22-4-2008
Europadebat
Het is midden in de nacht, drie uur. De burgers in de landen van de
Europese Unie zijn in diepe slaap verzonken. Plotseling gaat de hot
line telefoon met een doordringende, urgente rinkel. In het heldere
schijnsel van een bureaulamp zien we dat de telefoon wordt opgenomen.
De vraag is echter, door wie?
Wie in Europa neemt de hot line telefoon op? Is dat de nieuwe
permanente voorzitter van de Raad van ministers of is het de
voorzitter van de Europese Commissie? Voorzitter, ik kom daar zo
dadelijk op terug.
Voorzitter, ik zal namens de VVD-fractie in het debat van vandaag over de
Staat van de Unie drie hoofdthema's aan de orde stellen: 1) enkele
beschouwingen over de Europese Unie en het Verdrag van Lissabon; 2) klimaat
en energie; 3) nabuurschap en uitbreiding.
1. Allereerst enkele beschouwingen over de EU en het Verdrag van Lissabon.
In de afgelopen jaren heeft Europa, meer specifiek het Europese
project, lang niet altijd warme gevoelens bij de burger opgeroepen.
Integendeel. Wij kennen allemaal de negatieve verhalen over
bijvoorbeeld de wipkippen, de zogenoemde "Ambre Solaire" richtlijn en
de ladders van de glazenwassers. De fijnstofrichtlijn die nog niet zo
lang geleden in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd is, heeft
ook zo haar sporen nagelaten. Ook in het geval van de
fijnstofrichtlijn wordt door de politiek en door de media `Europa' als
boosdoener aangemerkt wanneer de afdeling Rechtspraak van de Raad van
State oordeelt dat de verbreding van de A4 niet door kan gaan. Maar
laten we wel wezen: de uitspraak van de Raad van State was
onvermijdelijk omdat de Nederlandse wetgever als enige lidstaat de
fijnstofrichtlijn gekoppeld heeft aan de ruimtelijke ordening
regelgeving, hetgeen volstrekt niet was voorgeschreven door de
richtlijn. Het was dus niet `Europa', maar Nederland zelf dat de
problemen veroorzaakt heeft. Het advies van de VVD-fractie in zo'n
geval is: pas de wet zo snel mogelijk aan.
Voorzitter, Europa heeft ons veel goeds gebracht en zal ons nog veel
goeds brengen. Deze opmerking van de kant van de VVD-fractie betekent
niet dat de VVD kritiekloos tegenover het Europese project staat, maar
als we kritiek leveren moeten we tegelijk de onmiskenbare `plussen'
van Europa onderkennen.
Het uitbreidingsproces van de Unie van 6 landen in 1957, de toenmalige
EEG, naar 27 lidstaten anno 2008 is succesvol verlopen. Die
uitbreiding heeft bijgedragen tot democratisering, toegenomen
stabiliteit en vreedzame ontwikkeling in de landen van de Europese
Unie.
De Europese Unie heeft ons welvaart gebracht. De burgers in Nederland
profiteren bijvoorbeeld van de toegenomen vraag in de nieuwe
lidstaten, omdat Nederlandse bedrijven goederen, diensten en kennis
naar deze dynamische markten uitvoeren. Nederland is één van de
grotere exporteurs naar en investeerders in Oost-Europa.
De Europese Unie maakt het dankzij `Schengen' mogelijk dat wij
gemakkelijk kunnen reizen. Dankzij de euro hoeven reizigers in een
groot aantal landen geen geld te wisselen. Studenten kunnen zonder
problemen in andere lidstaten studeren. Dankzij de
mededingingsregelgeving worden monopolies aangepakt en wordt
concurrentie bevorderd. Dat leidt weer tot lagere prijzen en daarvan
profiteren de consumenten. Het Hof van Justitie zorgt ervoor dat de
Europese regelgeving in de lidstaten gehandhaafd wordt enz. enz.
In dit verband wil ik zeker niet nalaten om de voordelen van de
Economische en Monetaire Unie te noemen. De financiële crisis die op
dit moment woedt, doet banken en financiële systemen wereldwijd in hun
voegen kraken. Dankzij de Monetaire Unie zijn de landen die daaraan
deelnemen, zoals Nederland, in deze crisis beduidend minder kwetsbaar
dan wanneer zij er alleen voor zouden staan.
Wat het financiële toezicht betreft, laat de vraag zich overigens
stellen of het bestaande toezicht op banken en financiële instellingen
per lidstaat voldoende is in een totaal geïntegreerde wereld. Wat
vindt de regering ervan om één Europese toezichthouder, vergelijkbaar
met de SEC (Securities and Exchange Commission) in de VS, voor de
financiële wereld in het leven te roepen?
En toch heeft de Nederlandse bevolking in 2005, na Frankrijk, in
meerderheid "nee" gezegd toen er een referendum werd gehouden over het
Grondwettelijk Verdrag. In Nederland was er té lang, té weinig aan
gedaan om de burger bij `Europa' te betrekken. Dat juist Nederland
"nee" zei tegen het Grondwettelijk Verdrag, één van de founding
fathers van Europa en altijd een enthousiast voorvechter ervan,
veroorzaakte een schok in Europa. Tegelijkertijd valt niet te
ontkennen dat een land als het Verenigd Koninkrijk dan wel niet
openlijk maar wel achter de schermen blij was met het Nederlandse
"nee": saved by the bell. De gifbeker van een referendum met als
uitkomst een "nee" ging nu aan het Verenigd Koninkrijk voorbij.
Dit Nederlandse "nee" heeft zijn effect niet gemist. Het heeft gewerkt
als een soort `wake-up call' aan de Europese leiders; een `wake-up
call' die in bepaalde opzichten positieve effecten heeft gehad. Aan de
Europese leiders is een helder signaal gegeven dat doordenderen met de
kar van de Europese integratie zonder voldoende acht te slaan op wat
bij de burgers leeft en hoe de burgers `Europa' beleven, de kar doet
omslaan met het gevaar dat de gehele inhoud verloren gaat. De
ingelaste reflectieperiode heeft vervolgens haar vruchten afgeworpen.
Reculer pour mieux sauter.
In december j.l. is het Verdrag van Lissabon ondertekend. De
Goedkeuringswet voor de ratificatie van het Verdrag ligt inmiddels bij
de Tweede Kamer. De staatssecretaris voor Europese Zaken heeft min of
meer tegelijkertijd met het ondertekenen van het Verdrag een actieplan
gepubliceerd met initiatieven om meer, beter en intensiever met de
Nederlandse bevolking te communiceren over `Europa'. De VVD-fractie
juicht die initiatieven toe, mede met het oog op de Europese
verkiezingen in juni 2009. De vraag is echter: merken we er wat van,
behalve de recente bezoeken aan scholen o.a. door de staatssecretaris
zelf? Blijft het bij goed bedoelde initiatieven? Zijn er resultaten?
Mijn fractie zou, kortom, graag van de staatssecretaris vernemen hoe
het ermee staat.
Voorzitter, over het Verdrag van Lissabon zullen wij binnenkort in
deze Kamer uitgebreid met de regering van gedachten wisselen als de
Goedkeuringswet ter behandeling voor ligt. In het kader van het debat
van vandaag wil ik er toch alvast enkele opmerkingen over maken.
Het valt niet te ontkennen dat Nederland een aantal wensen heeft weten
te realiseren. Mede dankzij Nederland is de indruk weggenomen dat de
Europese Unie op weg is naar de vorming van een Europese staat. Een
punt van zorg van de VVD is altijd geweest dat de democratische
controle en legitimiteit van de Europese Unie te wensen overliet. Een
belangrijke uitkomst van het Verdrag nu is dat de positie van het
Europees Parlement aanmerkelijk versterkt wordt. Het begrotingsrecht
van het Europees Parlement wordt uitgebreid en codecisie is volgens de
bepalingen van het Verdrag nu praktisch de norm geworden. Maar niet
alleen de positie van het Europees Parlement is in het Verdrag
aanmerkelijk versterkt. Ook de positie van de nationale parlementen
wordt versterkt met het invoeren van de zogenoemde oranje kaart
procedure. De VVD-fractie in de Tweede Kamer heeft daaraan een stevig
steentje bij gedragen. Er is dus meer democratische legitimatie van
`Europa'. Niet onbelangrijk is ook dat in het Verdrag een recht op
burgerinitiatief is vastgelegd.
De vraag is wel: wat betekent het Verdrag van Lissabon voor het
institutionele evenwicht in de Unie? Het Verdrag voorziet in een
permanente voorzitter van de Raad van ministers. Hoe zal qua gewicht
en importantie de verhouding zijn tussen deze voorzitter en de
voorzitter van de Commissie? Wie neemt de hot line telefoon op midden
in de nacht om drie uur? Of om met Kissinger te spreken: als ik met
Europa wil bellen, moet ik weten met wie. Maar wie van de twee zal het
zijn? Is er inmiddels meer duidelijkheid over de omschrijving van het
precieze mandaat van de voorzitter van de Raad? Wordt deze voorzitter
een suprimo, de chef, of is hij de dienaar van de lidstaten? Is zijn
primaire taak de agenda van de Raad uit te voeren of zal voor de
voorzitter ruimte ontstaan voor een eigen agendabepaling? Is de
Nederlandse regering van plan zich sterk te maken voor een positie van
de voorzitter als dienaar van de lidstaten? Wat zijn belangrijke
criteria voor de Nederlandse regering?
In het verlengde hiervan: heeft de Nederlandse regering criteria
geformuleerd voor de functie van voorzitter van de Commissie en voor
de functie van Hoge Vertegenwoordiger en zijn plaatsvervanger? Zo ja,
welke zijn dat?
Is de regering van mening dat de uitspraak van de Nederlandse kiezers
in 2009 bij gelegenheid van de Europese verkiezingen vertaling
verdient bij de keuze van de voorzitter van de Commissie?
Voorzitter, in het kader van de grotere invloed van de nationale
parlementen op het Europese wetgevingsproces, wil ik namens mijn
fractie nog een drietal punten naar voren brengen.
1) Het parlementaire voorbehoud. Van verschillende kanten wordt
met enige regelmaat gesproken over het fenomeen van het parlementair
voorbehoud. Recent nog, op 7 februari j.l., heeft de Tweede Kamer zich
daarvoor uitgesproken. Er valt zeker wat te zeggen voor een
parlementair voorbehoud als instrument om invloed uit te oefenen op
het Europese wetgevingsproces. Wanneer er bij gelegenheid van de
Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon een parlementair
voorbehoud zou worden gerealiseerd, is het vanzelfsprekend dat dit
zowel voor de Tweede Kamer als voor de Eerste Kamer geldt.
Tegelijkertijd is het verstandig om onder ogen te zien welke bezwaren
er aan een parlementair voorbehoud kunnen kleven. Ik zal dit
toelichten. In het Verdrag van Lissabon wordt unanimiteit voor de
meeste dossiers afgeschaft. Er wordt in de Raad gestemd met
meerderheid van stemmen op basis van de dubbele meerderheidsregel. Wat
is de impact van een parlementair voorbehoud gezien dit gegeven? Ten
tweede is het zo dat in Europa de dossiers vaker wél dan niet
gekoppeld zijn. Lidstaat X krijgt zijn zin bij dossier A als lidstaat
Y zijn zin krijgt bij dossier B. Dit is overigens geen voor Europa
unieke gang van zaken; ook bijvoorbeeld in het bedrijfsleven zijn er
dergelijke trade-offs bij onderhandelingen. Wanneer de Nederlandse
regering gebonden is aan een parlementair voorbehoud, verliest
Nederland deze onderhandelingsmogelijkheid met alle nadelige
consequenties van dien. Nederland wint dan misschien wel de veldslag,
maar uiteindelijk niet de strijd en die strijd bedoel ik positief,
namelijk dat Nederland op een zo groot mogelijk aantal dossiers zoveel
mogelijk weet binnen te halen. Hoe beoordeelt de regering een
parlementair voorbehoud? Ziet de regering dit als een reële optie?
Heeft de regering inzicht in hoeveel lidstaten, behalve Denemarken,
een vergelijkbaar instrument kennen of wensen te introduceren? Hoe
beoordeelt de regering de slagkracht van de Europese Unie als meerdere
lidstaten het parlementaire voorbehoud introduceren?
Met het oog op de bezwaren die ik genoemd heb, ziet mijn fractie meer
in de effectiviteit van een tijdig, tevoren overleg met de regering
over Europese wetgevingsvoorstellen. De Staten-Generaal weet dan wat
er speelt, weet hoe de regering erover denkt, de regering hoort hoe de
Staten-Generaal erover denkt en doet er verstandig aan daarmee
rekening te houden. Namens mijn fractie heb ik dit voorstel de
afgelopen anderhalf jaar al enkele malen gedaan. Graag een reactie
daarover van de regering. Is de regering bereid om samen met de
Staten-Generaal een procedure te ontwikkelen om dit vooroverleg zo
effectief mogelijk gestalte te geven?
2) Teneinde de oranje kaart procedure in Europa effect te geven,
wordt wel geopperd om aan de COSAC in dit kader een groter gewicht toe
te kennen. Ook daarover sprak de Tweede Kamer zich op 7 februari j.l.
uit. De gedachte is dat meerdere keren per jaar enkele parlementariërs
per lidstaat naar de COSAC worden afgevaardigd om met elkaar te
bespreken of er wetsvoorstellen zijn waarvoor de oranje kaart
procedure in werking gesteld zou moeten worden. Het is een creatief
voorstel, maar om dit goed te kunnen beoordelen, moeten we ook de
bezwaren ervan onder ogen zien. Ik noem er drie: 1) materieel lijkt er
een soort Europese senaat tot stand te komen. De VVD-fractie is
daarvan geen voorstander. Wanneer men die kant op wil - en zoals
gezegd mijn fractie wil dat niet -, wees dan consequent en stel een
Europese senaat voor; 2) hoe waarschijnlijk is het dat een
volksvertegenwoordiger van de ene partij zich laat vertegenwoordigen
door een volksvertegenwoordiger van een ideologisch totaal andere
partij op dossiers met een politieke lading?; 3) de COSAC bestaat uit
vertegenwoordigers van de commissies Europese Zaken van de nationale
parlementen, niet uit vertegenwoordigers van de nationale parlementen
als zodanig. De oranje kaart procedure mag géén monopolie voor Europa
specialisten worden.
Graag de visie van de regering op deze gedachte om de COSAC een
specifieke rol toe te kennen in de oranje kaart procedure. Heeft de
regering vanuit Europa signalen vernomen dat aan initiatieven wordt
gewerkt om een soort Europese senaat te creëren, COSAC of anderszins,
juist voor dit doel?
3) De Staten-Generaal, Tweede en Eerste Kamer, heeft een
controlerende functie in het Nederlandse staatsbestel, dat gekenmerkt
wordt door de scheiding der machten. De regering regeert, de
Staten-Generaal controleert. Naar bekend is, wordt de ambtelijke
ondersteuning voor de commissie EuZa van de Tweede Kamer geleverd door
ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken die daarvoor
tijdelijk bij de Tweede Kamer gedetacheerd worden. Wat is het beleid
van de regering in dezen? Is dit een tijdelijke situatie, wordt het
afgebouwd of is dit een min of meer permanente regeling? Ik stel deze
vragen namens de VVD-fractie, omdat in het Verdrag van Lissabon de
positie van de nationale parlementen in het Europese wetgevingsproces
versterkt wordt en een grotere onafhankelijkheid ten opzichte van de
regering dus in de rede ligt. Het kan niet zo zijn dat het departement
een bruggenhoofd heeft bij de controleur.
2) Voorzitter, het tweede hoofdthema dat ik aan de orde stel is klimaat en
energie.
Op 23 januari j.l. presenteerde de Europese Commissie het energie- en
klimaatpakket. Juist op het terrein van onderwerpen die de lidstaten
niet alleen aan kunnen - zoals ook veiligheid en immigratie - kan de
Europese Unie laten zien wat het belang is van de Unie, wat de
meerwaarde ervan is, wat haar kracht is met het oog op de uitdagingen
waarvoor wij ons in de toekomst gesteld zien.
Ik heb enkele algemene vragen aan de regering over het energie- en
klimaatpakket. De doelstelling van het pakket is onder andere om in
2020 in ieder geval een reductie van 20% CO2 te realiseren. De vraag
is hoe realistisch is die doelstelling? Simpel gezegd: gaat het
lukken? Lukt het de Europese Unie om de bevolking van de Unie ervan te
overtuigen dat de Unie op dit terrein resultaten weet te boeken? Met
de oorspronkelijke Lissabon strategie - de EU zou in 2010 de meest
kennisintensieve en dynamische economie in de wereld zijn - is dat in
ieder geval niet gelukt, die moest aangepast worden, en de vraag is of
de doelstelling om in 2012 de administratieve lasten als gevolg van
EU-wetgeving met 25% te verminderen, gaat lukken.
Hoe ziet de regering de concurrentiepositie van het Nederlandse
bedrijfsleven als Nederlandse bedrijven zich wél inzetten om de CO2
uitstoot te reduceren en dus forse kosten maken, maar elders in de
wereld gebeurt er weinig tot niets? Worden er in EU-verband
maatregelen voorzien om te voorkomen dat bedrijven hun productie naar
landen buiten de Europese Unie verplaatsen? Hoe zal het ETS-systeem,
het emissie handelssysteem, met name voor de zware industrie
uitpakken? De VVD-fractie is bezorgd over het gevaar van de verstoring
van de concurrentieverhoudingen op wereldschaal. Hoe ziet de regering
dit?
In dit verband wil mijn fractie niet voorbij gaan aan het onderwerp
kernenergie. Het kabinet kiest ervoor om om die, in haar ogen, hete
brei gedurende deze kabinetsperiode heen te lopen. Mijn fractie vindt
dat onverantwoord en ook getuigen van een volstrekte `kop in 't zand'
politiek. Kernenergie maakt ons minder afhankelijk van olie- en
gasproducerende landen en dus van eventuele leverantie chantage door
die landen. Kernenergie zou een verantwoorde back-up voor onze
energiebehoefte kunnen zijn.
In Nederland wordt er al energie geleverd die in Frankrijk en
Duitsland wordt opgewekt door middel van kernenergie. Ook het VK is
bezig met een inhaalslag. Wrijft dit kabinet zich straks in de handen
als de Europese CO2 doelstellingen worden gehaald - weliswaar dankzij
het gebruik maken van kernenergie in andere EU landen - terwijl
Nederland zijn handen niet aan kernenergie heeft hoeven vuil te maken?
De VVD-fractie dringt er bij het kabinet op aan het onderwerp
kernenergie op de agenda te zetten. Het zou te prijzen zijn als het
kabinet op dit punt met één mond spreekt.
De Europese Unie heeft de ambitie om een gemeenschappelijk
energiebeleid te voeren. Wat denkt de regering van deze ambitie in het
licht van het gegeven dat individuele lidstaten overeenkomsten sluiten
met energieleverancier Rusland, met als gevolg dat Rusland vervolgens
een `divide et impera' politiek kan voeren? Of is het misschien
verstandig om de Europese ambitie enigszins te temperen en uit te gaan
van het feit dat lidstaten een voordeliger deal menen te kunnen
sluiten op bilateraal niveau dan op het niveau van de
gemeenschappelijke Europese lijn? Is het de bedoeling dat het op te
richten Europese energieagentschap met bevoegdheden wordt uitgerust om
actie te ondernemen om bilaterale afspraken tegen te gaan? Graag een
reactie.
3) Voorzitter, mijn derde hoofdthema is nabuurschap en uitbreiding.
De VVD-fractie hecht eraan dat met de landen die geen of voorlopig
geen uitzicht hebben op het lidmaatschap van de Europese Unie nauwe
betrekkingen worden onderhouden.
Wat uitbreiding betreft, vindt mijn fractie, met de VVD-fractie in de
Tweede Kamer, dat er duidelijke spelregels moeten zijn en dat aan die
spelregels wordt vast gehouden. Wat zijn die spelregels? 1) de
Kopenhagencriteria; 2) lessons learned, zo dient bijvoorbeeld geen
tijdstip van toetreding genoemd te worden aan kandidaatlidstaten
voordat de onderhandelingen daadwerkelijk zijn afgerond; 3)
absorptiecapaciteit ofwel integratiecapaciteit.
Allereerst de uitbreiding. Mijn fractie vindt dat de bestaande
toezeggingen om onderhandelingen aan te gaan, moeten worden nagekomen.
Ik heb het dan over toezeggingen aan Macedonië, Albanië,
Bosnië-Herzegovina, Montenegro en Servië. Wat Servië betreft ligt de
situatie gecompliceerd. Aan Servië is de heldere voorwaarde gesteld
dat het Stabilisatie- en Associatie Akkoord pas getekend wordt als
Mladic wordt uitgeleverd aan het Joegoslavië-tribunaal. Nederland
houdt consequent vast aan deze eis als conditio sine qua non. Ook de
VVD is daarover, bij monde van mijn collega's in de Tweede
Kamer-fractie, altijd heel duidelijk geweest. Niettemin ziet mijn
fractie een dilemma oprijzen. Zoals bekend, loopt het mandaat voor het
Joegoslavië-tribunaal ten einde: in 2009 moet het Tribunaal de zaken
in eerste aanleg afhandelen en in 2010 alle beroepsprocedures. De
uitlevering van Mladic kan dus nauwelijks uitstel lijden. Een
bijkomende factor is dat op 11 mei a.s. in Servië verkiezingen worden
gehouden. Het lijkt praktisch uitgesloten dat Mladic wordt uitgeleverd
als de Servische Radicale Partij de verkiezingen wint. De kans daarop
lijkt groter als het meer op Europa gerichte democratische blok als
overwinnaar van de verkiezingen uit de bus komt. Kan de regering nog
eens precies uiteen zetten waar Nederland op inzet?
De VVD-fractie vindt dat de bestaande onderhandelingen met
inachtneming van de relevante criteria - Kopenhagen, absorptie - tot
een goed einde moeten worden gebracht. De VVD houdt onverkort vast aan
de Kopenhagen criteria en wil dat deze stringenter worden toegepast
dan in het recente verleden, zoals bij de toetreding van Roemenië en
Bulgarije. Wanneer aan de Kopenhagen criteria en het
absorptie/integratie criterium is voldaan, kan er uiteindelijk een
"ja" volgen als uitkomst van de onderhandelingen. Van de twee landen
waarmee toetredingsonderhandelingen worden gevoerd, Kroatië en
Turkije, liggen de onderhandelingen met Turkije het meest ingewikkeld.
De zorgen rondom de toetreding van Turkije tot de Europese Unie vallen
bij vele lidstaten op verschillende niveaus aan te treffen. Die zorgen
leven ook in Nederland. De huidige toetredingsonderhandelingen met
Turkije en de onderhandelingen de jaren daaraan voorafgaand hebben er
in belangrijke mate toe bijgedragen dat Turkije zich als rechtsstaat
aanzienlijk versterkt heeft. Turkije is echter een zeer groot land dat
over enkele jaren meer inwoners zal tellen dan enig ander EU-land. De
vraag rijst of er niet te veel druk ontstaat op de maatschappelijke
samenhang binnen de Europese Unie bij een eventuele toetreding van
Turkije.
Turkije zelf deelt die vrees niet, getuige de uitspraak van de
minister van Buitenlandse Zaken, Ali Babacan, in Elsevier magazine van
12 april j.l. "Wij maken de EU stabieler". In hetzelfde artikel noemt
de heer Babacan een datum: "Wij willen lid worden in 2013". Ik mag
toch hopen dat niet ook al met Turkije een tijdstip van eventuele
toetreding is genoemd, zoals dat door commissievoorzitter Barroso,
tegen de afspraken in, met Kroatië is gebeurd? Ik hoop dat de regering
de zorgen van mijn fractie op dit punt kan weg nemen.
Hoe beoordeelt de regering de kansen van Turkije op het lidmaatschap
van de Europese Unie in het licht van het feit dat er nu uitzicht
lijkt te bestaan op een vredesovereenkomst met Cyprus? Tegelijkertijd
bereiken ons tegenstrijdige signalen, zoals de speech van
minister-president Erdogan in Keulen en de beoordeling door de
rechterlijke macht in Turkije van de grondwettelijke status van de AK
partij. Wat is daarover de mening van de regering met het oog op de
kansen van Turkije op toetreding?
Voorzitter, het Europees nabuurschapsbeleid is bedoeld om een
bevoorrechte relatie op te bouwen met de buurlanden in Oost-Europa,
ten zuiden van de Middellandse Zee en in de zuidelijke Kaukasus die
geen uitzicht hebben op toetreding. Het ENP, dat sinds 2003 wordt
gevoerd om met buurlanden de voordelen van de uitbreiding te delen en
nieuwe verdeeldheid te voorkomen, past binnen het kader van de
Europese veiligheidsstrategie. De VVD is voorstander van het ENP. Het
ENP moet echter niet voor de landen die het betreft een soort
voorportaal worden voor het lidmaatschap van de Europese Unie.
In dit verband wil ik het specifiek hebben over het Middellandse
Zeegebied. Zoals bekend, heeft President Sarkozy van Frankrijk enige
tijd geleden het idee van de vorming van een Mediterrane Unie
gelanceerd. Die Unie zou bestaan uit de EU landen die grenzen aan de
Middellandse Zee inclusief Portugal en de overige landen die grenzen
aan de Middellandse Zee. Inmiddels is het idee afgezwakt door
protesten van met name bondskanselier Merkel, maar het is niet van
tafel. Integendeel, het plan is omgedoopt tot Unie voor het
Middellandse Zeegebied, wat in feite een omvorming betekent van het
Barcelonaproces, en zal tijdens het Franse voorzitterschap een
centrale plaats innemen, te beginnen met de conferentie op 13 juli
a.s.
Op het eerste gezicht lijkt het een heilloos plan. Wat bindt deze
landen behalve een sterk vervuilde Middellandse Zee? Moet de Europese
Unie zich hiervoor gaan inzetten, met financiën van de Unie, terwijl
er nog zoveel op orde moet komen in de Unie zelf enz. enz. Het is
duidelijk dat het plan van president Sarkozy vooralsnog veel stof
heeft doen opwaaien. Niet alleen in de Europese Unie, maar
bijvoorbeeld ook in Turkije waar men vreest dat het voorstel van de
Franse president een alternatief zou moeten vormen voor het
EU-lidmaatschap bij een Frans "nee". Aan de andere kant kan het plan
nieuwe mogelijkheden bieden voor stabiliteit en samenwerking in de
regio en kan het economische groei en versterking van het
democratische proces in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee
betekenen. Daar kan vervolgens nog bij komen dat een Unie voor het
Middellandse Zeegebied van haar kant weer nabuurbeleid kan voeren met
verder weg gelegen landen in Afrika. Op die manier zou aan de invloed
van China in die landen het hoofd kunnen worden geboden en blijft de
toegankelijkheid tot en beschikbaarheid van de bodemschatten
verzekerd. Tenslotte zouden de inspanningen van de Europese Unie op
het terrein van wereldwijde klimaatbeheersing succesvoller kunnen
zijn. Het plan zou inderdaad een Barcelona plus kunnen betekenen.
Hoe beoordeelt de regering de plannen? Wat is de inzet van de
regering?
Voorzitter, wij wachten met belangstelling de beantwoording van onze
vragen af.
De Staat van de Unie. Europa debat d.d. 22 april 2008
Voor: VVD-fractie
Van: Ankie Broekers
Datum: 13 april 2008
VVD