Beantwoording vragen over wetsvoorstel dieren (31 389)
28 april 2008 - kamerstuk
Kamerbrief met antwoorden op vragen over het wetvoorstel over een
integraal kader over gehouden dieren en daaraan gerelateerde
onderwerpen. Bij de brief is een Nota van wijziging meegestuurd als
bijlage.
Meer informatie
* Beantwoording vragen over wetsvoorstel dieren (31 389)
Kamerstuk | 28-04-2008 | PDF-Document, 221 kB
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
onderwerp bijlagen
Directie Juridische Zaken
Geachte Voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de door uw vaste commissie voor Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit gestelde feitelijke vragen over het wetsvoorstel dieren (31 389). De
antwoorden gaan vergezeld van een nota van wijziging.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
2
31 389 Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde
onderwerpen (Wet dieren)
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen over het voorstel houdende
een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen
(Wet dieren) die door de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit zijn gesteld (kenmerk vra2008lnv-05). Ik ga hieronder in op de vragen.
Daarbij houd ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aan. Waar vragen
hetzelfde onderwerp betreffen, zijn deze evenwel zoveel mogelijk tezamen behandeld.
Deze nota gaat vergezeld van een nota van wijziging in verband met enkele verbeteringen
van meer technische aard.
§1. Aanleiding
1. Wat is het motief voor het voorstellen van de Wet dieren?
3. Waaruit blijkt dat het wetsvoorstel bijdraagt aan vereenvoudiging en aan administratieve
lastenverlichting?
67. Kunt u uiteenzetten of vereenvoudiging van de regelgeving, zoals u beoogt in
deze nieuwe wet, ook zal leiden tot betere bescherming van het gehouden productiedier?
Kunt u daarbij voorbeelden geven en toelichten voor welke dieren dat geldt en
waaruit dat zal blijken?
81. Kunt u uiteenzetten of het dierenwelzijn na invoering van de Wet dieren beter
geregeld zal zijn? Zo ja, waaruit blijkt dat? Op welke punten gaan dieren er op vooruit
in het kader van dierenwelzijn en op welke punten zullen zij er op achteruit gaan?
Kunt u daarbij uiteenzetten op welke punten het welzijn beter geregeld is dan de andere
Europese landen en op welke punten Nederland het minder goed doet? Kunt u
daarbij uiteenzetten welke van de gehouden landbouwhuisdieren onder betere welzijnsomstandigheden
zullen worden gehouden in vergelijking met andere Europese
Unie landen en welke dieren slechter af zijn in vergelijking met hun soortgenoten in
andere Europese Unie landen?
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een integraal wettelijk kader te introduceren voor
de regels met betrekking tot het gedrag van mensen jegens dieren, alsook voor de
regels ter beheersing van de risico's die dieren of van die dieren afkomstige producten
met zich kunnen brengen voor de mens en voor andere dieren. Het wetsvoorstel
voorziet voorts in adequate mogelijkheden om slagvaardig Europese regels te kunnen
uitvoeren of implementeren. Ook wanneer nieuwe nationale regels wenselijk of nood-
2 -
zakelijk zijn op het vlak van door de mens gehouden dieren, zoals voorzien de Nota
dierenwelzijn en de Nationale agenda diergezondheid (Kamerstukken II 2007/08,
28 286, nr. 76) kunnen deze met het onderhavig wetsvoorstel, eenmaal wet, worden
vastgesteld. Het wetsvoorstel voorziet voorts in bevoegdheden voor een effectieve
handhaving van de wet- en regelgeving. Zo wordt voorzien in een stelsel van bestuurlijke
boeten, in de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen, en om bestuurlijke
maatregelen op te leggen.
Het wetsvoorstel biedt de gelegenheid om het stelsel van uitvoeringsregelgeving opnieuw
te ordenen. Gekeken zal worden waar vereenvoudigd kan worden. De mogelijkheden
daartoe hangen voor een belangrijk deel af van de ruimte die de Europese
regelgeving biedt, aangezien de regels voor een belangrijk deel op Europees niveau
worden bepaald.
Ten aanzien van het niveau van bescherming van het dier verwijs ik ten algemene
naar de Nota dierenwelzijn. Daarin heb ik mijn doelstellingen beschreven ter verbetering
van het dierenwelzijn met een tijdshorizon van vijftien jaar en heb ik concrete
voorstellen aangekondigd om op termijn grote stappen te zetten in de verbetering van
het dierenwelzijn. Op basis van dit wetsvoorstel kunnen de huidige verworvenheden
op het vlak van de bescherming van het dier worden gecontinueerd, en de aangekondigde
verbeteringen worden uitgevoerd.
Ten aanzien van de vergelijking met het dierenwelzijnsniveau in Europese landen wil
ik wijzen op hetgeen ik heb gemeld in de beantwoording van de vragen over de Nota
dierenwelzijn. Het kabinet streeft er zoveel mogelijk naar om in Europees verband alle
krachten te mobiliseren om op een hoger niveau van wettelijke normen voor dierenwelzijn
te komen dan thans in wet- en regelgeving is vastgelegd. In Europa komt verbetering
van dierenwelzijn en duurzame productie in kleine stappen en langzaam tot
stand. Nederland heeft de ambitie mee te doen in de voorhoede van Europa en wil
laten zien hoe dierenwelzijn verder verbeterd kan worden.
2. Waarom is er gekozen voor de samenvoeging van juist deze wetten, gezien het feit
dat een aantal wetten dat ook op dieren betrekking heeft buiten beschouwing wordt
gelaten? Waarom is er niet voor gekozen de Visserijwet uit 1963, de Wet op de Dierproeven,
de Flora- en faunawet alsmede regelingen uit het Burgerlijk Wetboek en het
Wetboek van Strafrecht onder te brengen in het wetsvoorstel? Zijn er met deze samenvoeging
geen kansen gemist?
De in dit wetsvoorstel samengebrachte wetten hebben veel raakvlakken. De voorschriften
hebben hoofdzakelijk betrekking op door de mens gehouden dieren, strekken
tot bescherming van dezelfde belangen, zoals dierenwelzijn, diergezondheid,
volksgezondheid in relatie tot het houden van dieren, en de eerlijkheid van de handel,
- 3 -
en horen tot de beleidsverantwoordelijkheid van de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit.
De andere, in de vraag genoemde wetten hebben raakvlakken met de samen te voegen
wetten, aangezien ze eveneens op dieren betrekking hebben. Er zijn evenwel
ook verschillen, die juist maken dat afzonderlijke wetgeving meer op haar plaats is.
Zo staan in de Flora- en faunawet en de Visserijwet 1963 de in het wild levende dieren
centraal in plaats van de gehouden dieren, en worden er met die wetten andere
belangen gediend, te weten respectievelijk de instandhouding van diersoorten en het
bevorderen van doelmatige bevissing. De Wet op de dierproeven kent een specifiek
afwegingskader, dat naast de bescherming van het dier specifiek is gericht op het
medisch toepassingsveld. De bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek
van Strafrecht maken onderdeel uit van het vermogensrecht, onderscheidenlijk het
commune strafrecht, en horen dan ook in de genoemde wetboeken thuis.
21. Waarom is niet eerst de Gezondheids- en Welzijnswet Dieren geëvalueerd alvorens
deze Wet dieren te ontwerpen?
29. Kunt u uiteenzetten waarom er voor is gekozen om een nieuw wetsvoorstel te
ontwikkelen terwijl er nooit een evaluatie heeft plaatsgevonden van de GWWD? Is het
niet voorbarig en op zijn minst een gemiste kans om een nieuwe wet te ontwikkelen
zonder kennis over de effectiviteit van de bestaande wet?
95. Deelt u de mening dat voor effectieve wetgeving rondom dierenmishandeling een
gedegen evaluatie over de (toepassing en formulering van de) huidige bepalingen
rondom dierenmishandeling nodig is, waarbij duidelijk moet zijn waaraan het tot op
heden heeft geschort bij de handhaving en vervolging bij de huidige artikelen 36 en
37 van de GWWD? Kunt u uiteenzetten in hoeverre een dergelijke evaluatie heeft
plaatsgevonden? Bent u bereid hier alsnog onderzoek naar in te stellen?
117. In hoeverre zal de Kamer worden betrokken bij de opzet van de evaluatie van de
Wet dieren?
Het wetsvoorstel voorziet in de samenvoeging van verschillende wetten die betrekking
hebben op het houden van dieren, die onlosmakelijk met elkaar samenhangen.
De volgende voorbeelden illustreren dit (Kamerstukken II 2007/08, 31 389, nr. 3, blz.
16):
- Voor de regels over preventie van dierziekten biedt hoofdstuk II van de Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD) het wettelijk kader.
Maar ook de regels over de omgang met dierlijke bijproducten en het gebruik
van diervoeders zijn hier van belang. Voor die regels fungeren de destructieregelgeving
(hoofdstuk VIIa van de GWWD) en de Kaderwet diervoeders als wettelijk
kader.
- 4 -
- De regels over huisvesting ter bescherming van het welzijn van het dier hebben
een raakvlak met de landbouwkwaliteitsregels ten aanzien van dierlijke productie.
- Of een lichamelijke ingreep bij dieren mag worden verricht is geregeld op basis
van de GWWD. Een lichamelijke ingreep is evenwel ook een diergeneeskundige
handeling, wat maakt dat de WUD erop van toepassing is.
- Op het gebruik van diergeneesmiddelen en toevoegingsmiddelen zijn de WUD,
de Diergeneesmiddelenwet, de GWWD en de Kaderwet diervoeders van toepassing.
- De bevoegdheid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om
binnen de productieketen maatregelen te treffen bij incidenten met schadelijke
stoffen is opgenomen in zowel de GWWD, de Kaderwet diervoeders als in de
regelgeving omtrent groeibevorderaars (Landbouwwet).
Met het oog op deze samenhang zijn de bepalingen uit de diverse wetten geordend
en zijn de bevoegdheden met betrekking tot de handhaving van regelgeving geüniformeerd.
Een evaluatie van de GWWD als geheel noch van de bepalingen inzake
dierenmishandeling, is tegen die achtergrond noodzakelijk geoordeeld.
Het voorgestelde artikel 10.11 voorziet in een evaluatie van de doeltreffendheid en de
effecten van dit wetsvoorstel in de praktijk. Het parlement zal hier op de gebruikelijke
wijze bij worden betrokken.
28. Kunt u uiteenzetten waarom er niet is gekozen voor de zelfstandige dierenbeschermingswet
die maatgevend is voor alle categorieën dieren, zoals dat in de meeste
landen in de EU het geval is?
Kunt u uiteenzetten of is overwogen om een meer algemeen juridisch kader op te
stellen, met een basis in de Grondwet, waarin de algemene, principiële uitgangspunten
voor de omgang met en het houden van dieren en de positie van het dier in de
samenleving (en de wetgeving) worden opgenomen? Bent u bereid zich alsnog hiervoor
in te spannen?
Dierenwelzijn is een aspect dat niet los gezien kan worden van de te onderscheiden
doelen met het oog waarop dieren worden gehouden. Niet alleen wordt dan gedoeld
op huisvesting van dieren. Het welzijn van dieren is ook gebaat bij kwalitatief goed
diervoeder en een verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen. Om die reden wordt
een afzonderlijke wet die louter is gericht op het dierenwelzijn als een stap terug beschouwd,
een stap bovendien die een samenhangende benadering van het gehouden
dier in de weg staat.
Ten aanzien van de suggestie om een algemeen juridisch kader op te stellen, met
een basis in de Grondwet, moge ik u verwijzen naar het initiatiefwetsvoorstel van de
leden der Tweede Kamer Halsema en Van Gent (Kamerstukken II 2006/07, 30 900,
- 5 -
nr. 2). In dat wetsvoorstel is het voorstel vervat de zorg die de overheid aan dieren
dient te geven, te verankeren in de Grondwet. Voor zover dit initiatiefwetsvoorstel tot
wijziging van de Grondwet zal leiden, zal ook het onderhavig wetsvoorstel kunnen
worden aangemerkt als daarop gebaseerde uiting van de zorg van de overheid voor
het dierenwelzijn.
§2. Intrinsieke waarde van het dier
5. In het wetsvoorstel blijft slechts één volzin met als onderwerp intrinsieke waarde
over. Waarom is niet gekozen voor een meer diergerichte benadering?
Het wetsvoorstel kent een diergerichte benadering. De erkenning van de intrinsieke
waarde komt tot uitdrukking in de bepalingen die zijn gericht op de bescherming van
het dier - zijn welzijn, gezondheid, eigenheid en integriteit. Genoemd kunnen onder
meer worden het verbod op dierenmishandeling, het verbod op verwaarlozing, het
verbod op opzettelijke besmetting van dieren, de toepassing van het nee-tenzijbeginsel
op het houden van dieren, op het houden van dieren met het oog op de productie,
op het toepassen van lichamelijke ingrepen bij dieren, op het doden van dieren,
en de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over
onder meer de huisvesting, het vervoer en het fokken van dieren.
15. Waarom wordt er niet overal in de MvT over het begrip 'intrinsieke waarde van het
dier' gesproken, maar op enkele plaatsen de term 'respect voor dieren' gebruikt?
(Nader rapport blz. 3)
27. Waarom zijn diverse onderwerpen die in de GWWD zelf stonden, in het wetsvoorstel
verplaatst naar uitvoeringsregelingen?
51. Kunt u uiteenzetten waarom is gekozen voor deze formulering omtrent de erkenning
van intrinsieke waarde van dieren? Bent u bereid een nadere invulling te geven
aan dit begrip en hierbij expliciet te kijken naar de definitie gehanteerd in de Wet op
de Dierproeven (WOD)?
Waarom worden dieren niet evenals in het Verdrag van Lissabon gekwalificeerd als
levende wezens met bewustzijn en gevoel (sentient beings)? Vormt het feit dat dieren
levende wezens met bewustzijn en gevoel zijn naar uw mening niet de belangrijkste
basis voor de erkenning van hun intrinsieke waarde?
52. Waarom wordt het opnemen van de erkenning van de intrinsieke waarde van
dieren in de wet slechts als een 'signaal' beschouwd en niet als de basis van een
algemene inspanningsverplichting voor de overheid om het dierenwelzijn te bevorderen?
