De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/2008/11129
Doorkiesnummer Datum 28 april 2008
Onderwerp Onderzoek evaluatie `artikel 2b PSW'
./. Hierbij zend ik u het onderzoek `Evaluatie artikel 2b Pensioen- en spaarfondsenwet', alsmede
de beleidsmatige conclusies die ik daaraan verbind.
Achtergrond
Op 21 december 2000 is de Wet tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige
andere wetten aangenomen. Op grond van deze wet dient aan deelnemers aan een
pensioenregeling minstens éénmaal, te weten op de pensioendatum, de mogelijkheid te worden
geboden hun nabestaandenpensioen (verder NP) in te ruilen voor een hoger en/of eerder
ingaand ouderdomspensioen (verder OP). Deze verplichting geldt alleen voor
nabestaandenpensioen met een opbouwkarakter (kapitaaldekking) en geldt niet voor
nabestaandenpensioen dat op risicobasis is gedekt. De wettelijk verplichte uitruilmogelijkheid
geldt bovendien alleen voor NP dat vanaf de datum van inwerkintreding van de wet wordt
opgebouwd. Het uitruilrecht geldt niet voor vrijwillig NP, wezenpensioen en de aanspraak van
de gewezen echtgenoot.
Daarnaast stelt genoemde wet verplichtingen ten aanzien van gelijke behandeling.
Voor bepaalde onderdelen van bovengenoemde wet gold 1 januari 2002 als datum van
inwerkingtreding; dit betreft het verplichte aanbod van de uitruilmogelijkheid en de toepassing
van gelijke behandelingsvoorschriften voor eind- en middelloonregelingen. Voor de andere
onderdelen, te weten de gelijke behandelingsvoorschriften bij beschikbare premieregelingen en
bij afkoop van kleine pensioenen (ook bij eind- en middelloonregelingen), gold 1 januari 2005
als datum van inwerkingtreding.
Van de in 2002 inwerking getreden onderdelen, dient op grond van de wet de Tweede Kamer
in 2008 een evaluatie te worden toegezonden; voor de in 2005 inwerking getreden onderdelen
in 2011. Het voorliggende onderzoeksrapport betreft die onderdelen van genoemde wet die in
2002 inwerking zijn getreden. Het tweede deel van de evaluatie zal u in 2011 worden
toegezonden.
Uitkomsten onderzoek
Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek.
Ons kenmerk AV/PB/2008/11129
Het onderzoek is toegespitst op de volgende vragen:
a. Doeltreffendheid van de wet: hoe is in pensioenregelingen gereageerd op de uit de
wet voortvloeiende verplichtingen inzake uitruilrecht en gelijke behandeling?;
b. Tot welke effecten heeft de wet in de praktijk geleid?
Ten aanzien van de doeltreffendheid kan worden geconcludeerd dat vrijwel alle regelingen met
een NP op opbouwbasis de mogelijkheid van uitruil van NP tegen OP kennen. De
uitruilmogelijkheid geldt voor vrijwel alle deelnemers aan pensioenfondsen met NP op
opbouwbasis (2006). Bij circa 10% van de deelnemers van verzekerde regelingen met
verplicht NP op opbouwbasis geldt dat zij geen uitruilmogelijkheid kennen (2005).
Bij pensioenfondsen hebben ongeveer 14% van de deelnemers die gebruik hebben kunnen
maken van het recht op uitruil, ook daadwerkelijk uitgeruild. Het gebruik van de
uitruilmogelijkheid ligt bij vrouwen hoger dan bij mannen. Voor het gebruik van de
uitruilmogelijkheid bij verzekerde regelingen is vanwege onvoldoende onderzoeksgegevens
geen richtinggevende uitspraak te doen.
De uitruilmogelijkheid wordt doorgaans geboden op pensioendatum. Dit geldt voor 93% van
de NP-opbouwregelingen bij pensioenfondsen en bij 99% van de NP-opbouwregelingen die bij
verzekeraars zijn ondergebracht.
Wat betreft de effecten in de praktijk is relevant dat naast de inwerkingtreding van artikel 2b
PSW een aantal andere ontwikkelingen van invloed is (geweest) op de pensioenregelingen,
zoals de regelgeving op terreinen als de fiscale behandeling van pensioenen, gelijke
behandeling, de publieke nabestaandenvoorziening en vervroegd uittreden en prepensioen. Dat
maakt het moeilijker om praktijkeffecten aan uitsluitend de inwerkingtreding van artikel 2b
PSW toe te kunnen schrijven. Bij verzekeraars heeft artikel 2b PSW ingrijpender gevolgen
gehad dan bij pensioenfondsen. Daar waar fondsen vaak één of slechts enkele regelingen
uitvoeren, kennen verzekeraars veel meer regelingen.
Een kwart van de pensioenfondsen (waaronder zowel grote als kleine fondsen) geeft aan
uitvoeringstechnische problemen te hebben ervaren. Als belangrijkste problemen worden
hierbij genoemd administratieve lasten en het uitleggen van de gewijzigde regeling aan de
deelnemers. Verzekeraars melden welhaast allemaal uitvoeringstechnische problemen te
hebben ervaren. Ook hier is sprake van administratieve lasten, alsmede uitvoeringstechnische
problemen als gevolg van het splitsen van de NP-opbouw voor en na 2002 en communicatie
met de verzekerde werkgevers.
Uit het onderzoek vloeit voort dat naast andere ontwikkelingen en factoren, de introductie van
artikel 2b PSW van invloed is geweest op de financiering van het NP, i.c. de overstap van
kapitaaldekking naar risicobasis die in veel NP-regelingen is doorgevoerd. Voorafgaand aan de
inwerkingtreding van artikel 2b PSW had 95% van de actieve deelnemers recht op NP op
uitsluitend kapitaaldekking; eind 2006 gold dit nog voor 34% van de actieve deelnemers.
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/11129
Voor de achtergronden van deze uitkomsten, alsmede de overige onderzoeksbevindingen,
verwijs ik naar bijgevoegd onderzoeksrapport.
Conclusies aan de hand van de onderzoeksuitkomsten
Aan de uitkomsten van het onderzoek verbind ik de volgende conclusies.
Ten eerste illustreert het daadwerkelijke gebruik van de uitruilmogelijkheid dat sprake is van
een maatschappelijke behoefte. Uit het onderzoek blijkt dat ruim 14% van alle
pensioendeelnemers daadwerkelijk heeft uitgeruild. Hierbij zij bedacht dat voor een aantal
deelnemers het uitruilen niet opportuun is, bijvoorbeeld omdat zij geen partner hebben met
(voldoende) eigen pensioenopbouw. Verwacht mag worden dat het gebruik van de
daadwerkelijke uitruilmogelijkheid in procenten van pensioendeelnemers voor wie de
gecreëerde uitruilmogelijkheid specifiek interessant is (deelnemers voor wie een
nabestaandenpensioen niet opportuun is), hoger zal liggen dan de ruim 14% die uit het
onderzoek voortvloeit voor alle pensioendeelnemers. Een dergelijke specificatie kan niet
worden gekwantificeerd met het voorhanden onderzoeksmateriaal.
Ten tweede concludeer ik dat voor een operatie als deze de pensioenuitvoerders voldoende tijd
moet worden gegeven om de pensioenregelingen aan te passen, uiteraard in overleg met
sociale partners. Daarom zijn ook niet alle onderdelen van de wet op één en hetzelfde moment
inwerking getreden. Voor verzekeraars is een dergelijke aanpassing bewerkelijker, omdat zij
doorgaans (veel) meer pensioenregelingen uitvoeren dan pensioenfondsen. Bij de
inwerkingtreding van de Pensioenwet is om deze reden besloten om een aantal bepalingen
voor verzekeraars later in werking te laten treden dan voor pensioenfondsen.
Ten derde is geconstateerd dat in 2005 10% van alle deelnemers van verzekerde regelingen
met verplicht NP op opbouwbasis geen uitruilmogelijkheid kenden. Inmiddels zijn we ruim
twee jaar verder en hebben verzekeraars hun regelingen aan moeten passen vanwege de
Pensioenwet, waarin ook de uitruil van OP naar NP is geregeld. Het ligt zeer voor de hand dat
verzekeraars bij de aanpassing van de pensioenregelingen als gevolg van de Pensioenwet,
aanleiding hebben gezien om de uitruil zoals hier bedoeld alsnog op te nemen. Overigens
maakt het toezicht op de naleving van de wettelijke verplichting tot het bieden van de
uitruilmogelijkheid onderdeel uit van het reguliere toezicht door De Nederlandsche Bank
(DNB).
Ten vierde constateer ik dat overheidsmaatregelen die de kosten van pensioenregelingen
beïnvloeden, tot gevolg kunnen hebben dat sociale partners hun pensioenregelingen aanpassen.
Zij zijn immers niet alleen verantwoordelijk voor de omvang en reikwijdte van de aanvullende
pensioenen, maar ook voor de kosten ervan. Kostenverhogende maatregelen van de overheid
kunnen de balans tussen de inhoud van de pensioenregeling en de kosten doen verschuiven.
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/11129
Deze notie zal ook bij toekomstige regelgeving op pensioengebied in ogenschouw moeten
worden genomen.
Ten vijfde blijkt uit het onderzoek dat vrouwen meer van de uitruilmogelijkheid gebruik
maken dan mannen. Hierbij speelt ook risicoselectie een rol, waarbij pensioendeelnemers hun
keuzen om al dan niet uit te ruilen (mede) bepalen op basis van levensverwachting of
gezondheid. Bij toekomstige regelgeving die keuzevrijheid vergroot, zal risicoselectie gelden
als aandachtspunt.
Ten slotte meld ik u dit op grond van de aangenomen motie van het voormalige Tweede
Kamerlid Bakker (Kamerstukken II, 2004/05, 30105, nr. 16) dat de kosten van het onderzoek
73.185,-- (inclusief BTW) bedragen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid