ChristenUnie
Inbreng over de strafbaarstelling van het deelnemen en
meewerken aan training voor terrorisme
Inbreng over de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan
training voor terrorisme
donderdag 24 april 2008 10:51
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het
wetsvoorstel hetgeen verschillende wijzigingen beoogt van het
strafrecht. Inhoudelijk stemmen deze leden met het merendeel van de
voorgestelde wijzigingen zonder problemen in. Zij hebben op een aantal
onderdelen echter nog behoefte aan het stellen van vragen en het maken
van een aantal opmerkingen.
De regering stelt dat ontzetting uit het beroep een zware sanctie is,
maar in bepaalde gevallen passend en geboden kan zijn. De ontzetting
uit het beroep is naar de opvatting van de regering een doelmatige
sanctie ter voorkoming dat personen zich wederom in de positie
bevinden hun beroep te misbruiken voor het plegen van strafbare
feiten. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen over de
uitwerking van de ontzetting uit het beroep in de praktijk. Krijgen
deze mensen niet een hogere status binnen hun eigen gemeenschap,
waarmee het effect juist omgekeerd is aan hetgeen beoogt, zo vragen
deze leden. Tevens vragen zij de regering hoe deze ontzetting in de
praktijk zal worden gehandhaafd. Welke uitspraken vallen er in welk
verband wel, en welke vallen er niet onder? Ook vragen zij de regering
of zij niet voorziet dat daadwerkelijke handhaving - het op een
specifiek moment feitelijk voorkomen dat een geestelijke zijn beroep
uitoefent- tot verstoring van de openbare orde en veiligheid zou
kunnen leiden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarnaast de regering dit
voorstel nader te beargumenteren vanuit de scheiding tussen kerk en
staat, in het bijzonder voor wat betreft de arbeidsverhoudingen. Deze
leden vinden de memorie van toelichting op dit punt onvoldoende.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren tevens dat de
mogelijkheid tot ontzetting uit beroep vooral wordt gemotiveerd vanuit
de wens tot het uit het beroep zetten van geestelijke leidsmannen en
leraren. Toch is de ontzetting uit het beroep daar niet toe beperkt
gebleven. Zij vragen de regering dan ook in te gaan op de gevolgen van
dit voorstel voor de vrijheid van meningsuiting voor journalisten en
vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Deze leden constateren tevens dat de regering het oordeel over de
gerechtvaardigdheid van een ontzetting uit het beroep als bijkomende
straf over laat aan de rechterlijke beoordeling in een specifiek
geval. Zij vragen de regering zelf een illustratie te geven van een
geval waarin het wel de bedoeling is van de regering dat de ontzetting
uit het beroep als bijkomende straf wordt opgelegd, en een geval
waarin het niet meer de bedoeling is, zodat deze leden beter inzicht
krijgen in wat de regering zelf beoogt met deze maatregel.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering niet
ingaat op hetgeen door de NVVR naar voren is gebracht met betrekking
tot ontzetting uit het beroep. Wat zijn de consequenties van deze
ontzettingsmogelijkheid voor het recht op vrije keuze van arbeid,
bescherming van eigendom? Deze leden vragen de regering expliciet in
te gaan op het door de NVVR genoemde effect op sociale uitkeringen en
opgebouwde pensioenaanspraken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar de
effectiviteit van de ontzetting uit het beroep van bestuurders, nu de
NVVR terecht wijst op de praktijk dat bestuurders in die gevallen
eenvoudig een stroman in kunnen zetten. Op welke manier draagt dit
wetsvoorstel bij aan het voorkomen daarvan?