Uit de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier volgt vanzelfsprekend dat het
'Nee, tenzij'-beginsel leidend is. Bij een aantal artikelen van de GWWD is echter in
- 6 -
het wetsvoorstel het 'Nee, tenzij'-beginsel omgezet in een 'Ja, mits'-principe (bijvoorbeeld
wedstrijden met dieren, toedienen van doping). Waarom is hier voor gekozen?
Deelt u de mening dat het 'nee, tenzij'-beginsel als uitwerking van de erkenning van
de intrinsieke waarde logischerwijze consequent in de Wet dieren dient te worden
toegepast?
71. Wat is de motivatie voor de gehanteerde formulering omtrent de intrinsieke waarde?
72. Waarom is niet gekozen voor de definitie zoals gehanteerd in de Wet op de Dierproeven
(WOD) voor de formulering van de intrinsieke waarde?
73. Waarom is er voor gekozen om bij een aantal artikelen van de GWWD het 'Nee,
tenzij'-beginsel om te zetten in een 'Ja, mits'-principe en is dit niet strijdig met het
erkennen van de intrinsieke waarden van het dier?
109. In artikel 2.15, lid 3, is "worden regels gesteld" vervangen door de niet dwingende
formulering "kunnen regels worden gesteld". Welke overwegingen liggen aan deze
verandering ten grondslag? Op welke wijze en op welke termijn bent u voornemens
hier invulling aan te geven en deze regels daadwerkelijk op te stellen?
Mensen houden dieren en hebben deze in de loop der tijd gedomesticeerd. Zij hebben
daarom een speciale verantwoordelijkheid voor de dieren. Deze verantwoordelijkheid
noodzaakt ertoe dat de mens in zijn omgang met dieren zorg draagt voor het
welzijn en de gezondheid van het dier en dat hij het mogelijke doet om de eigenheid
en integriteit van het dier te respecteren - vandaar de verwijzing naar de term 'het
respect voor dieren' in de memorie van toelichting.
Het voorgestelde artikel 1.3 legt het uitgangspunt vast dat al enkele decennia wordt
erkend. Ook zonder vastlegging in het wetsvoorstel maakt dit uitgangspunt onderdeel
uit van het recht. Daarom is de vastlegging van dit uitgangspunt in het wetsvoorstel
als signaal aangemerkt, in plaats van als een inhoudelijke verandering. Uit het feit dat
de intrinsieke waarde wordt erkend, volgt dat de overheid de inspanningsplicht heeft
om het dierenwelzijn te beschermen. Dat komt tot uitdrukking in de wettelijke bepalingen
die zijn gericht op de bescherming van het dier: zijn welzijn, gezondheid, eigenheid
en integriteit, waaronder de bepalingen die uitvoering geven aan het nee-tenzijbeginsel,
ten aanzien van het houden van dieren, op het houden van dieren met het
oog op de productie, op het toepassen van lichamelijke ingrepen bij dieren, op het
doden van dieren. Het al dan niet kwalificeren van dieren als levende wezens met
bewustzijn en gevoel in het wetsvoorstel zou daar niets aan toevoegen.
De erkenning dat elk dier een eigen zelfstandige waarde heeft, onafhankelijk van de
gebruikswaarde die de mens eraan toekent, heeft als zodanig geen concrete normatieve
consequenties. Net als in de Wet op de dierproeven, en overigens ook de Floraen
faunawet, moet de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier worden opgevat
als de reden waarom er regels worden gesteld ter bescherming van het dier.
- 7 -
Ten aanzien van het nee-tenzij-beginsel merk ik op dat in het wetsvoorstel voor drie
onderwerpen is gekozen om dit beginsel los te laten: het verbod op het laten deelnemen
van dieren aan wedstrijden, het verbod op het gebruik van seriematig geproduceerde
huisvestingssytemen die niet zijn toegelaten door de overheid - de preventieve
toetsing van huisvestingssystemen, en het verbod op doping bij wedstrijden.
Voor het verbod op het deelnemen van dieren aan wedstrijden, en het verbod op
doping, wijs ik erop dat er in de paardensector een goed werkend privaat systeem
functioneert. Het wedstrijdreglement bij de draf- en rensport kent een streng dopingregime.
Ook bij de windhondensport is voorzien in een streng toezicht ter voorkoming
van dopinggebruik. De basis om een verbod te stellen op het gebruik van stimulerende
middelen bij dieren waarmee wedstrijden worden gehouden heeft derhalve de
functie van stok achter de deur. Wanneer op grond van de bestaande private systemen
het toedienen van doping onvoldoende wordt tegen gegaan, kan alsnog een
verbod in de regelgeving worden opgenomen.
Ten aanzien van de preventieve toetsing van huisvestingssystemen merk ik op dat
toepassing van dit instrument zou leiden tot een belemmering van innovatie en tot
grote lasten voor het bedrijfsleven (vgl. Kamerstukken II 2001/02, 28 286, nr. 2, blz.
16). Door het stellen van algemeen verbindende voorschriften over huisvesting, zoals
dat nu gebeurt op grond van de artikelen 35 en 45 van de GWWD, en het voorgestelde
artikel 2.2, zesde lid, van dit wetsvoorstel, kan het gehouden dier voldoende worden
beschermd. Tegen die achtergrond heeft het geen zin om in aanvulling daarop
preventieve toetsing van huisvestingssystemen voor te schrijven.
19. Dringt de 'intrinsieke waarde' van het dier ook door tot in artikel 350 van het Wetboek
van Strafrecht, waar een dier nog steeds als object wordt aangemerkt?
25. Waarom wordt niet overwogen om dieren een bijzondere juridische status toe te
kennen (zoals bijvoorbeeld in Duitsland), gezien het feit dat een dier momenteel in
Nederland de jure niets meer of minder is dan een goed?
Het wetsvoorstel stelt geen wijzigingen voor ten aanzien van artikel 350 van het Wetboek
van Strafrecht.
Deze vraag lijkt te veronderstellen dat dieren in dit wetsvoorstel rechtssubject zouden
zijn, wat niet het geval is. Ook in dit wetsvoorstel is het dier een rechtsobject. Dat is
onlosmakelijk verbonden met het Nederlandse rechtssysteem. Het dier wordt in het
vermogensrecht als 'zaak' aangemerkt. Het gaat hier uitsluitend om de juridische
ordening. Ik benadruk dat dit vermogensrechtelijke aspect op geen enkele wijze nadelige
gevolgen heeft, en ook niet mag hebben, voor de bescherming van het dier.
Onder alle omstandigheden zijn voor dieren dan de regels van toepassing die ter
bescherming van het welzijn, de gezondheid, de integriteit en eigenheid zijn gesteld.
- 8 -
Deze gaan verder en zijn uit hun aard anders dan de regels ter bescherming van
andere 'zaken'.
50. Bent u van mening dat de overheid, gelet op de erkenning van de intrinsieke
waarde van dieren als levende wezens met bewustzijn en gevoel, ook de plicht heeft
om actief het gebruik van dieren te verminderen? Zo ja, op welke wijze komt dit tot
uiting in uw beleid? Zo neen, kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat de algemene
zorgplicht niet alleen betrekking heeft op burgers, maar ook op rechtspersonen en
overheden?
Zoals gesteld in de antwoorden op de vragen over de Nota dierenwelzijn (Kamerstukken
II 2007/08, 28 286 en 29 683, nr. 96, blz. 8) huldigt het kabinet bij de omgang met
dieren de opvatting dat de mens dieren mag gebruiken voor eigen doeleinden zoals
die in de Nederlandse samenleving aanvaardbaar worden gevonden zoals voeding,
sport, gezelschap, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de mens zorg draagt voor
de gezondheid en welzijn van het dier. Dit brengt voor de mens beperkingen mee ten
aanzien van het gebruik van dieren, wat tot uiting komt in de regels, gesteld bij en
krachtens de GWWD, die worden gecontinueerd wanneer dit wetsvoorstel, eenmaal
wet, van kracht wordt.
De algemene zorgplicht geldt voor een ieder, zoals is geformuleerd in het voorgestelde
artikel 1.4, eerste lid..
53. Waarom hanteert u nog steeds de minimale, uit 1965 daterende 'vijf vrijheden'
van Brambell in plaats van de door de Raad voor Dierenaangelegenheden in haar
advies (aan de Tweede Kamer) over megastallen (Dierenwelzijn en diergezondheid
op Megabedrijven in Nederland (2008)) gehanteerde 'moderne en actuele definitie
van dierenwelzijn zoals vastgesteld in het EU-Welfare Quality-project' (Advies Dierenwelzijn
en diergezondheid op Megabedrijven in Nederland, p. 5)?
Ik verwijs naar mijn reactie op de vragen, gesteld over de Nota dierenwelzijn (Kamerstukken
II 2007/08, 28 286 en 29 683, nr. 96, blz. 8/9). Daarin stelde ik dat in de wetenschap
niet alleen in de loop der tijd verschillende definities voor dierenwelzijn zijn
gehanteerd, maar dat er op dit moment ook diverse definities naast elkaar worden
gebruikt. De vijf vrijheden van Brambell zijn internationaal geaccepteerd, en bieden
daarom een goed vertrekpunt.
- 9 -
§3. Wetsvoorstel
3.1 Algemeen
13. Waarom past bescherming van het milieu alleen in de doeleinden van het wetsvoorstel
voor zover gerelateerd aan het gebruik van diervoeders? (Nader rapport blz.
2) Bent u van mening dat bij het houden van dieren alleen diervoeders van invloed
zijn op het milieu?
96. In de considerans is sprake van de wenselijkheid, regels te stellen ter bescherming
van het milieu "in relatie tot het gebruik van diervoeders en het toepassen van
diergeneesmiddelen". In artikel 2.2, lid 7 onder a, 3°, wordt behalve naar diervoeders
en diergeneesmiddelen ook verwezen naar 'andere substanties of materialen'. Betekent
deze toevoeging dat er een impliciet verband wordt gelegd tussen de bescherming
van het milieu en het verschijnsel intensieve veehouderij op zich? Zo ja, waarom
is dit verband niet meer expliciet aan de orde gesteld? Zo neen, waarom wordt deze
vorm van integratie niet nagestreefd?
Het houden van dieren door veehouderijen heeft uiteraard op diverse manieren invloed
op het milieu. De Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Wet ammoniak en
veehouderij en de Wet geurhinder veehouderij bieden hiervoor de wettelijke kaders,
niet dit wetsvoorstel.
Alleen waar het gaat om de eisen die ter bescherming van het milieu aan de hoedanigheid
en samenstelling van diergeneesmiddelen en diervoeders worden gesteld,
fungeert dit wetsvoorstel als wettelijk kader. Het gebruik van diergeneesmiddelen en
diervoeders bij dieren kan specifieke risico's voor het milieu opleveren. Residuen van
diergeneesmiddelen kunnen via urine en uitwerpselen van dieren in het milieu terechtkomen
en schade aanrichten. Op grond van richtlijn nr. 2001/82/EG1 dienen de
milieu-aspecten bij de beoordeling van diergeneesmiddelen te worden meegenomen.
Op grond van richtlijn nr. 2002/32/EG2 gelden er regels met betrekking tot de aanwezigheid
van schadelijke stoffen, zoals zware metalen, in diervoeders. Nu wordt dit
geregeld via de Kaderwet diervoeders en de Diergeneesmiddelenwet. Dit wetsvoorstel
continueert dit.
De verwijzing naar "andere substanties en materialen' in het voorgestelde artikel 2.2,
zevende lid, onderdeel a, onder 3°, houdt met het volgende verband. Met het oog op
de naleving van verboden op het gebruik van voor dieren verboden producten is het
gewenst dat dergelijke producten niet aanwezig zijn op het bedrijf waar dieren worden
1 Richtlijn nr. 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6
november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor
diergeneeskundig gebruik (PbEG L 311).
2 Richtlijn nr. 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 mei
2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG L 140).
- 10 -
gehouden. Voor dieren verboden producten kunnen zijn diervoeders, diergeneesmiddelen
maar ook andere stoffen die geen diervoeder of diergeneesmiddelen zijn, zoals
bijvoorbeeld groeibevorderende stoffen. Vandaar een verwijzing naar 'andere substanties
of materialen'.
Het verbod om dergelijke producten bij dieren te gebruiken strekt ter bescherming van
de diergezondheid, het dierenwelzijn, de volksgezondheid, het milieu of de kwaliteit
van dierlijke producten.
14. Hoe verklaart u het verschil in visie op de reikwijdte van de delegatiebepalingen
tussen u en de Raad van State? (Nader rapport blz. 3)
Er bestaat geen verschil in visie met de Raad. De opmerkingen van de Raad terzake
zijn overgenomen.
23. In hoeverre biedt de ondertussen verschenen Nota dierenwelzijn een voldoende
(totaal)visie op het houden van dieren en de positie van het dier in de samenleving en
hoe verhoudt deze zich tot de Wet dieren?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag verwijs ik u naar de debatten van 28
januari en 4 februari 2008 die ik met uw Kamer heb gevoerd (Kamerstukken II
2007/08, 28 286, nrs. 100 en 199).
Voor de langere termijn kan, wanneer het wetsvoorstel door het parlement is aangenomen
en de wet alsdan in werking is getreden, met dit wetsvoorstel uitvoering worden
gegeven aan deze beleidsnota, voor zover het gaat om het stellen van regels.
Tot dan kan dit geschieden via de bestaande wetten.
24. In hoeverre is de wet toekomstbestendig te noemen in het licht van de (partijpolitieke)
waardering van het Europese 'level playing field'?
Het wetsvoorstel biedt de kaders om regels te stellen ter uitvoering van de Europese
regelgeving en het nationaal beleid. Het wetsvoorstel is toekomstbestendig, aangezien
de mogelijkheid bestaat om - zo dat gewenst wordt door regering en parlement -
eenvoudig en snel die wijzigingen gestalte te geven die kennelijk door het Nederlandse
volk via parlementaire vertegenwoordiging worden gewenst.
30. Kunt u uiteenzetten op welke wijze het te ontwikkelen ethisch afwegingskader
(Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 117) zal worden verwerkt in dit wetsvoorstel?
In mijn brief van 3 april 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 209, blz. 3) heb ik
gemeld dat ik in de samenleving een toenemende aandacht zie voor de ethische as-
11 -
pecten van de omgang met dieren. De mogelijkheid van ethische toetsing of advisering
vanuit ethische optiek bij maatschappelijke vraagstukken op het gebied van dierenwelzijn
zal ik dit jaar laten onderzoeken.
Los van de uitkomsten van dit onderzoek merk ik op dat ik deze te onderzoeken mogelijkheden
zie als hulpmiddelen voor een transparante en evenwichtige beleidsmatige
afweging rond ethische vraagstukken. Het gaat hier om meer dan alleen de totstandkoming
van regelgeving. Bedacht moet immers worden dat er meer en veelal
effectievere instrumenten dan regelgeving voorhanden zijn om beleidsdoelen te realiseren.
Ook zonder vastlegging van toetsingskaders in het recht bestaat er een verwevenheid
tussen ethiek en recht. Zo vloeien veel regels van het strafrecht direct voort uit ethische
beginselen, gebaseerd op waarde-oordelen waarvoor een maatschappelijk
draagvlak bestaat. Maar ook buiten het strafrecht kan publiekrechtelijke regelgeving
gevonden worden die in meer of mindere mate de weerslag is van ethische waardeoordelen,
zoals de regelgeving over euthanasie, abortus en orgaandonatie, en uiteraard
ook de regels ter bescherming van het dier in de GWWD en dit wetsvoorstel.
In dit verband wijs ik erop dat dit ook in de regelgeving van de Europese Unie tot uitdrukking
komt. Artikel 30 van het EU-verdrag verwijst naar maatregelen, genomen
door lidstaten, uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid. Ook de
WTO-regelgeving kent in artikel XX van de Algemene Overeenkomst inzake Handel
en Tarieven (GATT) een verwijzing naar de publieke moraal als rechtvaardigingsgrond
voor door een overheid te treffen maatregelen.
35. Waarom gaat de varkensregeling niet over naar de Wet dieren?
Ik neem aan dat met de 'varkensregeling' wordt bedoeld de varkensheffing, geregeld
in de GWWD. Deze heffing en de andere in de GWWD opgenomen heffingen blijven
vooralsnog geregeld in de GWWD. Dit met het oog op mogelijke ontwikkelingen ten
aanzien van het beleid inzake de wijze waarop de landbouwsector - dierlijk maar ook
plantaardig - in het algemeen de financiële gevolgen afdekt van risico's, verbonden
aan de bedrijfsvoering. In dat kader zal worden bezien welke mogelijkheden bestaan
ten aanzien van heffingenstelsels, en schadeverzekeringen. Dit zal echter pas in een
latere fase geschieden. Tot die tijd blijven dus de artikelen van de GWWD gerelateerd
aan genoemde heffingen in stand.
49. Voldoet de Wet op de uitvoering van de diergeneeskunde 1990 zoals deze opgaat
in de Wet dieren aan de vereisten van de "Terrestrial animal health Code" van de
Office International des Epizootics?
- 12 -
De regels over het uitoefenen van de diergeneeskunde voldoen aan deze overigens
niet bindende leidraad. Van belang is dat het uitoefenen van de diergeneeskunde
alleen mag geschieden door hen die geregistreerd zijn door de relevante autoriteit. Dit
is geregeld in de artikelen 9 en 10 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde
1990 en in het voorgestelde artikel 4.1, eerste lid.
70. Bedoelt u met de formulering "het ligt in het voornemen" dat u niet uitsluit dat,
waar het mogelijk is af te wijken van EU-regels, het mogelijk is dat (Nederlandse)
nationale regelgeving een lager beschermingsniveau biedt? Kunt u voorbeelden geven
op welke onderwerpen dit zou kunnen zijn?
Nee, een lager beschermingsniveau is op grond van het EU-recht niet mogelijk.
3.2. Begripsbepalingen (artikel 1.1)
4. Is het wenselijk dat de Kaderwet diervoeders en het nu voorliggende concept Kaderwet
Dieren verschillende definities voor de term diervoeder gebruiken?
Gekozen is voor de begripsomschrijving van 'diervoeder' uit verordening (EG) nr.
178/20023 omdat die verordening binnen het geheel van de Europese diervoederregelgeving
centraal staat. De definitie in de Kaderwet diervoeders is ontleend aan de
diverse richtlijnen over diervoeders, waaronder richtlijn nr. 96/25/EG4. De in die richtlijnen
gebruikte bewoordingen wijken weliswaar af van de in de verordening gehanteerde
formulering, maar inhoudelijk is er geen verschil.
12. Is er binnen dit wetsvoorstel ruimte voor het in overeenstemming brengen van de
definiëring van taak en rol van dierenartsen met de definities in andere lidstaten?
De kaders voor de taak en de rol van de dierenarts wordt in het wetsvoorstel primair
gedefinieerd door de voorgestelde begripsomschrijving voor "diergeneeskundige handeling"
(voorgesteld artikel 1, onderdeel c) en de regeling van de bevoegdheid tot het
verrichten van diergeneeskundige handelingen (voorgestelde artikelen 2.9 en 4.1). De
bepalingen van het voorstel laten de ruimte om die taak en rol nader in te vullen in
lagere regelgeving.
3 Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving,
tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling
van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31).
4 Richtlijn nr. 96/25/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 betreffende het verkeer
van voedermiddelen, tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 82/471/EEG en
93/74/EEG, en tot intrekking van 77/101/EEG (PbEG L 125).
- 13 -
In de Nationale agenda diergezondheid heb ik mijn streven naar een duidelijke en
onafhankelijke positie van de dierenarts uiteengezet. Uit de verkenning of de positie
van de dierenarts versterking behoeft vanuit het publieke domein, zal moeten blijken
of nadere invulling noodzakelijk is
17. Waarom is niet gekozen voor een begripsbepaling, zoals in de GWWD, van de
verschillende soorten en categorieën dieren?
38. Kunt u uitleggen waarom er in de Wet dieren geen begripsbepalingen opgenomen
zijn voor wat er verstaan wordt onder dieren, vee, pluimvee, zieke dieren etc, terwijl
dit wel het geval was in de GWWD?
47. Het wetsvoorstel maakt onderscheid tussen landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren
en overige gehouden dieren. Wordt met een dergelijk onderscheid voldoende
recht gedaan aan het te onderscheiden doel waarvoor mensen dieren houden, bijvoorbeeld
consumptie, pels, vermaak, gezelschap, etc.?
Een begripsbepaling van de verschillende soorten en categorieën dieren in het wetsvoorstel
zou alleen nodig zijn als er in het wetsvoorstel naar een specifieke diersoort
of diercategorie zou worden verwezen. Dat is in dit wetsvoorstel niet het geval. Waar
nodig zullen in de uitvoeringsregelgeving wel begripsbepalingen worden opgenomen.
18. Wat is het onderscheid tussen commerciële houders en niet-commerciële houders
in de wet? Hoe wordt het verschil tussen beide groepen gedefinieerd? Kunt u
uiteenzetten wat het grootste verschil in regels voor beide groepen is?
82. Kunt u uiteenzetten waarin bedrijfsmatig gehouden dieren verschillen van hun
hobbymatig gehouden soortgenoten wat betreft de eisen die gesteld worden aan dierenwelzijn,
diergezondheid en volksgezondheid en welke zijn opgenomen in dit wetsvoorstel?
Kunt u daarbij uiteenzetten waarom deze eisen verschillen ten opzichte van
elkaar en in welke mate economische belangen een rol spelen bij het vaststellen van
een bepaald minimumniveau van dierenwelzijn?
In het wetsvoorstel wordt geen onderscheid gemaakt tussen commerciële houders en
houders van dieren. In de uitvoeringsregelgeving kan een onderscheid worden gemaakt
tussen landbouwhuisdieren die op commerciële wijze voor productiedoeleinden
worden gehouden en landbouwhuisdieren die als liefhebberij worden gehouden
en gezelschapsdieren, wanneer dit met het oog op het te beschermen belang uitmaakt.
Vooral bij meer grootschalige veehouderij voor productiedoeleinden kunnen besmettelijke
dierziekten snel heel grote gevolgen hebben voor de veestapel en daarmee
voor de voedselproductie en, meer indirect, de handelspositie van ons land. Dit zal
veelal aanleiding zijn uit het oogpunt van diergezondheid maatregelen te treffen met
- 14 -
betrekking tot de omstandigheden waarin commercieel gehouden dieren worden gehouden,
die verdergaan en stringenter zijn dan de maatregelen die worden getroffen
ten aanzien van dieren die als liefhebberij om of nabij de woning worden gehouden,
voor zover de Europese regelgeving daartoe de ruimte laat.
Bedrijfsmatig gehouden dieren worden veelal onder andere omstandigheden gehouden
dan dieren die niet bedrijfsmatig worden gehouden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de
vloeroppervlakten en de bezettingsgraad. Problemen op het gebied van dierenwelzijn
zijn daardoor verschillend van aard. Welzijnsproblemen bij gezelschapsdieren worden,
zoals ik heb aangegeven in de Nota dierenwelzijn (Kamerstukken II 2007/08, 28
286, nr. 76) vaak veroorzaakt door onwetendheid bij de houders. Het voorkomen van
deze problemen kan vooral worden bereikt door het opheffen van de kennislacune,
en niet via regelgeving.
Ten aanzien van de rol van economische belangen in de afweging van belangen verwijs
ik u naar mijn antwoord op vraag 60, opgenomen in paragraaf 4.
3.3. Zorgplicht (artikel 1.4)
57. Kunt u toelichten hoe u op grond van begrippen als 'burgermansfatsoen' kunt
garanderen dat de belangen van dieren als zelfstandige factor worden meegewogen
in de noodzakelijke afwegingen? Deelt u de mening dat het uitgangspunt 'niet alles
wat kan, hoeft' in feite een omkering is van het 'nee, tenzij-principe' dat u nog steeds
zegt te honoreren? Zo neen, kunt u dit toelichten?
58. Het nieuwe artikel 1.4 vertoont een opvallende gelijkenis met artikel 2 van de Flora-
en faunawet. Welke gunstige ervaringen met artikel 2 van de Flora- en Faunawet
hebben u doen besluiten, een dergelijk artikel in de Wet dieren op te nemen? Waarop
is uw vertrouwen in het "burgermansfatsoen" gebaseerd, een vertrouwen dat kennelijk
zo groot is dat niet behoeft te worden voorzien in een strafbaarstelling?
De reden om in het voorgestelde artikel 1.4 een zorgplicht op te nemen is de wens
om een moreel appèl te doen op de burger, of die nu houder, handelaar, vervoerder,
fabrikant van voeders of geneesmiddelen, of dierenarts is, om zich bij zijn doen en
laten rekenschap te geven van zijn eigen verantwoordelijkheid voor dieren en van de
eigen, zelfstandige waarde van het dier, en om altijd vanuit dit bewustzijn te handelen.
Dit bewustzijn is vooral een zaak voor de individuele burger zelf, en niet juridisch
afdwingbaar.
Het voorgestelde artikel 1.4 is daarom van een andere orde dan de andere bepalingen
van het wetsvoorstel, op grond waarvan concrete gedragingen ten aanzien van
dieren juist worden verboden of verplicht worden gesteld ter bescherming van het
dier, en afdwingbaar zijn. Overtredingen van die bepalingen zijn strafbaar gesteld, en
kunnen door de overheid worden gehandhaafd.
- 15 -
De stelling 'niet alles wat kan, hoeft' is geen omkering van het 'nee, tenzij-principe',
integendeel. Hier ligt de gedachte aan ten grondslag dat, ook in het geval een burger
zich in zijn handelen of nalaten ten aanzien van dieren houdt aan de regels, hij altijd
kritisch moet blijven op wat zijn doen of nalaten voor dieren betekent. Het is dan aan
hem om te besluiten een handeling of activiteit die juridisch gezien is toegestaan, toch
niet uit te voeren.
3.4. Dierenmishandeling (artikel 2.1)
44. Aan wat voor gedragingen wordt gedacht in artikel 2.1 derde lid, en zijn er plannen
om onderscheid te maken tussen opzettelijk gedrag en handelen uit onwetendheid?
92. Wat zijn uw overwegingen om de vier genoemde gedragingen die in ieder geval
verboden zijn ongewijzigd over te nemen uit de GWWD? Bent u bereid om deze vier
voorbeelden uit te breiden met gedragingen die naar algemene maatstaven onwenselijk
zijn, zoals bijvoorbeeld seksuele handelingen tussen mens en dier, het schoppen
of slaan van een dier en het ophitsen of beangstigen van een dier, bijvoorbeeld door
geluid, licht, fysieke prikkelingen, elektrische schokken? Zo ja, op welke wijze en op
welke termijn? Zo neen, waarom niet?
93. Kunt u uiteenzetten op welke wijze en op welke termijn invulling zal worden gegeven
aan lid 3 van artikel 2.1? In hoeverre zal de Kamer hierbij betrokken worden?
94. Kunt u uiteenzetten op welke wijze en op welke termijn invulling zal worden gegeven
aan lid 4 van artikel 2.1? Door wie en op welke wijze zal getoetst worden of voorwerpen
pijn of letsel bij dieren veroorzaken of de gezondheid of het welzijn van dieren
benadelen? In welk stadium van de ontwikkeling van nieuwe trainingsmiddelen, accessoires
of andere voorwerpen voor dieren zal deze beoordeling plaatsvinden?
Voorop wordt gesteld dat het in eerste instantie aan de rechter is om te beoordelen of
een gedraging al dan niet valt aan te merken als dierenmishandeling als bedoeld in
het voorgestelde artikel 2.1, eerste lid. In de normstelling wordt geen onderscheid
gemaakt tussen opzettelijk gedrag en handelen uit onwetendheid.
Het derde en vierde lid van het voorgestelde artikel 2.1 bieden de mogelijkheid om
concrete gedragingen aan te wijzen die als dierenmishandeling moeten worden beschouwd.
Hierin is voorzien omdat daarmee de mogelijkheid bestaat om in voorkomend
geval op meer eenvoudige wijze gedragingen waarvan vaststaat dat deze naar
maatschappelijke opvattingen niet kunnen worden getolereerd, onder de werking van
het voorgestelde artikel 2.1 te brengen. Het voordeel van het aanwijzen van dergelijke
meer concrete gedragingen is dat hierdoor niet alleen de norm door de wetgever
wordt verduidelijkt, maar ook de handhaafbaarheid wordt bevorderd. Niet bijvoorbeeld
de schending van het dierenwelzijn - een algemeen, meer omvattend begrip - be-
16 -
hoeft te worden aangetoond, doch slechts het verrichten of nalaten van die bepaalde
gedraging.
Bij de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving op grond van dit wetsvoorstel zal
worden bezien in hoeverre het wenselijk is om concrete gedragingen, waaronder de
gedragingen die in vraag 92 zijn genoemd, op grond van het voorgestelde artikel 2.1,
derde of vierde lid, aan te wijzen.
Ten aanzien van seksuele handelingen waarbij er geen sprake van is dat het dier
aantoonbaar pijn wordt gedaan of letsel wordt toegebracht, of dat de gezondheid of
het welzijn van het dier wordt benadeeld, is er geen sprake is van mishandeling van
het dier. Die gedragingen kunnen daarom niet op grond van het voorgestelde artikel
2.1, derde of vierde lid, worden aangewezen. Vervolging zou wel kunnen plaatsvinden
op grond van het voorgestelde artikel 254 van het Wetboek van Strafrecht, dat
wordt geïntroduceerd bij wetsvoorstel van het lid Waalkens houdende strafbaarstelling
van het plegen van seksuele handelingen met dieren en pornografie met dieren
(verbod seks met dieren) (Kamerstukken II 2006/07, 31 009), eenmaal wet.
Het voorgestelde artikel 10.10 voorziet in een voorhangprocedure voor ontwerpalgemene
maatregelen van bestuur die worden gebaseerd op het voorgestelde artikel
2.1, derde en vierde lid. Daarmee is de betrokkenheid van het parlement gewaarborgd
wanneer er in de toekomst invulling aan deze voorgestelde bepalingen zal
worden gegeven.
Ten aanzien van het voorgestelde artikel 2.1, tweede lid, merk ik op dat de in de
vraag aangehaalde vier gedragingen ongewijzigd uit artikel 36, tweede lid, van de
GWWD zijn overgenomen met het oog op de continuering van artikel 36, tweede lid,
van de GWWD.
3.5. Houden (artikel 2.2)
26. Waarom geeft het wetsvoorstel geen duidelijkheid over het houden van (wilde)
dieren in circussen?
Tijdens het debat met uw Kamer over de Nota dierenwelzijn op 4 februari 2008 (Kamerstukken
II 2007/08, 28 286, nr. 199) heb ik u gemeld dat, zoals was aangekondigd
in die nota, het onderzoek naar het welzijn van circusdieren in gang is gezet door de
Universiteit van Wageningen. Het projectvoorstel is bij brief van 19 februari 2008 aan
uw Kamer verzonden (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 201). Het onderzoek zal
eind 2008 gereed zijn. In 2009 zal ik de Kamer informeren over eventueel te nemen
stappen.
75. In de MvT staat onder 4.2.3.3.2 dat het in het voornemen ligt om de AMvB met de
zogenaamde positieflijst binnen afzienbare termijn vast te stellen. Kunt u nader uit-
17 -
eenzetten wat wordt bedoeld met "binnen afzienbare termijn"? Zal deze AMvB aan de
Kamer worden voorgelegd alvorens deze in werking treedt?
Kunt u uiteenzetten welke criteria zullen worden gehanteerd bij de toekomstige beoordeling
of dieren al dan niet op deze positieflijst geplaatst kunnen worden of uit de
lijst verwijderd zullen worden? Hoe zal dit proces verlopen? Welke partijen kunnen
een nieuwe beoordeling aanvragen? Wie maakt deze beoordeling en in hoeverre
wordt de Kamer hierin betrokken?
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de volgende criteria zullen worden meegenomen in
deze beoordeling:
* afweging belang van doel waarvoor dieren gehouden worden
* alternatieven voor het houden van die dieren
* kennis over de biologie (natuurlijke levenswijze en gedrag) van die dieren
* kennis over het houden van die dieren beschikbaar: huisvesting, voeding, verzorging
en ziekten (veterinaire kennis)
* kennis over parameters ter beoordeling van het welzijn van de gehouden dieren
* kunnen de dieren gehouden worden zonder onaanvaardbare welzijnsproblemen
* kunnen de dieren gehouden worden zonder dat er lichamelijke ingrepen bij ze
worden gedaan
* kunnen de dieren zich in gevangenschap in principe op een normale manier
voortplanten en hoeven er niet af en toe of continu dieren uit het wild te worden
gevangen ter verversing van het bloed, of om te worden vetgemest
* kunnen de dieren zich in principe zelfstandig handhaven (m.a.w. zijn de dieren
niet erg kwetsbaar en afhankelijk van zeer gespecialiseerde zorg van de houder)
* aanvaardbare methoden beschikbaar voor bedwelmen van de dieren
* risico op ongewenste faunavervalsing wanneer de diersoort zich in de natuur kan
handhaven
Op dit moment is een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding, die voorziet
in de vaststelling van een positieflijst, op basis van de GWWD. Zoals ik heb geantwoord
op de vragen over de Nota Dierenwelzijn (Kamerstukken II 2007/08, 28 286,
nr. 96, blz. 63) heeft de Raad voor dierenaangelegenheden advies gegeven over het
opstellen van deze lijst. Daarbij zijn de volgende criteria gehanteerd:
- de gezondheid en het welzijn van de diersoort onder realistische houderijomstandigheden;
- de grootte van de diersoort op volwassen leeftijd;
- het gevaar dat de diersoort vormt voor zijn omgeving in relatie tot de maatschappelijke
acceptatie van dit gevaar;
- mogelijkheden tot herplaatsing van de diersoort indien noodzakelijk;
- de mate waarin er informatie over of ervaring met de diersoort beschikbaar is.
- 18 -
Ik verwacht dat de algemene maatregel van bestuur in de tweede helft van 2008 zal
worden vastgesteld. Na vaststelling wordt zij overeenkomstig artikel 110 van de
GWWD aan het parlement overgelegd.
Wanneer een diersoort of diercategorie van de lijst moet worden verwijderd, of daarop
moet worden geplaatst, zal dit geschieden via een wijziging van de algemene maatregel
van bestuur. Dit geschiedt via de gebruikelijke procedure. Een dergelijke algemene
maatregel van bestuur wordt eveneens overeenkomstig artikel 110 van de
GWWD aan het parlement overgelegd.
Wanneer het wetsvoorstel dieren, eenmaal wet, in werking treedt, zal de positieflijst
worden gecontinueerd op basis van het voorgestelde artikel 2.2, eerste lid.
76. Op welke wijze zullen de resultaten van de evaluatie van de Regeling Agressieve
Dieren worden verwerkt in artikel 2.2? Acht u de formulering van dit artikel voldoende
flexibel om ruimte te bieden aan een mogelijke nieuwe regeling die zal voortkomen uit
deze evaluatie?
77. Op welke wijze en op welke termijn zal de ministeriële regeling tot stand komen
waarin een verbod op het houden van bepaalde dieren wordt opgenomen? Kunt u
uiteenzetten om welke dieren het hier zal gaan en waarom is gekozen voor instelling
van dit derde lid van artikel 2.2 naast het eerste lid van ditzelfde artikel? In hoeverre
zal de Kamer betrokken worden bij de totstandkoming van deze lijst?
Het voorgestelde artikel 2.2, derde lid, voorziet in een verbod op het houden van aangewezen
agressieve dieren. Daarmee wordt artikel 73 van de GWWD gecontinueerd,
waarop de Regeling agressieve dieren is gebaseerd. Op dit moment wordt de Regeling
agressieve dieren geëvalueerd. Ik informeer de Tweede Kamer over de uitkomsten
van de evaluatie en de verdere besluitvorming terzake. Ik verwijs u naar mijn
brief van 10 maart 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 202). Alsdan zal ik
bezien of en welke gevolgen de evaluatie heeft voor de regelgeving.
Op grond van het derde lid kunnen dieren worden aangewezen op basis van uiterlijke
kenmerken, net als nu op grond van artikel 73 van de GWWD. Daarmee verschilt het
voorgestelde derde lid van het voorgestelde eerste lid, op grond waarvan diersoorten
of diercategorieën worden aangewezen.
80. Kunt u uiteenzetten waarom voor u het opheffen van de rem op innovatie in geval
van de ontwikkeling van huisvestingssystemen een belangrijker criterium is dan voorafgaande
toetsing van deze systemen op dierenwelzijnsaspecten? Kunt u uiteenzetten
op welke wijze u voorkomt dat na de door u voorgestelde afschaffing van het systeem
van preventieve toetsing van huisvestingssystemen, de toetsing achteraf van
huisvestingssystemen zulke bezwaren opleveren ten aanzien van dierenwelzijn, dat
- 19 -
deze systemen afgeschaft dienen te worden? Kunt u daarbij uiteenzetten hoe u voorkomt
dat hier dure uitkoopregelingen voor opgetuigd moeten worden?
Door het stellen van algemeen verbindende voorschriften over huisvesting, zoals dat
nu gebeurt op grond van de artikelen 35 en 45 van de GWWD, wordt het gehouden
dier in voldoende mate beschermd. Tegen die achtergrond heeft het geen zin om nog
een instrument toe te passen, zeker wanneer dat instrument remmend werkt voor de
innovatie.
Wanneer de huisvesting niet voldoet aan deze regels, is er sprake van een overtreding
van de algemeen verbindende voorschriften, en vindt er handhaving plaats, via
het bestuursrecht dan wel via het strafrecht. Wanneer de regels worden overtreden,
dient de overtreding te worden hersteld. Dit is voor eigen risico van de eigenaar of
houder, zodat van een uitkoopregeling geen sprake kan zijn.
Wanneer de huisvesting wel voldoet aan de regels, maar de regels naar aanleiding
van veranderde inzichten worden aangescherpt, moet uit het oogpunt van rechtszekerheid
rekening worden gehouden met de bestaande huisvestingsystemen. Daarbij
zijn doorgaans twee mogelijkheden voorhanden. In de eerste plaats kan voor bestaande
systemen een overgangsregime in het leven worden geroepen, zodat de
belanghebbende de tijd heeft om zijn investeringen economisch verantwoord af te
schrijven.
97. Kunt u uiteenzetten of u voornemens bent om voor alle diersoorten die voorkomen
op de positieflijst regelgeving te ontwikkelen ten aanzien van het houden van
deze dieren, waaronder bijvoorbeeld voorwaarden voor de huisvesting en het creëren
van mogelijkheden om het natuurlijk gedrag te vertonen? Zo ja, op welke wijze en op
welke termijn? Zo neen, waarom niet? Op welke wijze en door wie wordt vastgesteld
voor welke diersoorten regelgeving benodigd is? In hoeverre worden reeds bekende
welzijnsproblemen bij diersoorten die op dit moment worden gehouden in Nederland,
hier in meegenomen?
Ten aanzien van mijn beleidsvoornemens inzake het houden van dieren verwijs ik u
naar mijn Nota dierenwelzijn, mijn antwoorden op de over die nota gestelde vragen,
en de twee debatten die ik hierover met de Tweede Kamer heb gevoerd.
98. Waarop wordt gedoeld met de term 'africhten' in artikel 2.2, lid 7 onder d?
Met 'africhten' wordt bedoeld het door onderricht of oefening voor een bepaald doel
geschikt maken van een dier.
- 20 -
99. Kunt u uiteenzetten of er voor iedere diersoort die gehouden mag worden met het
oog op de productie van producten afkomstig van die dieren, regels worden gesteld
omtrent de doeleinden of activiteiten?
Ik veronderstel dat deze vraag betrekking heeft op het voorgestelde artikel 2.3, derde
lid. Dit artikellid zal dienen als basis voor het stellen van regels die nu zijn neergelegd
in het Besluit verbod gebruik van levend aas. Ik ben niet voornemens om op basis
van dit artikellid nadere regels te stellen over de doeleinden en activiteiten waarvoor
productiedieren mogen worden gehouden.
100. Aan de hand van welke criteria zal worden besloten welke diersoorten wel of niet
geschikt zijn voor het houden met het oog op de productie van producten afkomstig
van die dieren?
Het is de bedoeling om de lijst, opgenomen in het Besluit aanwijzing voor productie te
houden dieren, te continueren. Van belang is dat de dieren van de desbetreffende
diersoorten of diercategorieën op zodanige wijze kunnen worden gehouden dat voldoende
recht wordt gedaan aan de primaire behoeften van het dier. Ook moet een
dergelijke wijze van houden in Nederland in praktische zin kunnen worden gerealiseerd,
al dan niet onder toepassing van aanvullende voorschriften terzake.
101. Bent u bereid op grond van dit artikel in ieder geval het houden van nertsen voor
bontproductie en het houden van konijnen voor vleesproductie te verbieden? Zo ja,
op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Ten aanzien van het verbod op het houden van nertsen voor de productie van bont
verwijs ik u naar het initiatief-wetsvoorstel van de leden Van Velzen en Waalkens
(Kamerstukken II 2006/07, 30 826).
Ten aanzien van het verbod op het houden van konijnen voor de productie van vlees
verwijs ik u naar hetgeen ik daarover heb opgemerkt in de antwoorden op de vragen
van uw Kamer over de Nota dierenwelzijn (kamerstukken II 2007/08, 28 286 en
29 683, nr. 96, blz. 48). Eind 2008 zal een knelpuntenanalyse worden afgerond waarbij
de huidige houderij van konijnen zal worden beoordeeld. De resultaten van dit
onderzoek zullen bepalend zijn voor mijn verdere beleid voor wat betreft deze diersoort.
3.6. Vervoer (artikel 2.5)
84. Kunt u uiteenzetten waarom strengere aanvullende regels op het gebied van het
transport van dieren niet aan de orde zullen zijn? Kunt u daarbij ook ingaan op de
- 21 -
regels die gelden voor transporten tot 60 kilometer en welke regelgeving daarvoor
geldt?
Op grond van verordening (EG) nr. 1/20055 zijn de regels ter bescherming van het
dierenwelzijn bij bedrijfsmatig transport geharmoniseerd. Deze verordening biedt
weliswaar de mogelijkheid om voor de toepassing op het eigen grondgebied aanvullende,
scherpere voorschriften ten behoeve van het welzijn van dieren te stellen,
maar de GWWD biedt geen bevoegdheden om hieraan invulling te geven. Het ligt in
mijn voornemen om op basis van dit wetsvoorstel geen aanvullende voorschriften
inzake vervoer te stellen.
De verordening is van toepassing op alle vervoer van gewervelde dieren in het kader
van een economische activiteit. Wel geldt voor bepaalde gevallen een soepeler regime.
Voor veehouders die hun eigen vee transporteren over een afstand van hoogstens
50 km, voor transport ten behoeve van verweiding, en voor transport van en
naar de dierenarts, gelden alleen de algemene in artikel 3 van de verordening opgenomen
beginselen.
Voor het overige vervoer gelden de bepalingen van die verordening in meer of mindere
mate. Verwezen zij naar de artikelen 3, 4, 5 en 6 van die verordening.
3.7. Fokken (artikel 2.6)
45. Zal er bij de uitwerking van artikel 2.6 ook een duidelijk onderscheid gemaakt
worden tussen het fokken van landbouwhuisdieren en het fokken van andere (gezelschaps)
dieren? Kan een indicatie gegeven worden van hoe de AMvB er uit zal komen
te zien?
103. Bent u voornemens voor alle diersoorten regels te stellen omtrent het fokken van
en het voor de fok gebruiken van dieren, dus ook voor gezelschapsdieren? Zo ja, op
welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
In de uitvoeringsregelgeving zullen de bestaande regels inzake het fokken van dieren
worden gecontinueerd. Genoemd kunnen worden het Fokkerijbesluit, het Besluit
voortplantingstechnieken bij dieren en enkele bepalingen inzake het fokken van het
Honden- en kattenbesluit 1999. Voor het fokken van honden en katten gelden op dit
moment specifieke bepalingen.
In de Nota dierenwelzijn (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 76, bijlage, blz. 37)
heb ik gemeld dat ik de rashondensector in eerste instantie zelf de kans geef de problematiek
op te pakken. Uiterlijk in september 2008 wil ik een plan zien waarin staat
5 Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de
bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging
van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU L 3).
- 22 -
op welke wijze de problemen als gevolg van het eenzijdig fokkerijbeleid worden aangepakt.
83. Dit artikel stelt dat "onnodig" leed mag niet worden veroorzaakt met andere dan
natuurlijk voortplantingstechnieken. Kunt u uiteenzetten welke criteria bepalen wat
onnodig is?
In neem aan dat in de vraag wordt verwezen naar artikel 3, eerste lid, van het Besluit
voortplantingstechnieken bij dieren. Hierin is een algemeen geformuleerde gedragsnorm
opgenomen, die betrekking heeft op het gehele scala aan handelingen waarmee
voortplantingstechnieken gepaard gaan. Of pijn, letsel, stress of ander ongerief
al dan niet onnodig is, zal al naar gelang de concrete situatie moeten worden bepaald.
102. Aan welke dieren, diersoorten of diercategorieën denkt u bij artikel 2.6, lid 2 onder
a, 3°? Op welke wijze en op welke termijn zal deze algemene maatregel van bestuur
tot stand komen?
Het voorgestelde artikel 2.6, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, is bedoeld voor de
mogelijke situatie dat ter bescherming van het dierenwelzijn een verbod op het fokken
van dieren gewenst is, en het voorgestelde onderdeel a, onder 1° van dat lid, dat
betrekking heeft op aandoeningen of uiterlijke kenmerken die uit welzijnsoogpunt
nadelig zijn, geen soulaas biedt. Hiermee kunnen relatief eenvoudig en snel in het
belang van het dierenwelzijn beperkingen aan het fokken worden gesteld.
3.8. Handel (artikel 2.7)
104. Bent u voornemens voor alle diersoorten regels te stellen omtrent de handel, het
verkopen en verhuren van deze dieren, dus ook voor gezelschapsdieren? Zo ja, op
welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid op grond van
artikel 2.7 een verbod in te stellen op de verhuur van dieren die niet op de positieflijst
voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs naar hetgeen ik in de Nota dierenwelzijn hierover heb opgemerkt (Kamerstukken
II 2007/08, 28 286, nr. 76, bijlage, blz. 36). De handelaren van de honden- en
kattenbranche zullen als eerste zelf normen formuleren in het kader van een privaat
certificatiestelsel. Ik faciliteer en ondersteun dit proces. Hierna rust op de sector de
verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een substantiële deelname aan het certificatiesysteem.
Parallel aan het opstellen van het certificatiestelsel, wordt aan overheidszijde
gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur met doelvoorschriften
- 23 -
die het certificatiesysteem dekken. De controle aan overheidszijde richt zich vervolgens
met name op de niet-deelnemers. Dit is zogenaamde toezichtondersteuningsvariant.
Ten aanzien van de dierenspeciaalzaken is afgesproken dat de ontwikkeling
van een privaat certificatieschema voor deze branches parallel aan en in nauwe samenwerking
met de ontwikkeling van het certificatieschema voor de honden- en kattenbranche
wordt vormgegeven (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 209, blz. 3).
Op basis van de ervaringen en resultaten zal ik besluiten over een uitbreiding van
certificatiestelsels.
Dieren, behorende tot diersoorten of diercategorieën die niet op de positief-lijst zijn
geplaatst, mogen niet worden gehouden. Dat maakt dat deze dieren ook niet mogen
worden verhuurd. Immers, wie een dergelijk dier huurt, houdt een dier dat niet mag
worden gehouden. Een verbod op het verhuren is daarom niet nodig.
3.9. Lichamelijke ingrepen (artikel 2.8)
68. Kunt u ter illustratie van de vereenvoudiging van de nieuwe Wet dieren ten opzichte
van de oude wetgeving rondom dierenwelzijn en diergezondheid uiteenzetten
welke veranderingen optreden ten aanzien van het beleid rondom lichamelijke ingrepen
waaronder het onverdoofd castreren van biggen, het onverdoofd verwijderen van
hoekstanden en staarten bij biggen en het onverdoofd snavelkappen van kippen?
85. Kunt u uiteenzetten of de toegestane ingrepen zullen worden verminderd als gevolg
van dit Wetsvoorstel dieren, gelijk zullen blijven of zullen toenemen als gevolg
van vereenvoudiging en afstemming van de regelgeving?
86. Kunt u uiteenzetten of als gevolg van het wetsvoorstel de bevoegdheden van
degenen die ingrepen mogen verrichten zal veranderen en of bevoegdheden van
degenen die nu nog geen ingrepen of lichamelijk handelingen mogen verrichten zullen
worden verruimd?
88. Bent u voornemens om, in aanvulling op de Nota Dierenwelzijn, strengere nationale
regels te stellen aan de ingrepen bij dieren zoals ook mogelijk is vanuit de EUrichtlijn
99/74/EG?
89. Kunt u uiteenzetten of vanuit de Wet dieren veehouders meer in staat worden
gesteld om zelf ingrepen en diergeneeskundige handelingen te verrichten dan onder
de huidige wetgeving? Kunt u daarbij uiteenzetten wat er zal veranderen met het
wetsvoorstel als het gaat om het verrichten van bepaalde lichamelijke handelingen
door veehouders welke in het voorliggende wetsvoorstel worden toegestaan, terwijl
deze nu nog niet mogen?
Het wetsvoorstel heeft als zodanig niet tot doel de regelgeving over lichamelijke ingrepen
bij dieren, noch over de bevoegdheden om deze ingrepen te verrichten, inhoudelijk
te veranderen.
- 24 -
Ten aanzien van mijn beleidsvoornemens inzake lichamelijke ingrepen wijs ik u op
mijn antwoorden op de vragen over de Nota dierenwelzijn (Kamerstukken II 2007/08,
28 286 en 29 683, nr. 96, blz. 29). Daar heb ik opgemerkt dat aan alle in deze vraag
opgesomde handelingen aan dieren in de Nota dierenwelzijn aandacht wordt besteed.
Tevens heb ik hiervoor concrete doelstellingen en acties in de nota opgenomen
zodat op termijn deze handelingen zo pijnloos mogelijk worden uitgevoerd dan
wel geheel achterwege worden gelaten.
3.10. Doden (artikel 2.10)
20. Voor wie zijn de huidige regels met betrekking tot ritueel slachten te complex en
voor wie bevatten ze onnodige (administratieve) eisen, waardoor gekozen is voor
vereenvoudiging van de regelgeving?
Het gaat hier om de slachthuizen waar ritueel wordt geslacht. De huidige regels, neergelegd
in artikel 44 van de GWWD, bevatten onnodige, vooral administratieve eisen,
waaronder de plicht om elk jaar opnieuw een verzoek te doen om dieren ritueel te
mogen slachten. Op grond van artikel 9 van de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn
geldt in plaats daarvan nu een meldingsplicht. In het voorgestelde artikel 2.10, vijfde
lid, worden de voornoemde administratieve vereisten niet gecontinueerd.
46. Waarom is ervoor gekozen om onverdoofd ritueel slachten toe te blijven staan nu
er zelfs vanuit de hoek van de dierenartsen bezwaar tegen is gemaakt?
107. Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om artikel 2.10, lid 5 te wijzigen
in "Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming
van dieren nadere regels gesteld over het doden volgens de Israëlitische of de islamitische
ritus"? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Het recht op de vrijheid van godsdienst is voor mij een hoog goed dat recht doet aan
de diversiteit van de Nederlandse samenleving. Dat is niet voor niets in de Grondwet
verankerd. Daar moet dus zorgvuldig mee worden omgegaan. Op grond hiervan zal ik
het onbedwelmd slachten blijven toestaan. Er wordt op dit moment onderzocht wat de
stand van zaken is met reversibel bedwelmen in de verschillende EU-lidstaten. De
Kamer wordt hierover nog nader geïnformeerd zodra de uitkomsten bekend zijn.
Het dierenwelzijnsaspect van het onbedwelmd doden van de verschillende diersoorten
zal in kaart worden gebracht. In mijn brief van 3 april 2008 (Kamerstukken II
2007/08, 28 286, nr. 211) heb ik gemeld dat ik in februari 2008 de Animal Science
Gro(ASG) heb gevraagd hierover een rapport op te stellen dat voor 1 oktober 2008
klaar zal zijn.
- 25 -
105. Kunt u uiteenzetten waarom het woord 'slachten' uit de titel van artikel 2.10 is
verdwenen?
Als er regels kunnen worden gesteld over het doden van dieren, betekent dit dat deze
regels ook betrekking kunnen hebben op de slacht.
106. Bent u van plan om op korte termijn bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur invulling te geven aan artikel 2.10, lid 1, nu artikel 43 GWWD? Waarom ontbreekt
een verwijzing naar artikel 2.10, eerste lid, in artikel 10.10?
Aan de invulling van het nee-tenzij-beginsel ten aanzien van het doden van dieren
(voorgesteld artikel 2.10, eerste lid) zal uitvoering worden gegeven in de algemene
maatregel van bestuur, die in werking moet treden wanneer dit wetsvoorstel, eenmaal
wet, in werking treedt.
In het voorgestelde artikel 10.10, dat de voorhangprocedure bij het parlement van
ontwerp-algemene maatregelen van bestuur regelt, is abusievelijk niet verwezen naar
het voorgestelde artikel 2.10, eerste lid. Dit is bij de nota van wijziging die tegelijkertijd
met deze antwoorden naar uw Kamer is verzonden, recht gezet.
3.11. Opzettelijke besmetting (artikel 2.11)
108. Welke criteria zullen worden gehanteerd bij het beoordelen of iemand een dier
opzettelijk in een zodanige toestand brengt dat dit dier ziek kan worden of kan worden
besmet met een dierziekte of een zoönose? Betekent dit dat een dierenspeciaalzaak
die reptielen of papegaaien verkoopt, op grond van dit artikel strafbaar is, gezien de
onderzoeken die bekend zijn naar de verhoogde kans op aanwezigheid van ziekten
bij deze diersoorten? Betekent dit dat er op basis van dit artikel grenzen worden gesteld
aan de omvang van de intensieve veehouderij, gezien de grote kans op uitbraak
en verspreiding van dierziekten?
Of er sprake is van overtreding van het voorgestelde artikel 2.11, eerste lid - thans
artikel 101 van de GWWD - hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval.
Daarover kunnen in het algemeen geen uitspraken worden gedaan.
Ten aanzien van de vraag of de handeling opzettelijk heeft plaatsgevonden, merk ik
het volgende op. Van opzet is in de eerste plaats sprake wanneer iemand willens en
wetens en bepaalde handeling verricht. Maar ook wanneer een dader de gevolgen
slechts als waarschijnlijk heeft aangemerkt, is er sprake van opzet.
Verder is er ook sprake van opzet ingeval van mogelijkheidsbewustzijn - het zogenoemde
voorwaardelijk opzet. In dat geval heeft de dader de gevolgen slechts als
- 26 -
mogelijkheid gedacht, oftewel moet de dader willens en wetens de aanmerkelijke
kans hebben aanvaard.
Wat de aangehaalde voorbeelden betreft kan ik mij overigens, zeker als de betrokkene
de nodige voorzorgsmaatregelen heeft getroffen, niet voorstellen dat er sprake zou
zijn van overtreding van deze bepaling.
3.12. Wedstrijden (artikel 2.15)
74. Kunt u toelichten hoe u tot de conclusie bent gekomen dat wanneer het gaat om
deelnemen van dieren aan wedstrijden in de praktijk een goed werkend systeem van
zelfregulering is gebleken? Uit welke onderzoeken is dit gebleken en kunt u de Kamer
deze onderzoeken doen toekomen? Hoe verklaart u in dit licht de toenemende geruchten
over dopinggebruik in de paardensport?
Hangt het vervallen van artikel 64 GWWD, dat doelmatige handhaving op dit gebied
beoogde, samen met deze overtuiging? Kunt u dit nader toelichten?
78. Waarom is niet gekozen voor een verbod op dopinggebruik bij dieren? Hoe wordt
op dit moment in de draf- en rensport en in de windhondensport op doping gecontroleerd
en gehandhaafd? Welke organisatie draagt hiervoor de verantwoordelijkheid?
In mijn antwoord op vragen van het lid Ouwehand over risico's en regelgeving binnen
de paardensport heb ik het volgende gemeld (Kamerstukken II 2007/08, aanhangsel,
blz. 2050). De Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) stelt zelf
reglementen op voor de bij haar aangesloten disciplines: dressuur, springen, eventing,
endurance, mennen, aangespannen sport, voltige en reining. Deze reglementen
zijn in lijn met de regels van de internationale paardensportbond (FEI). In deze reglementen
spelen dierenwelzijn, fair play en good horsemanship een belangrijke rol. Met
de door de sport opgestelde set van maatregelen worden excessen voorkomen. De
KNHS wordt geadviseerd door experts per discipline. Hierbij kan gedacht worden aan
veterinaire expertise, sportfysiologie en kenners van de specifieke disciplines. Voor
de ontwikkelingen binnen de disciplines vindt op nationaal en op internationaal niveau
afstemming plaats met de collega-bonden.
Voor de windhondensport geldt het private reglement van de Féderation Cynologique
Internationale. Daarin is voorzien in een verbod op het gebruik van doping, en controles
op de naleving van dat verbod.
Op het voorstel om het verbod, opgenomen in artikel 64 van de GWWD, niet te continueren,
ben ik ingegaan in paragraaf 2. Wat de vraag over geruchten over toename
van dopinggebruik betreft, meld ik u dat ik uw Kamer hierover binnenkort separaat
informeer, ter beantwoording van vragen van het lid Ouwehand van 28 maart 2008
over doping in de paardensport.
- 27 -
110. Wat betekent artikel 2.15 voor de sluiproute die nu bestaat voor paardeneigenaren
die hun paard in Frankrijk laten couperen en in Nederland deelnemen aan wedstrijden?
Bent u bereid deze gang van zaken alsnog daadwerkelijk aan te pakken? Zo
ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid artikel 2.16 aan te grijpen om een verbod in te stellen op het gebruiken
van wilde dieren in circussen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen,
waarom niet?
Op grond van het voorgestelde artikel 2.15, vijfde en zesde lid, is het verboden om
met dieren waarbij een illegale ingreep is verricht, deel te nemen aan een wedstrijd,
en om dergelijke dieren toe te laten. De verboden van dit artikel zijn van toepassing
wanneer bij een dier in een ander land dan Nederland een op grond van artikel 2.8
illegale ingreep is verricht, mits de verrichte ingreep in het desbetreffende land ook
verboden is. De verboden zijn evenwel niet van toepassing ingeval het een ingreep
betreft die in een andere EU-lidstaat is verricht en naar het recht van die lidstaat is
toegestaan. Anders zou er strijd zijn met het gemeenschapsrecht. Dit blijkt uit een
uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven van 26 juni 2002 (NJB
2002, nr. 11) waarin uitleg is gegeven aan de reikwijdte van het thans geldende artikel
41 GWWD.
Ten aanzien van het gebruik van wilde dieren in circussen verwijs ik u naar mijn antwoord
op vraag 26, opgenomen in paragraaf 3.5.
3.13. Vertoning (artikel 2.16)
111. Bent u bereid middels artikel 2.16 grenzen te stellen aan het vertonen van dieren
in media, kunst- en amusementsuitingen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zo neen, waarom niet?
Een dergelijk verbod acht ik overbodig. Naar mijn oordeel bieden de regels inzake
huisvesting, verzorging en het verbod op dierenmishandeling voldoende waarborgen
ter bescherming van het dier.
3.14. Biotechnologie (artikel 2.23)
79. De toelichting bij artikel 2.23 suggereert dat de huidige procedure, waarbij ook
derden zienswijzen naar voren kunnen brengen en beroep kunnen instellen tegen
voorgenomen vergunningverlening voor biotechnologische handelingen bij dieren,
niet wordt gecontinueerd. Is dit vermoeden juist en zo ja, wat zijn daarbij uw overwegingen?
Zo neen, hoe wordt dit in de toekomst geregeld?
- 28 -
Kunt u uiteenzetten welke regels er zullen gelden voor handelingen bij ongewervelde
dieren?
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de voorgestelde wijzigingen passen in de evaluaties
die zowel op nationaal (WOD) als Europees (Richtlijn 86/609) niveau plaatsvinden?
De regelgeving inzake biotechnologie zal op grond van dit wetsvoorstel alleen nog
van toepassing zijn op biotechnologische handelingen bij dieren voor nietbiomedische
doeleinden. Dit omdat uit de evaluatie van het Besluit biotechnologie is
gebleken dat de Wet op de dierproeven een voldoende kader biedt voor toetsing van
die handelingen met biomedische doeleinden. Deze voorgestelde wijziging heeft dan
ook geen inhoudelijke gevolgen, en laat alle ruimte voor de uitkomsten van de evaluaties
van de nationale en Europese regelgeving op het gebied van dierproeven.
Voor biotechnologische handelingen bij ongewervelde dieren, met niet-biomedische
doeleinden, zullen de vigerende regels, neergelegd in het Besluit biotechnologie worden
vereenvoudigd.
3.15. Dierlijke bijproducten (hoofdstuk 3, paragraaf 2)
112. Wat houdt artikel 3.5, lid 4, precies in?
Het voorgestelde artikel 3.5, vierde lid, maakt het mogelijk dat kadavers van gezelschapsdieren
worden begraven of gecremeerd. Deze bijzondere verwijderingsmethoden
zijn op grond van de artikelen 4 en 24 van verordening (EG) nr. 1774/20026 toegestaan.
Zij worden doorgaans uitgevoerd door een andere ondernemer dan degene
die als exclusieve verwerker is aangewezen in het desbetreffende werkgebied.
113. Wat betekent artikel 3.6 voor het werk van dierenambulances?
Het voorgestelde artikel 3.6 heeft, net als de andere voorgestelde bepalingen van
paragraaf 2 van hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel, betrekking op het verwerken van
dierlijke bijproducten. Het vervoer van zieke of gewonde dieren valt daarbuiten.
3.16 Vergunningen (hoofdstuk 7)
69. Waarom kan de lex silencio positivo niet worden toegepast op dierenwelzijn, diergezondheid
of de volksgezondheid?
6 Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie
bestemde dierlijke bijproducten (PbEG L 273).
- 29 -
Toepassing van het lex silencio positivo-beginsel betekent dat een vergunning, erkenning,
toelating of toestemming van rechtswege wordt verleend als het bevoegd
gezag niet binnen de daarvoor gestelde termijn een besluit over de verlening heeft
genomen (voorgesteld artikel 7.3, derde lid). Door de toepassing van het lex-silenciopositivo-
beginsel blijft een belangenafweging door het bevoegd gezag achterwege.
Juist wanneer bijvoorbeeld een vergunningenstelsel in het leven is geroepen om belangen
als dierenwelzijn, diergezondheid of volksgezondheid te beschermen, en op
grond van die belangen kan worden besloten een aanvraag af te wijzen, of slechts
onder voorwaarden toe te staan, is het niet wenselijk dat deze belangenafweging
terzijde wordt geschoven door toepassing van het lex-silencio-positivo-beginsel. Dit is
in lijn met de door het kabinet gestelde voorwaarden waaronder het de invoering van
de lex silencio positivo acceptabel en wenselijk acht (Kamerstukken II 2007/08,
29 515, nr. 224, blz. 8 e.v.).
114. Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het uitgangspunt dat een vergunning,
erkenning, toestemming, toelating of registratie in principe voor onbepaalde tijd
geldig is?
Het voorgestelde artikel 7.4, eerste lid, aanhef, gaat in beginsel uit van verlening voor
onbepaalde tijd vanwege de wens om administratieve lasten en kosten als gevolg van
het aanvragen van een nieuwe vergunning etcetera, zoveel mogelijk te voorkomen.
Dit voorgestelde artikellid sluit het stellen van een bepaalde grens in tijd niet uit, zoals
volgt uit de onderdelen a en b van dat lid.
115. Kunt u uiteenzetten in hoeverre artikel 7.7, lid 3, ruimte laat voor klokkenluiders?
De in het voorgestelde artikel 7.7, derde lid, opgenomen geheimhoudingsplicht voor
leden van adviescommissies heeft betrekking op de vertrouwelijke informatie die zij
bij het behandelen van een aanvraag voor een vergunning, een erkenning en dergelijke
onder ogen krijgen. Dat zijn vaak bedrijfsgeheimen, zoals bij de aanvraag voor
een vergunning voor een diergeneesmiddel.
Omdat leden van adviescommissies geen ambtenaren zijn, is de regeling voor klokkenluiders
niet op hen van toepassing is.
3.17. Financiering (hoofdstuk 8)
11. Zou u niet eerst op EU-vlak bezien hoe andere lidstaten met de financiering van
het Diergezondheidsbeleid omgaan, gegeven dat dit kabinet het level-playing field als
uitgangspunt heeft, om pas daarna de financiering in de wet op te nemen?
- 30 -
De regels over de financiering van de kosten en uitgaven in verband met de bestrijding,
bewaking en preventie van en het onderzoek naar besmettelijke dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen zijn thans geregeld in hoofdstuk VIII van de
GWWD. Deze bepalingen worden integraal voortgezet in het wetsvoorstel.
§4. Memorie van toelichting
43. Omgang met dieren wordt gezien als één aspect waarop het streven naar een
duurzame veehouderij betrekking heeft. Deze duurzame veehouderij moet zijn gestoeld
op een verantwoorde filosofie. Gaat de filosofie uit van de zelfstandige kracht
of van interventie door stellen van regels? Wat gaat er gebeuren als de filosofie met
eventueel hieruit afgeleide regels ertoe leidt dat het economisch niet meer verantwoord
is om in Nederland te produceren?
62. Kunt u uiteenzetten wat u bedoelt met een gezonde en eerlijke handel? Kunt u
uiteenzetten of daar ook de veevoervoorziening vanuit Latijns Amerika onder wordt
verstaan en de omstandigheden waaronder het veevoer wordt geproduceerd?
63. Kunt u uiteenzetten of u onder verantwoord producerende, gezonde veehouderij
ook verstaat dat geen grootschalige importen van veevoer uit andere landen meer
plaatsvinden?
64. Kunt u uiteenzetten of naast gezonde en eerlijke handel, welke door u wordt gezien
als een publiek belang, via een verantwoorde veehouderij ook andere publieke
belangen gediend kunnen worden zoals schoon water, schone lucht, een schone
bodem en een omgeving waarin dieren worden gehouden die vrij zijn van stress, pijn,
honger en dorst en die hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen? Kunt u uiteenzetten
welke fricties u voorziet tussen bovenstaande publieke belangen en de uitwerking
daarvan in de Wet dieren?
65. Kunt u uiteenzetten of u met gelijke productievoorwaarden die concurrentie voorkomen
bedoelt dat we in Nederland als het gaat om dierenwelzijn, diergezondheid en
de regels die we stellen aan het houden van dieren niet verder dienen te gaan dan
andere landen om economische gevolgen te voorkomen? Kunt u daarbij uiteenzetten
in hoeverre u de waarden van de samenleving ten aanzien van dierenwelzijn gaat
afwegen tegen het economisch gewin in relatie tot het houden van dieren? Kunt u
uiteenzetten welke prioriteit bij u voorop staat met deze wet: het houden van dieren
onder de voor hen beste omstandigheden of het economisch versterken van de Nederlandse
productie van dieren? Kunt u daarbij ook een toelichting hoe uw keuze voor
de economie of voor de bescherming van het dier in de praktijk en in deze wet wordt
uitwerkt?
66. Kunt u uiteenzetten waaruit blijkt dat de overheid in het geval van de Wet dieren,
een bondgenoot van de samenleving als geheel is en niet van de landbouwsector?
- 31 -
Kunt u daarbij aangeven in hoeverre en op welke specifieke en concrete terreinen u
tegemoet bent gekomen aan de wens van de samenleving om het welzijn van productiedieren
te verbeteren en te verankeren in de wet? Kunt u daarbij ook uiteenzetten
op welke wijze u zich dienstbaar heeft opgesteld naar de samenleving en in welke
gevallen u zich meer dienstbaar heeft opgesteld naar de veehouderijsector als het
gaat om regelgeving ten aanzien van dierenwelzijn?
De bovengeplaatste vragen relateren alle aan het streven naar een duurzame veehouderij.
In mijn toekomstvisie op de veehouderij (Kamerstukken II 2007/08, 28 973,
nr. 18) heb ik aangegeven dat ik streef naar een duurzame veehouderij die produceert
met respect voor mens, dier en milieu, waar ook ter wereld, en die een breed
draagvlak heeft in de samenleving. Die verduurzaming heeft betrekking op alle facetten
van de veehouderij: people, planet en profit. Systeeminnovaties zijn daarbij cruciaal.
Ik zie over 15 jaar een palet aan productiesystemen die alle zijn gestoeld op een
verantwoorde filosofie, nl. het leveren van kwaliteitsproducten met respect voor mens,
dier en milieu. Dat kan gaan om voedsel, energie, maatschappelijke diensten en
grondstoffen voor andere economische sectoren. Kringlopen zijn vergaand gesloten,
verbindingen met omgeving en maatschappij open. Een hoogwaardige technologie
ondersteunt een verantwoorde filosofie bij het oplossen van dilemma's.
Op het gebied van 'people' zie ik een veehouderij die qua productiewijze, beleving en
verbinding inspeelt op maatschappelijke wensen. Maar in de veehouderij zal ook het
dier centraal staan. Stallen en bedrijfsvoering zijn tegen die tijd om het dier heen gebouwd
op een wijze die wordt gedragen door de samenleving. Het vee vertoont natuurlijk
gedrag, krijgt daglicht en ondergaat nauwelijks tot geen fysieke ingrepen. Tegen
de meeste bestrijdingsplichtige dierziekten kan gevaccineerd worden. Het gebruik
van medicijnen is sterk teruggebracht door preventieve gezondheidsmaatregelen
en het fokken van robuuste dieren. Ook doen veehouders veel aan preventie.
Transport van slachtvee over lange afstand vindt niet meer plaats. Tenslotte zijn de
dieren voor burgers zichtbaar, ofwel in het landschap, ofwel op het bedrijf.
Ten aanzien van het aspect 'planet' merk ik op dat dit voor de veehouderij onder
meer betekent dat het veevoer dat van buiten die regio wordt geïmporteerd, gegarandeerd
duurzaam moet zijn geproduceerd. Vanuit het oogpunt van 'profit' zal de veehouderij
kunnen concurreren op de wereldmarkt. Nederland richt zich daarbij op het
kwaliteitssegment van de Noordwest-Europese markt. Naast prijs staat daarbij kwaliteit
voorop.
Mijn aanpak is vooral gericht op het faciliteren en stimuleren van de daartoe noodzakelijke
duurzaamheidsprong. De concrete invulling in zijn veelkleurige en diverse verschijningsvormen
moet vanuit de dynamiek en het samenspel tussen de ondernemers
en de samenleving zelf komen. De overheid stelt de randvoorwaarden vast
waarbinnen ondernemers en maatschappelijke organisaties kunnen werken aan ver-
32 -
duurzaming. Ik zal nagaan of er maatregelen mogelijk zijn die effectief een duurzaamheidsprong
kunnen bevorderen. Daarbij denk ik onder meer aan innovatiesubsidies,
fiscale instrumenten, investeringssteun, en onderzoek. Wanneer het nodig is om
voor het realiseren van beleidsdoelen regelgeving vast te stellen, heeft het mijn voorkeur,
en is mijn inzet erop gericht om dit op het niveau van de Europese Unie te regelen.
Nog vóór de zomer van 2010 wil ik de voortgang evalueren in overleg met de
sector en maatschappelijke organisaties. Dan zal ik bezien of een verandering van
aanpak en ambitie nodig is.
Gevraagd wordt naar wat onder 'gezonde en eerlijke handel' wordt verstaan. In de
memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt daarmee gedoeld op de aanwezigheid
van gelijke productievoorwaarden. Daardoor moet worden dat er concurrentie is
op aspecten waar die vanuit diergezondheid en dierenwelzijn niet wenselijk is. Door
randvoorwaarden te stellen over bijvoorbeeld de genetische kwaliteit van de dieren,
de deugdelijkheid en samenstelling van diervoeders, de werkzaamheid van diergeneesmiddelen,
en over gegevens betreffende de wijze waarop en de plaats waar de
dieren zijn gehouden waarvan de levensmiddelen afkomstig zijn, moeten dergelijke
gelijke productievoorwaarden worden gewaarborgd.
48. Over gezelschapsdieren meldt de MvT dat commerciële belangen meestal afwezig
zijn. Hoe verhoudt zich dat tot de opmerking dat er economische belangen van
meer economische aard gelegen kunnen liggen in de omvangrijke industrie en handel,
gericht op allerlei producten en diensten voor gezelschapsdieren?
Ik verwijs u naar mijn reactie op dezelfde vraag, gesteld over de Nota dierenwelzijn.
In het boekje "Gedeelde zorg, feiten en cijfers" van het Forum Welzijn Gezelschapsdieren
(2006), wordt aangegeven dat in ongeveer 4 miljoen huishoudens een huisdier
aanwezig was in het jaar 2005. Het aantal fokkers, handelaren en anderen die zich
bedrijfsmatig met dieren bezig houden, is een klein deel hiervan. Wat de bedragen
betreft die in de sector omgaan kan ik u op basis van de genoemde bron een aantal
cijfers geven:
- aanschaf en verzorging: tenminste ¤ 1,45 miljard;
- werkgelegenheid (inclusief veterinaire zorg en onderwijs): ¤ 2,1 miljard.
54. Kunt u in aanvulling op de vermelde toegevoegde waarde van het intensieve veehouderijcomplex
uiteenzetten wat de jaarlijkse maatschappelijke kosten zijn voor de
vervuiling van bodem, water en lucht door het intensieve veehouderijcomplex zoals
ammoniakschade, uitspoeling van nitraat, fijnstofconcentraties, etc.? Kunt u daarbij
een onderscheid maken tussen welke kosten de overheid jaarlijks spendeert om de
schade aan bodem, lucht en water door de intensieve veehouderij te verminderen en
in hoeverre en op welke wijze deze kosten worden verhaald op het intensieve vee-
33 -
houderijcomplex zelf? Kunt u ook ingaan op de overige maatschappelijke kosten en
effecten die verbonden zijn aan het intensieve veehouderijcomplex zoals ontbossing
van het tropisch regenwoud vanwege veevoerwinning, concurrentie tussen de verbouw
van gewassen voor veevoer en voedsel, uitstoot van broeikasgassen, slavenarbeid
op sojaplantages, etcetera?
Voor de zomer van 2008 zal ik een brief over de maatschappelijke kosten en baten
van de intensieve veehouderij sturen aan uw Kamer.
55. Kunt u uiteenzetten waarom u een overzicht van de toegevoegde waarde van de
veehouderij opneemt in de MvT van een wet die gaat over het houden van dieren?
Kunt u uiteenzetten wat de relatie is tussen het wetsvoorstel en het overzicht van de
toegevoegde waarde en op welke wijze de Kamer deze connectie dient op te vatten?
De veehouderij is onlosmakelijk verbonden aan het houden van dieren. Het is logisch
dat er in dit wetsvoorstel, waarin door de mens gehouden dieren centraal staan, ook
aandacht wordt besteed aan de veehouderij.
56. Kunt u uiteenzetten of uw overzicht van de toegevoegde waarde van de veehouderijsector
betekent dat bij het ontwikkelen van wetten op het houden van dieren deze
toegevoegde waarde impliciet, dan wel expliciet meegenomen dient te worden in de
beoordeling en invulling van het samenhangend stelsel van regels die direct verband
houden met het gehouden dier?
De regels, gesteld bij en krachtens dit wetsvoorstel, dienen ter bescherming van het
dierenwelzijn, de diergezondheid, de volksgezondheid, het milieu waar het gaat om
het gebruik van diervoeders en diergeneesmiddelen en de eerlijkheid van de handel
in dieren, diervoeders en diergeneesmiddelen. Om die belangen gaat het bij de beoordeling
en invulling van de regelgeving. Het economische aspect wordt daarbij
meegewogen. Het wetsvoorstel stelt immers, met het oog op de bescherming van de
genoemde belangen, randvoorwaarden aan economische activiteiten waarbij dieren
zijn betrokken.
59. Kunt u voorbeelden geven van goede huisvesting van dieren dat het welzijn van
dieren dient en tegelijkertijd de weerstand van dieren tegen ziektes vergroot en hun
gezondheidsrisico's verkleint? Kunt u daarbij uiteenzetten of u doelt op huisvesting
waarbij een vrije uitloop naar buiten mogelijk is voor dieren? Kunt u uiteenzetten of en
zo ja, op welke wijze u het mogelijk acht dat huisvesting die de weerstand van dieren
tegen ziektes vergroot en hun gezondheidsrisico's verkleint, nadelig kan uitpakken
voor het welzijn van deze dieren?
- 34 -
Onder goede huisvesting van dieren versta ik een omgeving waarbij de dieren uiting
kunnen geven aan hun behoeften die voortvloeien uit hun natuurlijke gedrag, het
hebben van daglicht in de stallen, het hebben van voldoende ruimte, en waarbij geen
fysieke ingrepen meer hoeven te worden toegepast als gevolg van de wijze van houden.
Vrije uitloop is daarbij een van de mogelijkheden. Tevens is het zaak in te zetten
op meer robuuste dieren om weerstand tegen mogelijke ziekten te vergroten en beter
in staat te zijn zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Belangrijke
waarden als diergezondheid, dierenwelzijn, milieu en arbeidsomstandigheden staan
zelden op zichzelf. De wijze waarop deze waarden worden ingevuld zijn onderling op
elkaar van invloed. Het teveel focussen op één waarde kan inderdaad negatief van
invloed zijn op de andere waarden.
Zoals ik in mijn toekomstvisie op de veehouderij uiteen heb gezet zet ik fors in op
systeeminnovaties. Op dit moment worden er innovatieve stal- en houderijsystemen
ontwikkeld die integraal duurzaam zijn. Voorbeelden zijn het Rondeel en de Plantage
voor de legpluimveehouderij. Ook voor koeien en varkens worden innovatieve systemen
ontwikkeld. Bovendien kunnen de biologische houderijsystemen nog verder ontwikkeld
worden. Kruisbestuiving is in deze uitdaging de regel. De eerste systemen
worden inmiddels in praktijk gebracht. Systeeminnovaties kosten tijd, maar in 2011
moeten zowel voor kippen, koeien als varkens de eerste systemen operationeel zijn.
60. Kunt u uiteenzetten in hoeverre de samenhang tussen het belang van diergezondheid
en dierenwelzijn ten aanzien van landbouwhuisdieren in het bijzonder en
het vooropstellen van de verplichting tot het verzorgen van dieren, zoals in dit wetsvoorstel
tot uitdrukking komt, zich verhoudt tot de economische afwegingen die worden
gemaakt om de toegevoegde waarde van de veehouderij verder te maximaliseren?
Worden belangen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid en andere
keuzes in het wetsvoorstel afgewogen tegen de financiële implicaties voor het veehouderijcomplex?
Welke criteria worden tegen elkaar afgewogen als het gaat om de
in het wetsvoorstel opgenomen voorstellen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid?
61. Kunt u uiteenzetten welke fricties optreden tussen de belangen van diergezondheid,
dierenwelzijn en volksgezondheid en op welke wijze deze belangen tegen elkaar
worden afgewogen? Welke rol spelen economische belangen daarin?
In de Nota dierenwelzijn heb ik aangegeven een integraal afwegingskader te ontwikkelen
(Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 76, bijlage, par. 5.3, blz. 20). Dit kader
dient als instrument om alle afzonderlijke belangrijke waarden als milieu, diergezondheid,
dierenwelzijn, maar ook arbeidsomstandigheden en economie tegen elkaar af te
wegen. De toegevoegde waarde van de veehouderij blijkt niet alleen uit economische
- 35 -
cijfers. De drie p's van people, planet en profit moeten in balans zijn. Ik verwacht dat
een integraal afwegingskader hieraan kan bijdragen.
Buitenloop voor dieren als varkens en kippen is een mooi voorbeeld van hoe diergezondheid,
voedselveiligheid en dierenwelzijn op gespannen voet met elkaar kunnen
staan. De voor- en nadelen van een dergelijk systeem dienen getoetst te worden op
al deze aspecten en dienen met elkaar te worden gewogen. Het integraal afwegingskader
is hiervoor een instrument.
118. Waarom staat de MvT vol met uitspraken die betrekking hebben op het huidige
kabinetsbeleid?
In een memorie van toelichting legt het kabinet verantwoording af met betrekking tot
de inhoud van een wetsvoorstel. Vanzelfsprekend is dat onlosmakelijk verbonden met
het huidige kabinetsbeleid.
§5. Uitvoeringsregelgeving
6. Is er in dit wetsvoorstel sprake van dat de bestaande AMvB's worden opgeschoond
en zo nodig worden samengevoegd met tenminste het behoud van het huidige beschermingsniveau?
7. Is de streeftermijn voor de nu geldende uitvoeringsregelingen haalbaar?
8. Zijn de belanghebbenden bij het AMvB-proces betrokken? Zo ja, op welke manier?
9. Is de rechtszekerheid van de ondernemer voldoende gewaarborgd in het AMvBproces?
42. Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de planning voor de invulling van de
AMvB's waar in dit wetsvoorstel naar verwezen wordt? Kunt u uiteenzetten of de intentie
bestaat om deze invulling sneller te laten verlopen dan bij de GWWD het geval
was? Is er al een begin gemaakt met het opstellen van AMvB's, zoals de Memorie
van Toelichting (MvT) aangeeft (namelijk zodra het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer
is gezonden)? Zo ja, met welke? In hoeverre zal de Kamer hierbij worden betrokken?
Met de werkzaamheden voor het opstellen van de uitvoeringsregelgeving zal binnenkort
een eerste aanvang worden gemaakt. Zoals gebruikelijk zal worden voorzien in
consultatie van ondernemers, belanghebbenden en anderszins geïnteresseerden gedurende
het proces.
Een algemene maatregel van bestuur kan eerst in procedure worden gebracht wanneer
het wetsvoorstel dat eraan ten grondslag ligt, door de Tweede Kamer is aanvaard
(Aanwijzingen voor de regelgeving, nr. 280). Het is mijn voornemen om de uitwerking
van de uitvoeringsregelgeving voortvarend aan te pakken en daartoe, wan-
36 -
neer uw Kamer het wetsvoorstel heeft aanvaard, een planning aan uw Kamer toe te
zenden.
Voorts wijs ik u op het voorgestelde artikel 10.10, dat voorziet in een voorhangprocedure
bij het parlement van ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur.
16. Kunt u een overzicht geven van de bestaande AMvB's in de wetten die de Wet
dieren zullen vervangen?
32. Aan welke AMvB's gaat precies gewerkt worden en welke worden overgenomen
vanuit de GWWD in de Wet dieren?
34. Wat gebeurt er met het Waak- en heemhondenbesluit?
36. Kunt u verduidelijken of de huidige Vrijstellingsregeling dierenwelzijn blijft voortbestaan?
40. Wat gebeurt er met het Honden- en Kattenbesluit?
41. Wat gebeurt er met het Besluit scheiden van Dieren?
De volgende algemene maatregelen van bestuur zullen worden ondergebracht in de
op dit wetsvoorstel, eenmaal wet, te baseren uitvoeringsregelgeving: het Besluit aanwijzing
voor productie te houden dieren, het Besluit bescherming tegen bepaalde
zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten, het Besluit biotechnologie, het
Besluit dierlijke bijproducten, het Besluit diervoeders, het Besluit doden van dieren,
het Besluit eisen dierlijk sperma en spermawincentra, het Besluit electromedische
apparaten voor diergeneeskundig gebruik, het Besluit identificatie en registratie van
dieren, het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond, het Besluit inzake
het in de handel brengen van dieren en producten en de toepassing van maatregelen
met betrekking tot in Nederland gebrachte dieren en producten, het Besluit op de
uitheemse dieren, het Besluit paraveterinairen, het Besluit Raad voor de dierenaangelegenheden,
het Besluit ritueel slachten, het Besluit scheiden van dieren, het Besluit
uitvoer dieren en produkten van dierlijke oorsprong, Besluit verbod gebruik van
levend aas, het Besluit verdachte dieren, het Besluit vervoer van en naar besmette of
van besmetting verdachte gebouwen en terreinen, het Besluit voortplantingstechnieken
bij dieren, Besluit waardevaststelling dieren, het Besluit welzijn productiedieren,
het Dierentuinenbesluit, het Diergeneesmiddelenbesluit, het Fokkerijbesluit, het Honden-
en kattenbesluit 1999, het Ingrepenbesluit, het Kalverenbesluit, het Landbouwkwaliteitsbesluit
(voor zover het gaat om dierlijke producten), het Legkippenbesluit
2003 en het Varkensbesluit. Ook de regels, neergelegd in de Vrijstellingsregeling
dierenwelzijn, zullen worden gecontinueerd.
31. In hoeverre zullen de volgende concrete actiepunten die in de Nota dierenwelzijn
zijn benoemd, daadwerkelijk binnen de daar gestelde termijn in de Wet dieren worden
ingevuld?
- 37 -
* In 2009 AMvB voor melkvee
* Per 1 juni 2008 vriesbranden bij koeien verboden
* Per 2009: rubberen matten voor kalveren verplicht
* 2009: verbod knippen hoektanden varkens, alleen vijlen toegestaan
* 2011: aanpassing regels snavelkappen pluimvee
* Onderzoek naar juiste elektrische parameters voor verdoven eenden, leghennen
en vleeskuikens. Na onderzoek: opnemen in nationale regelgeving en inzet
voor aanpassing in EU Richtlijn
* Overheid stelt randvoorwaarden voor aquacultuur
* 2011 verplichte I&R honden
* Certificatieschema voor honden en katten
* Evaluatie Dierentuinenbesluit: eind 2008
* Onderzoek welzijn dieren in het circus: eind 2008
Allereerst wijs ik u erop dat de in de vraag genoemde acties op enkele punten nuancering
behoeven. De Tweede Kamer heeft de regering bij motie van het lid Waalkens
c.s. (Kamerstukken II 2007/08, 21 502-32, nr. 254) verzocht om de overgangstermijn
voor het vriesbranden met drie jaar te verlengen tot juli 2011. Dit wordt dus niet verboden
per 1 juli 2008.
In mijn brief van 3 april 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 209), heb ik gemeld
dat ik naar aanleiding van de motie van het lid Van der Vlies c.s. over de effecten
van vloertypen inclusief rubber matten op vleeskalveren (Kamerstukken II
2007/08, 28 286, nr. 117) mijn ambitie uit de nota dierenwelzijn op dit punt bijstel. Het
opzetten en uitvoeren van het onderzoek zal ongeveer twee jaar in beslag nemen.
Dat betekent dat de resultaten begin 2010 bekend zijn en dat medio 2010, en dus niet
per 2009, in regelgeving bepaalde vloertypen voorgeschreven kunnen worden.
Tot slot merk ik ten aanzien van het onderzoek naar de elektrische parameters bij het
verdoven van pluimvee op, dat eerst na het onderzoek zal worden beoordeeld in hoeverre
opname in regelgeving wenselijk is.
Zolang dit wetsvoorstel niet door het parlement is aanvaard, tot wet is verheven en in
werking is getreden, zullen de bestaande wettelijke kaders, in het bijzonder de
GWWD, de wettelijke bases bieden om de benodigde regelgeving vast te stellen.
§6. Handhaving
6.1. Algemeen
22. Kan er een overzicht gegeven worden van hoe er de afgelopen jaren omgegaan
is met het bestraffen van dierenmishandeling van gezelschapsdieren enerzijds en
- 38 -
productiedieren anderzijds? Hoe vaak is er veroordeeld en welke strafmaten zijn opgelegd?
In mijn antwoord op dezelfde vraag, gesteld naar aanleiding van de Nota dierenwelzijn
(Kamerstukken II 2007/08, 28 286 en 29 683, nr. 96, blz. 13), heb ik gemeld dat
deze informatie niet uit het bedrijfsprocessensysteem (COMPAS) van het Openbaar
Ministerie (OM) kan worden gegenereerd. Om de gevraagde informatie alsnog boven
tafel te krijgen zouden door het OM alle sinds de inwerkingtreding van de GWWD afgedane
zaken handmatig moeten worden doorgenomen. Dit zou zeer veel tijd en capaciteit
van het OM vergen en is derhalve niet proportioneel. Of deze informatie wel
uit het nieuwe bedrijfsprocessensyteem (GPS) van het OM zal kunnen worden gegenereerd
is nog niet duidelijk. Dat hangt onder meer af van de wijze waarop de rechters
vonnissen in GPS zullen gaan registreren. Daar bestaat nog geen duidelijkheid
over.
37. Kunt u verduidelijken hoe de afstemming van nieuw te introduceren bestuursrechtelijke
instrumenten er uit komt te zien? Worden er criteria/grenzen gesteld aan welke
overtredingen en misdrijven strafrechtelijk vervolgd worden?
Met het oog op de mogelijke samenloop met het strafrecht is in het voorgestelde artikel
8.12, eerste lid, een voorziening opgenomen. Aan het Openbaar Ministerie worden
slechts overtredingen voorgelegd indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden
waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven. Met het Openbaar
Ministerie zullen afspraken worden gemaakt over de criteria.
Het voorgestelde artikel 8.12 waarborgt dat een overtreder ter zake van een gedraging
in beginsel niet meer strafrechtelijk kan worden vervolgd, nadat hem een bestuurlijke
boete is opgelegd, of als de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
hem heeft meegedeeld dat er geen boete wordt opgelegd. Dit is slechts anders
als er tegen de verdachte nieuwe bezwaren als bedoeld in artikel 255 van het Wetboek
van Strafvordering bekend zijn geworden. Het ligt dan wel in de rede dat de
strafrechter bij de straftoemeting rekening houdt met de eerder opgelegde bestuurlijke
boete. Omgekeerd geldt overigens op grond van artikel 5.4.1.5, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht dat een bestuurlijke boete niet kan worden opgelegd
voor overtredingen die strafrechtelijk zijn of worden vervolgd.
87. Waarom wordt er in het wetsvoorstel geen zelfstandig houdverbod bij dierenmishandeling
overwogen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen over de Nota dierenwelzijn (Kamerstukken
II 2007/08, 28 286 en 29 683, nr. 96, blz. 79/80). Het houdverbod voor dieren-
39 -
mishandelaars, in de vorm van een bijzondere voorwaarde die bij een veroordeling
voor dierenmishandeling wordt opgelegd door de strafrechter, is te prefereren boven
het zelfstandige houdverbod. Dit omdat de uitvoering en handhaving van het houdverbod
in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een geheel of ten dele voorwaardelijke
straf, effectiever is dan de uitvoering en handhaving van een zelfstandig
houdverbod. Wanneer een houdverbod als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd,
kan bij overtreding van het houdverbod onmiddellijk worden overgegaan tot tenuitvoerlegging
van de het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de straf (boete, gevangenisstraf),
en kan dus een lik-op-stuk-beleid worden gevoerd, zonder rechterlijke
tussenkomst. Wanneer een zelfstandig houdverbod zou kunnen worden opgelegd en
dit daarna wordt overtreden, dan is er sprake van een nieuw strafbaar feit. Dan zou
dus opnieuw vervolging dienen te worden ingesteld, met de mogelijkheid om dan
vervolgens tot in hoogste instantie te procederen.
90. U somt een groot aantal regels op die in aanmerking komen voor handhaving
door middel van een bestuurlijke boete, waaronder die over het bedrijfsmatig huisvesten
en verzorgen van dieren en de regels met betrekking tot de inrichting van slachthuizen.
Vervolgens geeft u als argument: "Deze regels zijn in belangrijke mate technisch
van aard, en overtreding ervan leidt niet zonder meer tot inbreuken op in de
maatschappij levende fundamentele waarden (criterium b), of tot individuele schade
of letsel bij mens of dier (criterium c). Kunt u dit zowel ten aanzien van criterium b als
ten aanzien van criterium c nader toelichten?
De eisen aan de huisvesting van dieren zijn belangrijk ter bescherming van het dierenwelzijn.
Tegelijkertijd hoeft een overtreding van een huisvestingsvoorschrift nog
niet te betekenen dat een dier ernstig in zijn welzijn wordt aangetast. Als voorbeeld
kan worden genoemd het geval waarin de verlichtingsapparatuur in een stal niet goed
werkt. Ten aanzien van slachthuizen geldt dat overtreding van regels met betrekking
tot de bedrijfsruimten niet per definitie betekenen dat de volksgezondheid ernstig in
het geding is. In dergelijke gevallen is het, mede uit het oogpunt van een lik-op-stukbeleid,
effectiever om via het opleggen van een bestuurlijke boete te handhaven, dan
om de overtreder strafrechtelijk te vervolgen.
6.2. Veterinair tuchtrecht
10. Welke rol en taak zou de Orde van Dierenartsen in kunnen vullen ten aanzien van
het veterinair tuchtrecht?
In mijn brief van 3 april 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 209) heb ik naar
aanleiding van de motie-Ormel over een privaatrechtelijke orde voor dierenartsen
- 40 -
(Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 111) gemeld dat ik in overleg zal treden met de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) en u zal berichten
over de resultaten daarvan. Zoals ik heb aangegeven bij de bespreking van de
motie (zie ook het verslag in Kamerstukken II 2007/2008, 28 286, nr. 199), is het niet
de bedoeling deze privaatrechtelijke organisatie een publiekrechtelijke vorm te geven.
Tevens zullen de instrumenten van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde
1990, welke instrumenten in dit wetsvoorstel worden gecontinueerd, optimaal worden
benut (hoofdstuk 8, paragraaf 5). Hiermee geef ik invulling aan mijn toezegging in
de brief over antibioticaresistentie in de veehouderij (Kamerstukken II 2007/08,
29 683, nr. 16).
91. Welke concrete groepen behoren nu tot de klachtgerechtigden met betrekking tot
het veterinair tuchtrecht? Behoren hier ook dierenartsen toe? Zo neen, waarom niet?
Degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen, kan op grond van artikel 29 van
de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 en het voorgestelde artikel
8.17, tweede lid, een klacht indienen. Doorgaans is dat de houder of eigenaar van het
betrokken dier. Dierenartsen worden als gevolg van het handelen van een andere
dierenarts doorgaans niet rechtstreeks in hun belang getroffen, en zijn dus geen
klachtgerechtigden (zie de uitspraak van het veterinair tuchtcollege van 10 juni 1999,
zaaknr. 98/011). Dierenartsen kunnen echter wel hun klacht aan de klachtambtenaar
voorleggen. Indien deze beslist dat vervolging van de klacht in het algemeen belang
is, kan de klachtambtenaar de klacht in procedure brengen.
116. Is er een mogelijkheid binnen het veterinair tuchtrecht tot het opleggen van een
onvoorwaardelijke schadevergoedingsplicht? Zo neen, hoe is schadeverhaal dan
mogelijk? Zo ja, is deze schadevergoedingsplicht beperkt tot een bepaald bedrag?
Het wetsvoorstel kent alleen de mogelijkheid tot het opleggen van een voorwaardelijke
schadeplicht (voorgesteld artikel 8.33, zevende lid). De tuchtrechter is bevoegd tot
het opleggen van een schadevergoedingsvoorwaarde tot ¤ 5.000,-. Deze competentiegrens
maakt dat de tuchtcolleges alleen bij eenvoudige schadezaken deze schadevergoedingsvoorwaarde
opleggen. In andere gevallen dient het verhalen van de
schade via de civielrechtelijke weg plaats te vinden.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
31 389 Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan
gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 8.41, tweede lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De artikelen 8.32, 8.33 en 8.34 zijn van overeenkomstige toepassing ingeval
het veterinair beroepscollege op grond van het tweede lid de zaak zelf afdoet.
B
In artikel 10.10 wordt "2.10, derde en vijfde lid" vervangen door: 2.10, eerste, derde
en vijfde lid.
C
Aan hoofdstuk 11 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 11.13
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 oktober 2007 ingediende voorstel van
wet houdende wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige
andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele
aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en
rechterlijke ambtenaren in opleiding (Kamerstukken II 2007/08, 31 227, nr. 2) nadat
het tot wet is verheven, in werking treedt voordat de artikelen van hoofdstuk 8,
paragraaf 5, van deze wet in werking treden, wordt in artikel 8.18, vijfde lid,
"voldoen aan artikel 1d, eerste lid, onderdeel a of b, of vierde lid," vervangen door
"voldoen aan artikel 5," en wordt in artikel 8.21 "46f, 46g, eerste en tweede lid,"
vervangen door "46f" en "46p, eerste tot en met vijfde lid," door: 46p.
Toelichting
Onderdeel A
Op grond van het voorgestelde artikel 8.41, tweede lid, kan het veterinair
beroepscollege bij de behandeling van een beroep tegen een beslissing van het
veterinair tuchtcollege besluiten de zaak zelf af te doen. Om eventuele
misverstanden te voorkomen, wordt duidelijk gemaakt dat het beroepscollege in dat
geval beschikt over de bevoegdheden, opgenomen in de voorgestelde artikelen
8.32, 8.33 en 8.34. Daarin is geregeld welke beslissingen genomen kunnen
worden, en welke tuchtrechtelijke maatregelen kunnen worden opgelegd.
Onderdeel B
Geregeld wordt dat de in het voorgestelde artikel 10.10 geregelde
voorgangprocedure ook van toepassing is op de algemene maatregel van bestuur
ter uitvoering van het voorgestelde artikel 2.10, eerste lid. In die voorgestelde
bepaling is het nee-tenzij-beginsel met betrekking tot het doden van dieren
geregeld. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 106, opgenomen in
paragraaf 5 van de lijst van vragen en antwoorden met betrekking tot dit
wetsvoorstel.
Onderdeel C
In enkele voorgestelde bepalingen met betrekking tot het veterinair tuchtrecht,
opgenomen in het voorgestelde hoofdstuk 8, paragraaf 5, wordt verwezen naar de
Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Op dit moment is bij het parlement een
voorstel tot wijziging van die wet aanhangig (Voorstel tot wijziging van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de
flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van
de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in
opleiding; Kamerstukken II 2007/08, 31 227).
Het voorgestelde artikel 11.13 regelt dat de desbetreffende bepalingen over het
veterinair tuchtrecht worden aangepast aan de wijzigingen van de Wet rechtspositie
rechterlijke ambtenaren zodra dat desbetreffende wetsvoorstel eenmaal wet is en
van kracht wordt.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit