Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
24 april 2008 HO&S/BL/2008/7493 8 april 2008 2070816940
Onderwerp
vragen van het Kamerlid Van Dijk
Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het lid Van Dijk van uw Kamer inzake `de beperkte
houdbaarheid van behaalde studiepunten.
De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2070816940.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
6
44
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OCW 11 Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 2/3
Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Van Dijk van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de beperkte houdbaarheid
van behaalde studiepunten (ingezonden d.d. 8 april 2008 kenmerk 2070816940).
Vraag 1.
Wat is uw oordeel over het artikel `Vijfjarenplan bij managementwetenschappen'? 1)
Antwoord
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Ik ben van oordeel dat het artikel een beschrijving geeft van een
aantal meningen in een discussie tussen studenten onderling en studenten en de faculteitsleiding. Het
artikel geeft een aardige weergave van de wijze waarop binnen een Nederlandse universiteit via de
medezeggenschaporganen op een gezonde en actieve wijze gedebatteerd wordt over wat een
wenselijke vormgeving van de onderwijs- en examenregeling (OER) kan zijn.
Vraag 2.
Vindt u het aanvaardbaar dat studiepunten komen te vervallen wanneer een student niet binnen vijf
jaar zijn bachelordiploma haalt? Is dit een verkapte vorm van Bindend Studie Advies?
Antwoord
In de wet op het hoger onderwijs (artikel 7.13 lid 2) is vastgelegd dat in de OER, waar nodig, de
geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens geregeld moet zijn. Daarmee is het niet
alleen aanvaardbaar dat de instelling op dit punt regels vastlegt maar is dit door de wetgever zelfs
verplicht gesteld. Hiermee is tevens vastgelegd dat de geldigheidsduur van tentamens zélf niet op
landelijk niveau wordt voorgeschreven maar dat een instelling deze bepaalt. Het is daarbij van belang
om te weten dat de OER, en daarmee dus ook de geldigheidsduur van tentamens, de instemming
vereist van de faculteitsraad (artikel 9.38 WHW). Hiermee is het belang van de student ten opzichte
van belangen van de instellingen naar mijn mening voldoende verzekerd. Welke termijnen
aanvaardbaar zijn voor het faculteitsbestuur en de medezeggeschapsorganen en welke argumenten of
belangen zij daarbij tegen elkaar afwegen is aan deze partijen.
Naar mijn mening is het bepalen van een geldigheidsduur van tentamens geen verkapte vorm van het
bindend studieadvies.
Vraag 3.
In hoeverre speelt de financiering van universiteiten hierbij een rol? Is deze maatregel ingegeven als
`een extra stok achter de deur' om financiering binnen te halen? Kan dit niet beter op een andere
manier bereikt worden?
Antwoord
Ik zie in het genoemde artikel geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat hierbij alleen financiële
argumenten een rol zouden spelen. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Vraag 4.
Welke universiteiten hanteren dit beleid? Op welke universiteiten gaat deze maatregel ingevoerd
worden?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 5.
Hoeveel universitaire studenten halen binnen vijf jaar hun bachelordiploma? Wat is uw doelstelling in
deze?
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl
blad 3/3
Antwoord
Het bachelor-master stelsel is ingevoerd in 2002, maar niet alle universitaire opleidingen zijn direct in
dat jaar omgeschakeld naar dit systeem. Dit omschakelingsproces is nog steeds in gang. Daarom zijn
er momenteel nog geen cijfers beschikbaar die een gefundeerd landelijk beeld kunnen geven van het
aantal universitaire studenten dat binnen 5 jaar hun bachelordiploma heeft behaald.
De ambities van deze regering ten aanzien van het hoger onderwijs zijn verwoord in de strategische
agenda hoger onderwijs, onderzoek- en wetenschapsbeleid (Kamerstuk 31 288, nr. 17). Hierin is geen
doelstelling opgenomen ten aanzien van aantallen studenten die binnen 5 jaar hun universitaire
bachelordiploma behaald dienen te hebben. Ik ben ook niet van plan om een dergelijke doelstelling te
formuleren.
Vraag 6.
Deelt u de mening dat studenten voldoende mogelijkheden moeten houden om zich breed te
oriënteren, bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk of een bestuursfunctie? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met
de eis dat de bachelor binnen vijf jaar moet worden gehaald?
Antwoord
Ja, ik deel deze mening. Echter, de vraag wat voldoende is zal voor iedere student en iedere opleiding
anders zijn. Dat is een van de redenen waarom ik het goed vind dat de geldigheidsduur van tentamens
iets is waar iedere instelling in overleg met de medezeggenschapsorganen een eigen afweging kan
maken.
Vraag 7.
Vindt u het aanvaardbaar dat studenten die hun bachelor niet in vijf jaar halen, vanwege deze
maatregel nog grotere studievertraging oplopen of stoppen met hun studie waardoor de maatregel een
averechts effect heeft?
Antwoord
Ik zou dat zeker betreuren maar ben van mening dat hier zowel een verantwoordelijkheid ligt bij de
student als bij de instelling. Daarom is het ook goed dat het instemmingsrecht van de faculteitsraad op
het OER is vastgelegd in de wet.
Vraag 8.
Hoe past deze maatregel bij uw doelstelling om de uitval bij universitaire studenten met 50 procent
terug te dringen? Is deze maatregel 'evidence based'? 2)
Antwoord
In hoeverre de maatregel die genoemd is in het bewuste artikel gebaseerd is op bewijs is ter
beoordeling van het faculteitsbestuur en de medezeggenschapsorganen. Zie verder het antwoord op
vraag 5.
Vraag 9.
Bent u bereid erop aan te dringen dat universiteiten deze maatregel terugdraaien of niet invoeren?
Antwoord
Nee.
1)
http://www.ans-online.nl/lead-story/vijfjarenplan-bij-managementwetenschappen
2)
Strategische agenda hoger onderwijs, onderzoek- en wetenschapsbeleid, Kamerstuk 31 288, nr. 17
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl