering taal en rekenonderwijs, toetsing, ondersteuning en leraren. Doel is dat het
niveau van het taal- en rekenonderwijs in alle sectoren omhoog gaat en dat scholen hier duurzaam aan
werken. Hierbij hanteren we de volgende uitgangspunten.
1. Voor alle betrokkenen moet helder en transparant zijn wat leerlingen wanneer geleerd zouden
moeten hebben. Ook moet aangetoond kunnen worden over welke kennis en vaardigheden
leerlingen feitelijk beschikken. Daarom komen er heldere referentieniveaus voor
rekenen/wiskunde en taal voor alle sectoren;
2. Deze referentieniveaus dienen verschillende doelen voor alle sectoren. Allereerst hebben zij
tot doel de lat voor beheersing van de basisvaardigheden taal en rekenen hoger te leggen: er
zullen meer leerlingen moeten worden opgeleid voor het fundamentele kwaliteitsniveau en ook
meer leerlingen voor het streefniveau. Ten tweede maken referentieniveaus het mogelijk op
individueel leerlingniveau te voorzien in objectieve en gevalideerde gegevens over de
beheersing van de basisvaardigheden taal en rekenen voor de aansluiting tussen `toeleverende'
en 'ontvangende' scholen en instellingen. Ten slotte dienen de referentieniveaus binnen
blad 7/20
scholen en instellingen als ijkpunt om de ontwikkeling van individuele leerlingen optimaal te
kunnen volgen.
3. Degenen die met de referentieniveaus gaan werken moeten zich erin herkennen en er zich
`eigenaar' van voelen. Eigenaarschap op de werkvloer is dan ook essentieel.
4. Ten slotte staat voor ons voorop dat het niet voldoen aan de referentieniveaus van de echte
zorgleerlingen in het leerplichtig onderwijs er niet toe mag leiden dat hun leerloopbaan hapert
en bepaalde leerroutes op voorhand definitief geblokkeerd worden. Er zal dan ook worden
voorzien in arrangementen om deze leerlingen niet buiten de boot te laten vallen. Voor taal-
en/of rekenzwakke leerlingen zullen maatwerktrajecten worden ontwikkeld. Voor leerlingen
`die sneller gaan dan gemiddeld' worden streefkwaliteiten gedefinieerd.
3.1 Sectoroverstijgende regelgeving voor taal en rekenen
We gaan de referentieniveaus voor taal en rekenen/wiskunde vastleggen. Dit moet gebeuren in een
vorm die garandeert dat de referentieniveaus voor de verschillende sectoren op elkaar zijn afgestemd.
De referentieniveaus moeten immers richting geven aan het onderwijs in alle sectoren en met
betrekking tot de overgangen tussen de sectoren, zodat het voor iedereen helder is over welke kennis
en vaardigheden een leerling op een bepaalde leeftijd op een bepaald niveau moet beschikken.
De referentieniveaus die zijn opgesteld door de expertgroep zijn gebaseerd op professionele oordelen
en kunnen op hoofdlijnen rekenen op draagvlak, ook bij docenten. De referentieniveaus zijn echter nog
niet uitgebreid met het veld besproken en in de praktijk beproefd. Het is belangrijk dat diegenen voor
wie de referentieniveaus houvast moeten bieden, zoals docenten en schoolleiders, zich erin herkennen
en zich er `eigenaar' van voelen. Daarom wordt er in 2008 tijd genomen om de referentieniveaus voor
te leggen en zo nodig inhoudelijk te laten aanpassen door een groep deskundigen inclusief leraren en ze
daarna te bespreken met het veld. De expertgroep beveelt een extra ontwikkeltijd - gelet op de relatief
korte ontwikkeltijd die zij had - ook aan. In het najaar vinden brede `veldraadplegingen' plaats, waarin
de referentieniveaus worden voorgelegd aan schoolleiders en leerkrachten. Van september 2008 tot
augustus 2010 zal de tijd worden genomen voor sectorale en regionale intersectorale pilots (gericht op
de overgangen tussen sectoren) waarin de vertaling van de referentieniveaus naar het onderwijsproces
zorgvuldig bekeken zal worden. De effecten van toetsing, de impact van de maatregelen op leraren en
scholen en de verdere benutting van leerlingvolgsystemen en elektronische leeromgevingen (ELO's)
zullen nader onderzocht worden. Deze pilot-periode kan gelijk oplopen met het wetgevingstraject, dat
1 à 2 jaar zal vergen. In december 2008 worden de referentieniveaus, na consultatie en zo nodig
inhoudelijke aanpassing van de referentieniveaus door een groep deskundigen inclusief leraren en
vervolgens een brede veldraadpleging, vastgesteld. In augustus 2010 worden ze verankerd in
wetgeving.
Parallel aan de pilots worden de referentieniveaus wettelijk vastgelegd, zodat deze richtinggevend
worden voor het taal- en rekenonderwijs in alle sectoren. Zo wordt recht gedaan aan de onderlinge sa-
menhang. Voor de instroomeisen voor het hoger onderwijs geldt dat deze rechtsreeks gebaseerd zijn op
de diploma's en vakken van het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. De WHW zal
daarom niet aangepast hoeven te worden. Het wetgevingstraject vergt in totaal ongeveer 2 jaar (van
blad 8/20
intern concept tot Staatsblad) maar kan parallel aan de pilots worden vormgegeven. De bevindingen uit
de pilots zijn immers niet bepalend voor de vraag of zo'n wettelijke basis er moet komen: de pilots be-
treffen de uitvoering, niet het principe. Door uit te gaan van een samenhangend en sectoroverstijgend
wettelijk kader is sprake van heldere ijkpunten, waarmee de integraliteit van het beleid tot uitdrukking
komt. De vormgeving van het wettelijk kader zal verder worden uitgewerkt.
3.2. Intensivering taal- en rekenonderwijs
De expertgroep adviseert om prioriteit te geven aan basiskennis en basisvaardigheden voor taal en
rekenen. Aandacht voor taal en rekenen moet volgens de expertgroep onderdeel zijn van het algemene
schoolbeleid. Voor de intensivering van het taal- en rekenonderwijs in de sectoren primair en
voortgezet onderwijs en in het mbo zijn verschillende maatregelen gericht op de structurele
verbetering van taal- en rekenonderwijs en op de verhoging van het beheersingsniveau op korte
termijn denkbaar (inhaalslag). Per school of instelling is de behoefte verschillend en keuzes ter zake
moeten op school- of instellingsniveau gemaakt kunnen worden. Scholen moeten in de gelegenheid
gesteld worden om deze keuzes zelf te maken én scholen moeten erop aangesproken kunnen worden.
De doorlopende leerlijnen starten al vóór het primair onderwijs. Dit komt onder meer tot uiting in de
programma's voor voor- en vroegschoolse educatie (vve). De komende jaren wordt extra geïnvesteerd
in vve, onder meer door het vergroten van het doelgroepbereik, het verhogen van de kwaliteit van vve
en het verbeteren van de doorlopende leerlijn van voorschools naar vroegschools.
Scholen en instellingen kunnen ervoor kiezen extra leertijd te bieden aan leerlingen die dat nodig
hebben, gerichte acties te ondernemen om op korte termijn taal- en rekenachterstanden bij de
`zittende' leerlingen weg te werken (inhaalactie), een coördinator voor taal- en rekenonderwijs aan te
stellen, differentiatie te bieden, etcetera. Ook kunnen scholen extra ondersteuning geven aan
leerlingen die zonder die extra ondersteuning het (verhoogde) fundamenteel referentieniveau niet
halen (de zgn. structurele situatie). Dit gaat in het mbo met name om de deelnemers op niveau 1 en 2.
Deze leerlingen starten hun opleiding met een zeer laag instroomniveau en verwacht wordt dat ze niet
kunnen voldoen aan de gestelde referentieniveaus. Om de aansluiting met het hoger onderwijs vanuit
het mbo de komende periode snel te verbeteren zal ook extra ondersteuning voor taal en rekenen op
niveau 4 mogelijk worden gemaakt. Overigens zal in alle sectoren geïnvesteerd moeten worden om de
doorlopende leerlijnen (een goede overdracht naar de `afnemende' school) te realiseren.
3.3. Toetsing en examinering in het po, het vo en het mbo.
Het kan niet voldoende worden benadrukt dat het doel van het programma doorlopende leerlijnen taal
en rekenen is om het beheersingsniveau van de basisvaardigheden taal en rekenen omhoog te brengen
voor alle leerlingen in alle sectoren. En dat hier duurzaam aan wordt gewerkt. Naast activiteiten
gericht op een duurzame en structurele verbetering worden er direct activiteiten ingezet om een
inhaalslag te maken op de korte termijn.
Naast het vaststellen van het gewenste beheersingsniveau van de basiskennis en de basisvaardigheden
(de referentieniveaus) is het dus van groot belang dat er in alle onderwijssectoren zekerheid is of een
individuele leerling ook daadwerkelijk aan dat niveau voldoet. In alle sectoren zal daarom objectief en
gevalideerd worden vastgesteld of de leerlingen voldoen aan de basiskennis en basisvaardigheden op
blad 9/20
het gebied van taal en rekenen. Hierbij doen we recht aan de specifieke kenmerken van iedere sector
en zullen we optimaal aansluiten op de sectorale tradities van toetsing en examinering. Voor het
primair onderwijs doen we een brede verkenning naar toetsen en de relatie met de kwaliteit van het
Nederlands basisonderwijs. De aanbeveling van de expertgroep om de mogelijkheid te onderzoeken van
een verplichte eindtoets is onderdeel van deze bredere verkenning. Hierover bent u bij brief van 24
april jl. (met kenmerk PO/Kwaliteit/3518) nader geïnformeerd. Hierin is aangegeven dat u in juni 2008
een uitgewerkt voorstel ontvangt. Dat geldt in het bijzonder voor de wijze waarop met gebruikmaking
van het leerlingvolgsysteem de toegevoegde waarde van het onderwijs kan worden vastgesteld. Het
resultaat moet zijn dat er voor de overdracht aan de `afnemende school' objectieve en gevalideerde
gegevens per leerling beschikbaar zijn.
3.3.1. Diagnose
De referentieniveaus en toetsing bieden voor het eerst de mogelijkheid om de ontwikkeling van het
taal- en rekenniveau van een leerling door de gehele onderwijskolom nauwkeurig te volgen. Daarnaast
biedt het informatie op schoolniveau. Dit biedt scholen goede aanknopingspunten voor gerichte
maatregelen (gericht taal- en rekenbeleid). Er kan worden aangeven wat de toegevoegde waarde is van
de school aan het leerproces van de leerling. Toetsen zijn bedoeld voor het inrichten van een
`verbetercultuur'. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen toetsen met een diagnostisch
karakter en toetsen met een determinerend karakter. Zo kan op basis van diagnostische toetsen
vroegtijdig en gericht bijgestuurd worden, door bijvoorbeeld remediatie aan te bieden of door de
instructie te expliciteren en uit te breiden. Ook kan er extra aandacht komen voor kinderen met een
bovengemiddeld talent op het gebied van taal- en/of rekenen. Voor hen wordt per referentieniveau het
behalen van de streefkwaliteit nagestreefd. Hoe scholen deze remediërende of stimulerende functie
uitoefenen, is echter bij uitstek een verantwoordelijkheid van de school of instelling. Ook de
ontwikkeling of aanschaf van materiaal voor deze diagnostische toetsing kan worden overgelaten aan
de scholen: het gaat immers om gewone leermiddelen. Scholen en instellingen kunnen dus zelf bepalen
welke leermiddelen ze gebruiken en dus ook welke tussentijdse toetsing en remediëring ze toepassen.
Erg belangrijk daarbij is dat tussen de sectoren ook wordt gewerkt aan de `warme' overdracht van
leerlingen. Om dit te bereiken is het nodig dat leerkrachten van de `toeleverende' school meer dan tot
nu nog toe contact zoeken met leerkrachten van de `ontvangende' school en andersom. De
referentieniveaus taal en rekenen/wiskunde kunnen daarbij fungeren als gemeenschappelijk ijkpunt.
3.3.2. Determinatie
Naast toetsen voor diagnostische doeleinden zal er ook worden getoetst om informatie te verkrijgen
over de doorstroommogelijkheden van de leerling. De `ontvangende' school of instelling moet er
immers van op aan kunnen dat een leerling over de kennis en vaardigheden beschikt die van hem of
haar verwacht mogen worden. De `aanleverende' school heeft behoefte aan helderheid over welke
kennis en vaardigheden een leerling daar nog moet verwerven. De gemeenschappelijke taal die de
referentieniveaus bieden gaat wat ons betreft gepaard met vergaande transparantie over de feitelijke
resultaten van de leerlingen. Zoals bij de uitgangspunten benoemd, zijn de referentieniveaus de basis
voor goede doorlopende leerlijnen. De aansluiting tussen `toeleverende' en 'ontvangende' scholen en
blad 10/20
instellingen op individueel leerlingniveau wordt verbeterd door de beschikbaarheid van objectieve en
gevalideerde gegevens over de basisvaardigheden taal en rekenen.
Primair onderwijs
Scholen in het primair onderwijs hebben een diverse leerlingpopulatie met een gedifferentieerde
uitstroom naar het vervolgonderwijs. Het volgen van de ontwikkeling van individuele leerlingen is
daarom belangrijk. Door het analyseren van toetsgegevens krijgen leraren een objectief beeld van de
voortgang van de leerlingen en de toegevoegde waarde van het onderwijs. De referentieniveaus
worden daarom verwerkt in leerlingvolgsystemen en toetsen. Ook worden toetsen ontwikkeld voor
zwakke leerlingen. Op deze wijze kunnen scholen hun evaluatiepraktijk gedifferentieerd, en dus voor
alle leerlingen, vorm geven. In het primair onderwijs worden, zoals gezegd, de mogelijkheden van
verplichte toetsing voor taal en rekenen verkend. Dit is aangekondigd tijdens het Algemeen Overleg
over de Kwaliteitsagenda PO op 6 maart 2008. In april / mei 2008 wordt tijdens regionale
bijeenkomsten met schoolleiders en leraren gesproken over het toetsen van de referentieniveaus. In
juni 2008 ontvangt u hierover een uitgewerkt voorstel.
Voortgezet onderwijs
In het voortgezet onderwijs (vmbo, havo en vwo) worden de onderdelen uit het taal- en rekenonderwijs
die relevant zijn voor de `doorstroming' op de diverse niveaus diagnostisch getoetst. Deze onderdelen
gaan bovendien deel uitmaken van een verplichte toetsing: de eindexamens. De diagnostische toetsen
zijn bedoeld als instrument voor de leraar en zijn primair de verantwoordelijkheid van de school. Doel
hiervan is vorm te geven aan een cultuur van verbetering en onderhoud van kennis waardoor de parate
kennis van de leerling gedurende de verblijfsduur in het voortgezet onderwijs wordt onderhouden. Uit-
eindelijk wordt de schoolloopbaan afgesloten met een verplichte determinerende toets als onderdeel
van het eindexamen. De bestaande examenprogramma's in het voortgezet onderwijs zullen worden
aangepast aan de referentieniveaus. Daarbij zullen ook de uitkomsten van de al in gang gezette acties
rondom het opnemen van schrijfvaardigheid in het centraal examen worden meegenomen.
Tussentijdse toetsing van taal- en rekenvaardigheid is ook in het voortgezet onderwijs van groot
belang. Hierbij lijkt een investering door scholen in goede leerlingvolgsystemen een noodzaak.
Natuurlijk moeten de bestaande systemen worden geijkt aan de referentieniveaus (bijvoorbeeld het
Volg- en advies systeem (VAS) van het Cito)). Scholen richten hun systeem van toetsing naar eigen
inzicht en passend bij hun onderwijsbeleid in. Er zal daarom geen sprake zijn van een verplichting tot
het afnemen van een tussentijdse toets.
In de periode dat een leerling in het voortgezet onderwijs verblijft moet er - tot en met het eindexamen
- sprake zijn van verbetering en onderhoud van basisvaardigheden taal en rekenen. Parate kennis op
deze terreinen moet bevorderd worden.
Middelbaar beroepsonderwijs
De expertgroep stelt in haar advies dat centrale examinering van de basisvaardigheden taal en
rekenen/wiskunde de vergelijkbaarheid van prestaties van deelnemers zal vergroten en de inzet van
instellingen voor het onderwijs in taal- en rekenvaardigheid ook doelgerichter zal maken. Onder
blad 11/20
centrale examinering verstaat de expertgroep de ontwikkeling en distributie van examenopgaven in
opdracht van de rijksoverheid. Zij adviseert om ook in het mbo te komen tot centrale examinering van
deze basisvaardigheden.
Wij nemen dit advies over, met de nadrukkelijke toevoeging dat wij daarbij recht willen doen aan de
specifieke kenmerken van het mbo. Voor mbo niveau-4 zal zo spoedig mogelijk worden overgegaan op
centrale examinering van de Nederlandse taal en rekenen/wiskunde, gekoppeld aan het door de
expertgroep geadviseerde fundamentele niveau voor de Nederlandse taal en rekenen/wiskunde. Op
deze wijze wordt geborgd dat de `doorstroomrechten' naar het hoger onderwijs in ieder geval
gebaseerd zijn op een gedegen beheersing van basisvaardigheden Nederlands en rekenen/wiskunde.
