23 apr 2008

> Onderdeel: Wageningen Universiteit
Nummer: P025

De gewone zeehond is geen noemenswaardige concurrent voor de visser. Wereldwijd gezien eten zeezoogdieren wel meer biomassa dan door de visserij aan wal wordt gebracht, maar de meeste van die soorten zijn voor de visserij niet interessant. Problemen tussen vissers en zeezoogdieren doen zich dan ook - anders dan verondersteld - slechts op regionale schaal voor. Dat zegt prof.dr.ir. Peter Reijnders bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar Ecologie en beheer van zeezoogdieren op 24 april aan Wageningen Universiteit.

In zijn oratie De natuurlijke maat - onderzoek naar zeezoogdieren in een veranderende zee gaat prof. Reijnders o.a. in op de competitie om voedsel tussen zeezoogdieren en de visserij. Hoewel het hier gaat om complexe ecologische interacties waardoor er weinig concrete informatie beschikbaar is, zo zegt hij, blijkt uit modelstudies dat van concurrentie tussen zeezoogdieren en visserij weinig sprake lijkt te zijn. Wereldwijd gezien wordt zo'n 85 procent van de visserij uitgeoefend in gebieden waar nauwelijks zeezoogdieren voorkomen. Bovendien komt slechts één procent van alle door zeezoogdieren geconsumeerde prooien uit geografische gebieden waarin zowel zeezoogdieren als vissers op vis jagen.

Conflicterende toestanden komen alleen op het Noordelijk Halfrond voor. Met name doet zich lokaal en regionaal competitie voor met zeehonden. De consumptie van vis door de gewone zeehond is echter verwaarloosbaar klein vergeleken met het totale visbestand of vergeleken met de aan de wal gebrachte vis in Nederlandse havens. De gewone zeehond consumeert in één jaar (meetjaar 2004) minder dan 3,4 procent van het aan wal gebrachte totaal van haring, wijting, tong, bot, schol en schar. Van deze vissoorten is alleen bot een vissoort die wat sterker door de gewone zeehond wordt bevisd, veelal zijn dat de jongere jaarklassen.

In het verdere voedselonderzoek, dat veelal zal plaatsvinden bij Wageningen IMARES, zullen prof. Reijnders en zijn collegaâs zich toeleggen op de visconsumptie van grijze zeehonden en bruinvissen en een inschatting maken van de druk die deze zeezoogdieren uitoefenen op de vispopulaties, vergeleken met de invloed van de visserij en zeevogels op de visbestanden.

Ook concentreert het onderzoek zich op kleine walvisachtigen en andere zeezoogdieren die vaak het slachtoffer zijn van onbedoelde bijvangst in de visserij. Onderzoek is nodig naar de omvang van de bijvangst, vistuig, en genomen maatregelen om de bijvangst te beperken. Prioriteiten hierbij zijn het ontwikkelen van een goede doodsoorzaakdiagnose, het opzetten van een waarnemersprogramma in die typen visserij waarbij bijvangst wordt verondersteld, kennis van vistuigen en hun gebruik, onderzoek naar technische aanpassingsmogelijkheden van netmateriaal, het
aanbrengen van geluidsbronnen (ter afschrikking) aan netten, het toepassen
van ontsnappingsluiken, alternatieve visserijtactieken, en eventueel tijdelijke gebiedssluiting. Hiermee is reeds door Wageningen IMARES en het NIOZ een begin gemaakt.