Voor de examinering van de basisvaardigheden op mbo niveau-1, -2 en -3 is meer maatwerk nodig. Bij
de verdere vormgeving van de examinering Nederlands en rekenen/wiskunde op deze niveaus wordt
het volgende uitgangspunt gehanteerd: centraal ontwikkelde examens waar het kan, decentraal
ontwikkelde examens waar dat beter past. Om de vergelijkbaarheid van de decentraal ontwikkelde
examens van Nederlands en rekenen/wiskunde te vergroten zal een aantal kaderstellende
instrumenten worden ontwikkeld. Hierbij valt te denken aan richtlijnen voor toetsopdrachten,
uitgewerkte beoordelingscriteria voor praktijktoetsen en beschrijvingen van taalhandelingen/
taaltaken. Voor alle examens dient te gelden dat ze goed aansluiten bij de nieuwe competentiegerichte
kwalificatiestructuur.
Om centrale examens mogelijk te maken zal het gehele proces van de ontwikkeling, vaststelling,
productie, verspreiding en afname van examens, de beoordeling en de registratie van de resultaten
verder moeten worden ingericht. Wij willen daarbij zoveel mogelijk profiteren van de infrastructuur
voor examinering die in het voortgezet onderwijs en bij de examens voor inburgering reeds beschikbaar
is. Zowel bij de examinering van Nederlands als van rekenen/wiskunde zal ook goed worden gekeken
naar de inhoud van de eindexamens in het voortgezet onderwijs. Deze dienen zoveel mogelijk
vergelijkbaar te zijn. Dit is in lijn met het advies van de expertgroep.
3.3.3. Consequenties
Wij begrijpen het uitgangspunt van de expertgroep dat taal- en rekeneisen zouden moeten meetellen
voor de `doorstroombeslissing' tussen onderwijssectoren. Tegelijkertijd moeten we oog houden voor de
specifieke problemen in de aansluiting tussen de verschillende onderwijssectoren.
Zo wordt bijvoorbeeld in het mbo het besluit om een deelnemer een diploma te verlenen niet alleen
genomen vanuit het perspectief van de doorstroom, maar ook vanuit het perspectief van de
arbeidsmarkt. Het is de nadrukkelijke intentie om het door de expertgroep geadviseerde fundamentele
niveau voor Nederlands en rekenen/wiskunde te verankeren in het mbo 4-diploma. Op deze wijze wordt
gewaarborgd dat de `doorstroomrechten' naar het hoger onderwijs die verbonden zijn aan deze
blad 12/20
diploma's op mbo 4-niveau, in ieder geval gebaseerd zijn op een gedegen beheersing van
basisvaardigheden Nederlands en rekenen/wiskunde1.
Maar voor de leerlingen op niveaus 1, 2 en (in mindere mate) niveau 3 in het mbo moeten we ons goed
realiseren dat deze nieuwe, zeer specifieke normen voor taal- en rekenen wel eens een te hoge
drempel kunnen zijn. Op dit moment stroomt (zelfs in toenemende mate) een flinke groep leerlingen in
het mbo in die onvoldoende het Nederlands en rekenen/wiskunde beheerst. Er zal dan ook enige tijd
overheen gaan voordat die achterstand in het voorafgaand onderwijs is weggewerkt. Iets wat de
expertgroep in haar advies ook sterk benadrukt. Deze deelnemers het diploma onthouden omdat ze niet
voldoen aan de instroomeisen voor taal en rekenen kan flinke gevolgen hebben voor het aantal
ongediplomeerde schoolverlaters en daarmee ook de instroom in de verschillende branches. Met name
op niveau 1 en 2 is de kans op onbedoelde effecten groot. Op deze problematiek gaan wij in onze brief
`Examinering mbo op de korte en de lange termijn' (kenmerk: BVE/6342) verder in. Wij willen de
komende jaren eerst ervaring opdoen met de (hoogte van de) referentieniveaus, voordat ik het behalen
ervan voor deze groep (generiek) leerlingen voorwaardelijk stel aan het diploma.
Ook voor het vmbo, havo en vwo is het de nadrukkelijke intentie om het door de expertgroep
geadviseerde fundamentele niveau voor Nederlands en rekenen/wiskunde te verankeren in het
eindexamen. Er moet ook met betrekking tot het basis-, speciaal en voortgezet onderwijs zorgvuldig
bekeken worden wat het betekent wanneer een groep leerlingen niet voldoet aan een bepaald niveau.
Het in onvoldoende mate voldoen aan de eisen mag er binnen het leerplichtig onderwijs immers niet
zonder meer toe leiden dat de echte zorgleerlingen niet `door' kunnen. We hebben het dan met name
over leerlingen in het speciaal onderwijs. Ook is er aandacht voor de in het algemeen taal- en/of
rekenzwakke leerlingen.
We willen er ook voor waken dat het hanteren van de referentieniveaus leidt tot een `tweedeling', nl.
leerlingen die het fundamenteel niveau wel halen tegenover leerlingen die het niet halen. De
referentieniveaus bieden de mogelijkheid om, al vanaf het begin van het basisonderwijs, te dienen als
objectief ijkpunt waaraan de individuele ontwikkeling van iedere leerling is af te meten. Dat geeft
vervolgens leraren de mogelijkheid om per leerling (zowel de sterkere als de zwakkere) begeleiding op
maat te bieden. Eén van de doelstellingen van passend onderwijs is het bieden van een passende
kwalificatiestructuur die recht doet aan de verschillen tussen leerlingen en die de aansluiting met het
vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt verbetert. Ook hierbij kunnen de referentieniveaus een rol
spelen.
Met het primair en voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs moet worden bepaald welke specifieke
instrumenten kunnen worden ingezet om het voor taal- en/of rekenzwakke leerlingen mogelijk te
maken belangrijke delen van de referentieniveaus te behalen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden
aan maatwerkprogramma's en/of (extra) remediatie. Het huidige beleid biedt daarvoor al goede
1.1.1
1 Overigens blijkt dat op mbo niveau 4 de wensen vanuit de arbeidsmarkt (`het beroep') ten aanzien van de beheersing
Nederlands en rekenen/wiskunde nagenoeg gelijk zijn aan de eisen die vanuit het hoger onderwijs worden gesteld.
blad 13/20
aanknopingspunten; bijvoorbeeld via de vve, taalpilots, schakelklassen en de kwaliteitsslag in het (v)so.
Daarnaast is in de kwaliteitsagenda's extra inzet aangekondigd die bijdraagt aan het verhogen van de
taal- en rekenprestaties, ook van de zwakkere leerlingen. Ook een goede analyse van welke
referentiebeschrijvingen haalbaar zijn voor die leerlingen die grote moeite hebben met het leren is
onontbeerlijk.
3.4. Ondersteuning
De expertgroep adviseert om te investeren in de voorwaarden (scholing, tijd en middelen) voor het
verhogen van het niveau van leerlingen. Ook raadt de expertgroep aan een agentschap in te richten dat
over de sectoren heen de implementatie van de referentieniveaus bevordert: de expertgroep benadrukt
de noodzaak van een centrale regie op de invoering van de referentieniveaus. De expertgroep adviseert
daarnaast een verdere versteviging van het onderzoek naar de onderwijspraktijk taal en rekenen in het
primair en voortgezet onderwijs. Een langlopend peilingonderzoek( bijv. à la PPON) is noodzakelijk om
betrouwbare informatie over de basisvaardigheden taal en rekenen in de doorlopende leerlijnen te
kunnen krijgen. In eerste instantie zal met de sectoren primair en voortgezet onderwijs bepaald
moeten worden of deze structurele monitoring (inclusief 0-meting) kan met de bestaande
instrumenten of dat er een nieuw systeem nodig is.
Wij kiezen niet voor een agentschap zoals de expertgroep bepleit. Zoals ook is aangegeven door de
sectororganisaties en andere betrokken partijen, is er de wens om aan te sluiten bij de infrastructuur
die er al is op dit vlak en duidelijk niet om nieuwe organisaties of structuren op te bouwen naast deze
bestaande infrastructuur. De behoefte aan ondersteuning (het soort ondersteuning en de inhoud van
die ondersteuning) moet door de sectoren zelf geformuleerd te worden. Daarbij is de overheid
overigens wel gesprekspartner. In elk geval zal in de gesprekken met de sectororganisaties en andere
betrokken organisaties worden ingezet op de volgende sectoroverstijgende taken waarvoor
(gebruikmakende van de bestaande onderwijsondersteunende infrastructurele voorzieningen) een
voorziening moet worden getroffen.
Deze voorziening heeft de volgende taken:
· organiseren van intersectorale contacten tussen docenten en organisaties;
· bundelen van de monitoring (inclusief 0-meting);
· bewaken van de afstemming en timing van de activiteiten en;
· bovensectorale communicatie over de referentieniveaus.
Voor de beleidsmatige afstemming op bestuurlijk vlak zullen we de al bestaande Regiegroep Taal en
Rekenen omvormen tot een Bestuurlijk Overleg Taal en Rekenen. De regiegroep is destijds opgericht
naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de toetsing op de pabo's. In de regiegroep zijn alle
sectororganisaties vertegenwoordigd en zijn de activiteiten al voor een belangrijk deel gericht op
kennisuitwisseling (op het terrein van toetsing) en bovensectorale afstemming en samenwerking. De
agenda van deze regiegroep zal verbreed worden met de (bovensectorale) vraagstukken geformuleerd
door de expertgroep. In overleg met het veld zal bezien worden of nog andere organisaties benaderd
moeten worden voor deelname aan het Bestuurlijk Overleg Taal en Rekenen. Hoewel het Bestuurlijk
Overleg Taal en Rekenen vooral bedoeld is voor beleidsmatige- en bestuurlijke afstemming, is het de
blad 14/20
bedoeling dat het Bestuurlijk Overleg Taal en Rekenen gezamenlijke daadkracht uitstraalt. Het
Bestuurlijk Overleg Taal en Rekenen wordt voorgezeten door OCW.
Een wezenlijk kenmerk van de aanpak met referentieniveaus en de meerwaarde van het advies van de
expertgroep is dat er sprake is van een sectoroverstijgende aanpak. Dit moet vanuit de
ketenverantwoordelijkheid worden geborgd. Er moet hierbij onderscheid gemaakt worden tussen taken
en verantwoordelijkheden op beleidsmatig en bestuurlijk vlak en taken op het vlak van de concrete
ondersteuning van scholen en instellingen (inclusief de coördinatie daarvan). In beide gevallen
(bestuurlijke regie en uitvoeringsafstemming) zullen de inspanningen zich focussen op het
bovensectorale belang.
Om te toetsen of bovengenoemde maatregelen daadwerkelijk (gaan) `landen' op de werkvloer van de
scholen en onderwijsinstellingen en daar effect sorteren, wordt een klankbordgroep opgericht waarin
onder anderen leraren zitting zullen hebben. Deze klankbordgroep zal tevens het Bestuurlijk Overleg
Taal en Rekenen van input voorzien. De effecten van de implementatie zullen via monitoring (na o-
meting) worden gevolgd.
Voor de daadwerkelijke implementatie van maatregelen naar aanleiding van het advies van de
expertgroep, worden de onderwijsinstellingen ondersteund door de bestaande infrastructuur van onder
meer de landelijke pedagogische centra, SLO, Cinop en Cito. De ondersteuning kan bestaan uit
bijvoorbeeld het ontwikkelen van voorbeeldcurricula met didactische uitwerkingen, afstemmingen en
functionele toepassingen en programmaontwikkeling voor zorgleerlingen. De landelijke pedagogische
centra hebben de opdracht om gezamenlijk op te trekken bij het in de schoolpraktijk laten `leven' van
de referentieniveaus, bij het verbeteren van het taal- en rekenbeleid van scholen en de aansluiting op
overgangen binnen en tussen de verschillende sectoren. Ook wordt er aanvullend onderzoek gedaan
naar de toepassing van referentieniveaus in de onderwijspraktijk. Er zal bij SLO een coördinator
worden aangesteld die zorgt voor afstemming in de uitvoering van de ondersteuning van scholen op het
gebied van taal- en rekenonderwijs. De coördinator is de verbindende schakel tussen de bestuurlijke
regiegroep en de uitvoeringsorganisaties.
3.5. Leraren
3.5.1. Betrokkenheid van leraren
Uit een gesprek met leraren po, so, vo, mbo, pabo en tweedegraads lerarenopleidingen blijkt draagvlak
voor het advies van de Expertgroep Meijerink. Dit gesprek is op verzoek van OCW door de Stichting
beroepskwaliteit leraren en ander onderwijspersoneel georganiseerd. Het vastleggen van de
referentieniveaus geeft richting aan het handelen van de leraren en legitimatie naar de schoolleiding
en anderen. Wel betekent vastleggen ook toezicht houden, bijvoorbeeld door de inspectie op het proces
(zijn de referentieniveaus opgenomen in het curriculum en worden leerlingen op individueel leerling
niveau gevolgd in hun ontwikkeling). Intensivering van reken- en taalonderwijs is naar de mening van
de leraren noodzakelijk. Daarbij gaat het niet alleen over meer tijd voor taal en rekenen, maar vooral
om het aanbrengen van focus in het onderwijs en om betere docenten. Scholen moeten worden
aangesproken op prestaties: op resultaten én op toegevoegde waarde. De leraren vinden toetsing
blad 15/20
belangrijk, met dien verstande dat er aandacht is voor leerlingen die de referentieniveaus nooit zullen
halen, zoals in het speciaal onderwijs. Een overkoepelende aanpak is nodig om ervoor te zorgen dat de
leerlijnen daadwerkelijk doorlopen. Uit een schriftelijke reactie van de vereniging van wiskundeleraren
blijkt grote waardering voor de kwaliteit van de analyse en de aanbevelingen van het rapport van de
expertgroep. Ook het sectiebestuur Nederlands van de vereniging levende talen is op hoofdlijnen
positief, maar heeft nog vragen bij de concrete uitwerking met betrekking tot taal.
In 2008 worden de referentieniveaus voorgelegd aan een groep deskundigen inclusief leraren. Daarna
zal er een brede `veldraadpleging' onder schoolleiders en leraren plaatsvinden. In pilots zal bekeken
worden hoe de vertaling van de referentieniveaus naar de diverse onderwijsprocessen het beste kan
plaatsvinden. Ook zullen er pilots zijn om de effecten van de maatregelen te bekijken. Leraren zullen
uiteraard bij de pilots betrokken zijn. Leraren en scholen zullen in een werkconferentie, voorafgaand
aan de inhaalslag, gevraagd worden naar het ijken van de pabotoetsen op de referentieniveaus, het
beschikbaar stellen van de pabotoetsen en de manier waarop nascholing het beste kan worden
ingericht/georganiseerd. In een tweede werkconferentie zullen zij worden bevraagd over de opzet van
de pilots en het benutten van de resultaten daarvan voor de structurele implementatie. Tenslotte zal
een klankbordgroep bestaande uit leraren het hele proces volgen.
3.5.2. Lerarenopleidingen
In lijn met het advies van de expertgroep willen wij de instroomeis voor taal en rekenen voor pabo's en
tweedegraads lerarenopleidingen vaststellen op het basisniveau van het derde referentieniveau (3F).
Feitelijk gebeurt dit door te borgen dat met het mbo-4-, havo- of vwo -getuigschrift het bewijs is
geleverd dat aan dat niveau is voldaan. Tot die tijd worden de instroomtoetsen gecontinueerd. Die
moeten dan ook gericht zijn op dat referentieniveau.
De expertgroep stelt voor om de referentieniveaus voor taal en rekenen/wiskunde in de
bekwaamheidseisen voor leraren op te nemen. Daarmee wil ze waarborgen dat de leraar goed is
voorbereid om onderwijs te verzorgen aan leerlingen die de referentieniveaus moeten behalen.
Technisch gezien werkt de systematiek van de bekwaamheidseisen voor leraren door middel van
verwijzingen naar de kerndoelen, eindtermen, kwalificatiedossiers en examenprogramma's in het po,
vo en mbo. Als de referentieniveaus daarin worden vastgelegd, wordt daarmee `automatisch' richting
gegeven aan de bekwaamheidseisen voor leraren als bedoeld door de expertgroep. Het niveau van taal-
en rekenonderwijs op de opleidingen zelf moet dan ook goed geborgd zijn: leraren moeten immers ruim
boven het niveau van de leerlingen waaraan zij lesgeven `staan'. Het moge duidelijk zijn dat het
uitstroomniveau daarmee hoger ligt dan het instroomniveau
Het voorstel van de expertgroep voor de ontwikkeling en borging van een gemeenschappelijk
eindniveau voor taal en rekenen voor studenten van pabo's en tweedegraads lerarenopleidingen sluit
aan bij het Actieplan LeerKracht van Nederland. Hierin hebben we aangegeven dat de
lerarenopleidingen gezamenlijk eindtermen gaan ontwikkelen en, in het bijzonder waar het gaat om de
vakinhoud, een gezamenlijk eindexamen c.q. gezamenlijke eindtoetsen zullen ontwikkelen.
Lerarenopleidingen kunnen daarbij aansluiten op de kennisbasis die zij voor de opleidingen tot leraar
voortgezet onderwijs hebben ontwikkeld en voor de opleidingen tot leraar primair onderwijs zullen
blad 16/20
ontwikkelen. Uiterlijk in het studiejaar 2008/2009 leggen de aan hogescholen verbonden
lerarenopleidingen hun voorstellen voor gezamenlijke eindtermen en eindtoetsen voor de eerste- en
tweedegraads lerarenopleidingen en voor de pabo's - in ieder geval t.a.v. taal en rekenen - ter
goedkeuring aan ons voor. Op dit moment zijn wij hierover in gesprek met betrokkenen in het kader
van de kwaliteitsagenda voor de lerarenopleidingen. Deze hopen wij gereed te hebben vóór de zomer.
Daarin zal een verdere operationalisering van de plannen in het Actieplan LeerKracht terzake zijn
opgenomen. Ook kan hierin het voorstel van de expertgroep voor een brede bevoegdheidsverklaring en
aanvullende specifieke certificaten voor leraren aan de orde komen.
3.5.3.
Niveauverhoging zittende leraren
De expertgroep stelt voor om te investeren in de niveauverhoging van de zittende leraren door middel
van scholing. Het gaat hierbij om nascholing gericht op de eigen taal- en rekenvaardigheden van de
docenten, gericht op het verbeteren van het aanleren van taal- en rekenvaardigheden door de
leerlingen en gericht op coördinerende activiteiten binnen het taal- en rekenbeleid op school.
Wij merken op dat de scholen al beschikken over reguliere middelen voor deskundigheidsbevordering
onder meer op grond van het Convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in
het primair en voortgezet onderwijs. In het kader van het Actieplan LeerKracht van Nederland is op 16
april 2008 met de sociale partners in het onderwijs het Convenant Actieplan LeerKracht van Nederland
afgesloten. Dit convenant voorziet in een scholingsfonds waaruit bevoegde zittende leraren een
vergoeding kunnen ontvangen voor kosten van een opleiding die leidt tot een extra kwalificatie of
specialisatie. Het fonds verstrekt met ingang van de zomer van 2008 subsidie voor de opleidingskosten
en de vervangingskosten tijdens het studieverlof. Bij de verdere uitwerking zullen de sociale partners
worden betrokken.
4. Implementatie en financiering
Het programma `doorlopende leerlijnen taal en rekenen' staat geen grote onderwijsvernieuwing voor,
waarbij allerlei structuren op hun kop worden gezet en waarmee grote financiële investeringen
gemoeid zijn. Nee, het programma beoogt juist de structuren beter met elkaar te verbinden, of om met
Meijerink te spreken: `de drempels dienen te worden geslecht'.
In het voorgaande is een groot aantal maatregelen beschreven die wij de komende periode willen
uitvoeren. Het betreft maatregelen gericht zijn op de structurele situatie en maatregelen gericht op de
inhaalslag op korte termijn:
· vastleggen van de referentieniveaus in sectoroverstijgende regelgeving;
· stimuleren en faciliteren van intensivering taal- en rekenonderwijs door scholen en
instellingen;
· ontwikkelen van nieuwe toetsen op basis van de referentieniveaus en ijken van bestaande
toetsen (zoals examens en pabo-toetsen) op de referentieniveaus en;
· bieden van ondersteuning voor de (verdere) implementatie van de referentieniveaus in de
dagelijkse onderwijspraktijk. Daarbij wordt ook bekeken hoe we (het gedachtegoed van) de
referentieniveaus kunnen doortrekken naar de vroeg- en voorschoolse educatie (vve).
blad 17/20
Naast onvoldoende basisvaardigheden voor taal en rekenen zijn de afgelopen periode door ons ook
andere knelpunten in het onderwijs benoemd die aandacht behoeven. Hierbij moet worden gedacht
aan de plannen die in het Actieplan Leerkracht van Nederland staan en de kwaliteitsagenda's die met
behulp van de sectororganisaties tot stand zijn gekomen. Voor de verhoging van de kwaliteit van de
basisvaardigheden van leerlingen zijn goed gekwalificeerde en gemotiveerde docenten een
noodzakelijke voorwaarde, evenals een verbetering van de kwaliteit van de onderwijsprocessen binnen
de school. Kortom: de plannen zijn voor een groot deel aan elkaar gerelateerd en dit zullen we ook
zichtbaar maken in de uitwerking. Op korte termijn kunnen bestaande activiteiten meer worden
gericht op doorlopende leerlijnen of kunnen er snel nieuwe activiteiten van de grond getild worden.
Zoals:
· de gezamenlijke landelijke pedagogische centra (lpc's) en SLO hebben de opdracht gezamenlijk
op te trekken en een groot deel van de middelen en activiteiten voor 2008 in dienst te stellen
van het programma doorlopende leerlijnen;
· het Elektronisch LeerDossier (eld) kan op termijn het bevorderen van doorlopende leerlijnen
ondersteunen, juist op de door de expertgroep benoemde drempels tussen de
onderwijssectoren;
· het Platform Beta/Techniek kan met aanvullende middelen van OCW direct werk maken van
het plan om studenten in te zetten in het onderwijs om de docent met rekenen/wiskunde te
ondersteunen;
· de huidige `pabo-toets' zal worden geijkt aan de referentieniveaus;
· Voor leerlingen voortgezet onderwijs en deelnemers van het middelbaar beroeps onderwijs
worden toetsen beschikbaar gesteld naar analogie van de taal- en rekentoetsen die door de
pabo's worden gebruikt;
· de sectororganisaties zullen gezamenlijk deficiëntieprogramma's opstellen;
· het actieprogramma Onderwijs Bewijs (nog in voorbereiding) wordt opgezet om meer
evidence-based kennis te verwerven over effectief en efficiënt onderwijs. Instellingen kunnen
onder meer voorstellen indienen voor wetenschappelijk begeleide experimenten die bijdragen
aan doorlopende leerlijnen taal en rekenen. Deze experimenten kunnen door dit
actieprogramma worden ondersteund.
Om de genoemde ambities te bereiken plegen we substantiële investeringen. Deze zetten we in voor de
aanscherping en implementatie van de referentieniveaus taal en rekenen/wiskunde, de verwerking van
de referentieniveaus in leerlingvolgsystemen en toetsen primair en voortgezet onderwijs en het mbo,
de intensivering van het taal- en rekenonderwijs in het primair en voortgezet en het mbo, het verbete-
ren van de evaluatie- en toetspraktijk in het primair onderwijs, de toetsing in het voortgezet onderwijs
(tussentijdse toetsing en aanpassing van het examenprogramma), de invoering van centrale examine-
ring in het mbo en de optimalisatie van het taal- en rekenonderwijs op de pabo's en de tweedegraads
lerarenopleidingen (onder meer via gezamenlijke eindtermen en gezamenlijke eindtoetsen). Het gaat
daarbij zowel om de inhaalslag als om de structurele verankering. De inhaalslag moet de komende drie
leerjaren worden gerealiseerd: 2008/2009, 2009/2010 en 2010/2011. De eerste resultaten moeten na
twee jaar zichtbaar zijn. In totaal zal er in deze drie leerjaren over alle sectoren heen in totaal ruim
115 mln. worden geïnvesteerd in rekenen en taal. Hiervoor worden deels nieuwe middelen ingezet (en-
blad 18/20
veloppegelden tranche 2009) en deels is er geld gevonden door herprioritering op andere posten van de
OCW-begroting. Vanaf leerjaar 2011/2012 wordt een relatief beperkte structurele investering voor-
zien, gericht op het onderhouden en verankeren van de impuls in de eerste drie leerjaren. Het gaat dan
nog om een bedrag van circa 15 mln. per jaar. Dit bedrag zal binnen de begroting van OCW worden
ingepast.
Het kan niet genoeg worden benadrukt dat het uiteindelijk de scholen en leerkrachten zijn die handen
en voeten moeten geven aan een beter taal- en rekenbeleid. Scholen en instellingen zullen echter voor
deze kerntaak ook zelf middelen en energie beschikbaar moeten stellen (bijvoorbeeld
nascholingsmiddelen). Wij bieden als overheid nadrukkelijk focus door prioriteit te geven aan taal en
rekenen. Daarom zullen we in lijn met de aanbevelingen van de commissie Dijsselbloem en met de
uitgangspunten in de kwaliteitsagenda's terughoudend zijn met het opleggen van nieuwe opdrachten
aan het onderwijs. Dat betekent ook dat scholen daadwerkelijk in de positie zullen zijn om (ook
financiële) prioriteit te geven aan taal en rekenen. Beheersing van de basisvaardigheden voor taal en
rekenen is immers voorwaardelijk voor succes in de (onderwijs- en leer-) loopbaan en investeren in
taal en rekenen genereert dan ook meerwaarde voor andere dossiers (denk hierbij aan het voorkomen
van voortijdig schoolverlaten en het bevorderen van burgerschap).
5. Planning
Op 23 januari is het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen aan uw Kamer
gestuurd. In de aanloop naar deze beleidsreactie op het advies, hebben diverse sectorale en
bovensectorale overleggen met leraren, vakverenigingen, sectororganisaties en sociale partners
plaatsgevonden. Ook is de beleidsreactie op het onderzoek naar rekenen en Nederlands van de
Inspectie van het Onderwijs aan uw Kamer gestuurd. Op 21 mei 2008 vindt een algemeen overleg over
doorlopende leerlijnen taal en rekenen plaats. In onderstaande planning zijn de belangrijkste acties
voor de implementatie van de referentieniveaus taal en rekenen/wiskunde met de bijbehorende
streefdata en beoogde mijlpalen opgenomen. Het betreft een voorlopige planning. Ervaring uit het
verleden leert dat dit soort implementatieprocessen een grillig verloop kunnen hebben en er
gaandeweg soms meer tijd nodig blijkt om de diverse implementatiestappen echt uit te werken en te
laten landen in het veld. Het betreft daarom een voorlopige planning, die in nauwe samenspraak met
het veld, zal worden bewaakt en waar nodig aangepast.
blad 19/20
Planning implementatie referentieniveaus taal en rekenen/wiskunde
Actie Streefdata en mijlpalen
1. Verankering referentieniveaus in de regelgeving
· Consultatie groep deskundigen inclusief leraren en daarna brede Vanaf mei 2008
veldraadpleging over de referentieniveaus.
· Definitief vaststellen referentieniveaus December 2008
· Pilots gericht op vertaling van de referentieniveaus naar de diverse Mei 2008 juli 2010
onderwijsprocessen en effectbepaling voorgestelde maatregelen.
· Parallel daaraan voorbereiding regelgeving Mei 2008 juli 2010
· Inwerkingtreding regelgeving inzake referentieniveaus (vanaf dit 1 augustus 2010
moment zijn de referentieniveaus richtinggevend voor het onderwijs in
alle sectoren)
2. Intensivering taal- en rekenonderwijs
· Financiële impuls ten behoeve van intensivering taal- en 1 augustus 2008 31
rekenonderwijs in primair onderwijs, voortgezet onderwijs en juli 2011
middelbaar beroepsonderwijs.
3. Toetsing
· Examenprogramma's voortgezet onderwijs zijn geijkt op de 1 augustus 2010
referentieniveaus
· Invoering centrale examinering mbo Zie brief `Examinering
mbo op de korte en
lange termijn'
4. Aansturing, coördinatie, ondersteuning en monitoring
· Starten Bestuurlijk Overleg Taal en Rekenen en klankbordgroep Medio 2008
leraren
· Opdracht samenwerking ondersteuningsinstellingen Medio 2008
· Starten monitor Najaar 2008
5. Lerarenopleidingen
· Gezamenlijke eindtermen en eindtoetsen voor de eerste- en Studiejaar 2008/2009
tweedegraads lerarenopleidingen en pabo's t.a.v. taal en rekenen
worden voorgelegd aan OCW
6. Inhaalslag korte termijn
· IJking pabotoetsen op referentieniveaus Juni december 2008
· Breed beschikbaar stellen geijkte pabotoetsen 2009
· De ondersteuningsinstellingen trekken gezamenlijk op en stellen een Mei 2008 december
groot deel van de middelen en activiteiten voor 2008 in dienst van het 2008
programma doorlopende leerlijnen rekenen en taal
· Scholen en leraren worden gestimuleerd om aan de hand van de Vanaf augustus
referentieniveaus aan de slag te gaan.
blad 20/20
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
in overeenstemming met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
dr. Ronald H.A. Plasterk
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart