Kamerbrief inzake beantwoording schriftelijke vragen inzake NPT en NFP
18-04-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Deze vragen werden
ingezonden op 20 maart 2008 met kenmerk 08-BuZa-B-048.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
Antwoord van de heer Koenders, minister voor
Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de vaste commissie voor
Buitenlandse Zaken over de brief van 25 februari 2008 over de
evaluatie van de programma's voor Internationaal Onderwijs, het
Netherlands Programme for institutional strengthening of
post-secondary education and Training capacity (NPT) en het
Netherlands Fellowship Programme (NFP) (31250, nr. 8).
Vraag 1
Hoe verhouden de programma's NFP en NPT zich tot het Programma
Samenwerking Internationale Instituten (SII)? Waarom is het Programma
SII niet meegenomen in deze evaluatie?
Antwoord
Er is momenteel geen directie relatie tussen de programma's NFP en NPT
en het programma Samenwerking Internationale Instituten (SII). SII is
een hoger onderwijsprogramma dat, in tegenstelling tot NFP en NPT,
gericht is op regionale Zuid-Zuid samenwerking met een duidelijke
focus op Afrika. Bij de programma's die via SII worden gefinancierd
zijn geen Nederlandse partijen betrokken. Het beheer van het
SII-programma is niet uitbesteed aan een intermediaire organisatie,
zoals bij NFP en NPT, maar wordt gedaan door het ministerie zelf. Het
SII is niet meegenomen in de evaluatie van NPT en NFP omdat dit
programma reeds eerder (in 2005) geëvalueerd werd.
Vraag 2
Hoeveel mensen worden met de NFP en NPT programma's bereikt? Acht u
het wenselijk dat er in de toekomst meer mensen door deze programma's
bereikt worden? Zo ja, wat zijn uw plannen hiervoor?
Antwoord
Vorig jaar zijn er middels het NFP programma ruim 1650 individuele
beurzen verstrekt voor korte opleidingen, masters opleidingen en
PhD's. Daarnaast zijn er groepstrainingen gegeven waaraan ongeveer
1250 mensen hebben deelgenomen. Het bereik van het NPT in termen van
aantallen individuen wordt thans niet geregistreerd, omdat dit
programma zich richt op capaciteitsversterking van organisaties voor
post secundair onderwijs in het Zuiden. Ik acht het inderdaad
wenselijk dat beide programma's in de toekomst een groter bereik
hebben. Dit sluit aan bij mijn toezegging in de Memorie van
Toelichting bij de Begroting 2008 om de beschikbare middelen voor deze
programma's met ingang van 2008 te verhogen.
Vraag 3
Kunt u een overzicht geven van de landen van herkomst van deelnemende
studenten, inclusief aantallen per land?
Antwoord
Zie bijlage 1.
Vraag 4
Hoe gaat een aanvraag van een zuidelijke partner in zijn werk? Hoe
worden studenten in ontwikkelingslanden op de hoogte gebracht van deze
programma's?
Antwoord
Potentiële kandidaten worden op de hoogte gebracht van het
NFP-beurzenprogramma door ambassades, de programmabeheerder (op dit
moment de Nuffic), universiteiten, IO-instellingen alsmede via de
alumni-verenigingen die in veel NFP-landen actief zijn. In het huidige
NFP wordt de aanvraag van een zuidelijke partner voor een
groepstraining via de ambassade in het betrokken land doorgeleid naar
de programmabeheerder. In het huidige NPT wordt thans per land in
overleg met de betrokken ministeries een implementatieplan opgesteld,
waarbij lokale belanghebbenden worden geconsulteerd. In het
implementatieplan wordt onder andere aangegeven welke organisaties
vanuit het programma ondersteund zullen worden. In aansluiting op mijn
brief van 25 februari jl. zijn thans voorstellen in voorbereiding om
het proces van de identificatie van de behoefte aan
capaciteitsversterking van zuidelijke partners te verbeteren.
Vraag 5
Welk percentage van de 15% input doelstelling voor onderwijs gaat naar
internationale onderwijsprogramma's en welk percentage naar hoger
onderwijs in het algemeen?
Antwoord
Vanaf 2008 worden de NPT en NFP programma's toegerekend aan de 15%
inputdoelstelling voor onderwijs. Tot 2008 had deze doelstelling
alleen betrekking op het basisonderwijs. In 2008 zal het aandeel
Internationaal Onderwijsprogramma's in deze input doelstelling 11%
bedragen, waarna het aandeel een stijgende lijn laat zien tot 14% in
2011.
Via de gedelegeerde bilaterale programma's in de
onderwijspartnerlanden ondersteunt Nederland de overheden van de
partnerlanden bij het vormgeven van hun plannen voor de
onderwijssector, waaronder hoger onderwijs. Het is in z'n algemeenheid
niet mogelijk deze Nederlandse uitgaven te specificeren naar de
verschillende subsectoren, omdat ze deel uitmaken van gecoördineerde
donorsteun aan brede onderwijssectorplannen, die alle subsectoren
omvatten (lager-, voortgezet-, en hoger onderwijs).
Vraag 6
Aan welke sectoren zijn de programma's gekoppeld en waarom?
Antwoord
Voor wat betreft het NFP zie het antwoord op vraag 8.
Het huidige NPT richt zich op ondersteuning van post-secundaire
opleidingscapaciteit die van belang is voor sectoren waarop de
bilaterale samenwerking zich richt en op sectoroverstijgende terreinen
zoals goed bestuur. Daarnaast is steun aan de hoger onderwijs-sector
mogelijk (bijvoorbeeld verbetering van onderwijssystemen). In
aansluiting op de evaluatie van NFP en NPT (Ecorys, 2007) heb ik in
mijn brief van 25 februari jl. aangegeven dat de focus van het NPT
nadrukkelijker wordt gericht op het versterken van de capaciteit van
de post-secundaire onderwijssector in zijn geheel. De reden daarvan is
dat het voorkomt dat projecten in het NPT thans nog te geïsoleerd
worden opgezet en uitgevoerd. In de toekomst moeten NPT-projecten
beter ingebed zijn in het nationale beleid voor post-secundair
onderwijs.
Vraag 7
Welke fragiele staten wilt u toevoegen aan de lijst van tot het NFP
toegelaten landen en op basis van welke criteria gaat u dat doen?
Antwoord
In mijn beleidsbrief "Een zaak van iedereen" (Tweede Kamer, 2007-2008,
31 250) zijn de criteria aangegeven voor de indeling van de
partnerlanden in drie profielen. Alle landen uit profiel 1 "Versnelde
MDG-realisatie" en profiel 3 " Brede Relatie" staan op de NFP
landenlijst. Vier landen uit profiel 2 " Veiligheid en ontwikkeling"
die nog op de lijst ontbreken worden alsnog aan de NFP landenlijst
toegevoegd (Burundi, DR Congo, Kosovo en Sudan).
Vraag 8
Wat betekent in de praktijk dat u voornemens bent in het herziene NFP
bij de selectie van kandidaten nauwer aan te sluiten bij de
prioriteiten in de bilaterale ontwikkelingssamenwerking? Wordt het
bijvoorbeeld moeilijker voor een kandidaat die zich wil richten op
landbouwonderwijs, gezien het feit dat landbouw geen (prioritaire)
sector in het beleid is?
Antwoord
In het beleidskader voor het Internationaal Onderwijsbeleid (Tweede
Kamer, 2000-2001, 22452, 16) is gekozen voor een ruime afbakening van
het NFP waarbij beursverlening niet uitsluitend is beperkt tot de
bilaterale OS-terreinen. Daarbinnen kunnen ontwikkelingslanden
specifieke doelgroepen of prioritaire terreinen aangeven. Daarnaast
zijn de afgelopen tijd in twee landen experimenten opgezet waarin bij
de selectie van de kandidaten nauwer werd aangesloten bij de
prioritaire sectoren en - thema's van het bilaterale OS-programma. In
mijn brief van 25 februari jl. heb ik aangegeven deze experimenten in
het herziene NFP te willen voortzetten. Buiten deze twee landen
betekent het dat het niet moeilijker is om een beurs te krijgen buiten
de sectoren en thema's waarop de bilaterale OS-programma's zich
richten.
Vraag 9
Naar welke inputdoelstelling voor onderwijs verwijst u? Hoe verhoudt
zich dit tot de motie Hessing cs (28 000 V, nr. 32)?
Antwoord
De motie Hessing bepaalt dat 15 % van de OS middelen aan het
versterken van de onderwijssector wordt besteedt; dit is in de
praktijk hetzelfde als de `inputdoelstelling` voor onderwijs.
Vraag 10
Hoe verhoudt de vraaggerichte inrichting van de programma's zich tot
het nastreven van de Nederlandse beleidsprioriteiten?
Antwoord
NFP en NPT zijn vraaggestuurd in de zin dat er gestreefd wordt te
voorzien in de opleidingsbehoefte van middenkader in het zuiden en in
de behoefte aan capaciteitsversterking van organisaties voor
post-secundair onderwijs. Dit is echter niet strijdig met de
Nederlandse OS beleidsprioriteiten.
Vraag 11
Hoe is op dit moment de genderverdeling in de NFP, NPT en SII
programma's?
Antwoord
In 2007 werd ongeveer de helft van het aantal individuele NFP-beurzen
toegekend aan vrouwen. Dit betrof zowel de korte opleidingen, als
masters en PhD-opleidingen. Het NPT en het SII richten zich vooral op
capaciteitsversterking van organisaties in plaats van op individuele
beursverlening. Zoals opgemerkt bij het antwoord op vraag 2 vindt bij
het NPT thans geen registratie van het bereik t.a.v. individuen
plaats. Bij de SII-activiteiten waar sprake is van beursverlening,
participatie aan cursussen en trainingen is de genderverdeling
gemiddeld 65% man, 35% vrouw.
Vraag 12
Wat zullen de gevolgen zijn van het digitaliseren van de aanvraag voor
de programma's voor mensen in achterstandsposities? Verwacht u dat
bepaalde groepen geen of minder toegang tot de programma's hebben
vanwege deze digitalisering? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt
zich dit tot de doelstelling om meer studenten uit achterstandposities
te laten deelnemen aan deze programma's?
Antwoord
De doelgroep van het NFP is professioneel middenkader uit
ontwikkelingslanden. Er zullen geen nadelige gevolgen zijn van het
digitaliseren van de aanvraag van mensen die tot deze doelgroep
behoren en die uit een achterstandsgroep of een achterstandsregio
komen. Hoewel zo veel mogelijk gestreefd wordt naar digitalisering van
de aanvraag zal tevens de mogelijkheid blijven bestaan dat aanvragen
in hard-copy aangeleverd kunnen worden. Bovendien is de verwachting
dat professioneel middenkader uit achterstandsgroepen of
achterstandsregio's in toenemende mate toegang zal hebben tot
internet.
Vraag 13
Zijn de beleidsvoornemens enerzijds de samenhang tussen NFP en NPT te
bevorderen en anderzijds te komen tot een helderder onderscheid tussen
NFP en NPT niet tegenstrijdig? Zo neen, op welke wijze krijgen deze
voornemens tegelijkertijd gestalte?
Antwoord
Juist door een helder onderscheid tussen NFP en NPT aan te brengen en
ze te richten op de kern, kan de samenhang vergroot worden. Lokale
partners en Ambassades krijgen de beschikking over twee modaliteiten -
NFP voor individuele beursverlening en NPT als meerjarig
capaciteitsversterkingsprogramma - die toegesneden op de lokale
situatie en complementair kunnen worden ingezet. Het beheer voor beide
programma's wordt bij één Nederlandse intermediaire organisatie
belegd.
Vraag 14
Welke rol ziet u voor ambassades in de (pre-)selectie van kandidaten?
In welke mate kunnen ambassades invloed uitoefenen op de coördinatie
en afstemming van activiteiten?
Antwoord
Op dit moment zijn hiervoor voorstellen in voorbereiding. Het is de
bedoeling dat ambassades in het NFP meer invloed kunnen uitoefenen op
de (pre-) selectie van kandidaten om toe te zien dat er meer aandacht
komt voor kandidaten uit achterstandsgroepen of -gebieden en gelijke
kansen worden gegeven aan vrouwen. Ambassades zullen in de toekomst de
inbedding van het NPT in het nationale beleid voor post secundair
onderwijs en de coördinatie en afstemming van NPT-activiteiten met
andere donoren beter gaan monitoren. Het is niet de bedoeling dat
ambassades zelf NPT-projecten gaan identificeren of beheren.
Vraag 15
Wat gaat u doen om toegang tot het beroepsonderwijs te verbeteren?
Antwoord
Eén van de prioriteiten van mijn beleid is het bevorderen van groei en
verdeling in ontwikkelingslanden. Een belangrijke voorwaarde en
aandachtspunt hierbij vormt de verbetering van kennis en vaardigheden
van schoolverlaters, werkgevers en werknemers(organisaties).
Kwalitatief goed onderwijs en meer in het bijzonder goed en relevant
beroepsonderwijs speelt hier een cruciale rol bij.
Ik ben voornemens om strategische plannen te ondersteunen die zich
richten op het verbeteren van de toegang tot beroepsonderwijs en de
aansluiting van beroepsonderwijs met de arbeidsmarkt in tenminste 10
ontwikkelingslanden. Veel van deze plannen maken deel uit van de
onderwijssectorplannen in de partnerlanden, maar zijn daar niet
uitsluitend toe beperkt. Verschillende actoren spelen een belangrijke
rol, te weten ministeries van onderwijs, ministeries van
werkgelegenheid, economische zaken, onderwijs- en
traininginstellingen, kenniscentra, vakbonden, werkgeversorganisaties,
producenten organisaties en ngo's. Dit vergt een multi-sectorale
benadering.
Daarnaast hebben Nederlandse NGO's, in overleg met het ministerie,
zich samen met hun lokale partners gecommitteerd aan steun voor
beroepsonderwijs in vier landen.
Vraag 16
Kunt u aangeven welke aanbevelingen uit het OESO/DAC rapport van 2006
worden overgenomen en welke niet en waarom dat zo is?
Antwoord
Het OESO/DAC rapport "The challenge of capacity development. Working
towards good practice" uit 2006 geeft de consensus van alle OECD
lidstaten weer. Het wordt dus in zijn geheel geaccepteerd door deze
landen, inclusief Nederland.
Vraag 17
Welke fragiele staten zullen aan de landenlijst van het NPT worden
toegevoegd? Is u bekend hoe groot de vraag vanuit deze landen zal
zijn? Zijn er al aanvragen of vragen voor programma's vanuit de toe te
voegen fragiele staten?
Antwoord
Het NPT wordt vanaf 2009 opengesteld voor alle partnerlanden uit mijn
beleidsbrief "Een zaak van iedereen" (Tweede Kamer, 2007-2008, 31 250)
en dus ook voor de landen uit profiel 2 `Veiligheid en Ontwikkeling'.
In afstemming met de nationale overheid en de Ambassade zal ter plekke
bepaald worden of het NPT daadwerkelijk uitgevoerd zal gaan worden.
Vraag 18
Kunt u voorbeelden geven van bewezen methodes van
capaciteitsversterking zoals bijvoorbeeld geformuleerd in
OESO/DAC-verband? In hoeverre is tot nu toe van deze methodes gebruik
gemaakt?
Antwoord
De kern van het OESO/DAC rapport "The challenge of capacity
development. Working towards good practice" is dat tegenwoordig
algemeen wordt erkend dat capaciteitsontwikkeling in
ontwikkelingslanden essentieel is voor het bereiken van de Millenium
Ontwikkelingsdoelen. Het proces van capaciteitsontwikkeling is een
endogeen proces, waarbij donoren alleen een ondersteunende rol kunnen
spelen. Dit is een trendbreuk met de vroegere opvatting dat capaciteit
vooral versterkt kan worden door kennis of zelfs instituties van het
noorden aan het zuiden aan te bieden. Meer dan vroeger wordt
capaciteitsontwikkeling nu benaderd als een proces dat op drie
verschillende niveaus (het individu, de organisatie en het systeem)
kan worden uitgevoerd en dat afhankelijk is van de situatie in het
betreffende land. Leiderschap van de Zuidelijke partner is essentieel.
Van een blauwdruk of een precies omschreven methode is dus geen
sprake. Deze benadering werd reeds toegepast in het kader van NPT,
maar niet systematisch. Dat zal ik de komende tijd veranderen.
Vraag 19
Wat houdt concreet "meer aandacht besteden" via het PUM aan
versterking van het (hoger) beroepsonderwijs, in? Horen daar ook
financiële middelen bij? Zo ja, om hoeveel zal het ongeveer gaan?
Antwoord
PUM heeft aangegeven met ingang van medio 2008 jaarlijks ongeveer 100
missies extra te kunnen uitvoeren, met de nadruk op (hoger)
beroepsonderwijs. Het zal hierbij met name gaan om organisatieadvies
aan kleinschalige organisaties. Over de (financiële) condities vindt
thans met PUM overleg plaats.
Vraag 20
In welke partnerlanden wordt het NPT niet uitgevoerd? Waarom wordt het
NPT in deze landen niet uitgevoerd? Waarom kunnen in deze landen wel
activiteiten van het PUM worden opgestart?
Antwoord
Na de start van het NPT medio 2002 is het aantal landen waarin
meerjarige NPT-projecten worden uitgevoerd, stapsgewijs uitgebreid.
Thans is dit in 14 partnerlanden het geval (Benin, Colombia, Ethiopië,
Ghana, Guatemala, Indonesië , Jemen, Mozambique, Rwanda, Tanzania,
Oeganda, Vietnam, Zambia en Zuid-Afrika). Dit aantal zal vanaf 2009
nog verder kunnen worden uitgebreid. Het NPT wordt thans niet
uitgevoerd in Bangladesh, Bolivia, Burkina Faso, Kenia, Mali,
Mongolië, Nicaragua, Senegal, Afghanistan, Burundi, Democratische
Republiek Congo, Kosovo, Pakistan, Palestijnse Gebieden, Sudan,
Egypte, Georgië, Moldavië en Suriname.
PUM beschikt in de meeste partnerlanden reeds over een bestaand
netwerk dat ingezet kan worden voor de beoogde uitbreiding van PUM met
de versterking van (hoger) beroepsonderwijs. In eerste instantie
zullen de nieuwe activiteiten van PUM worden opgestart in
partnerlanden waarin PUM reeds over een netwerk beschikt en waarin
geen meerjarige NPT-projecten worden uitgevoerd. Uiteraard zal hierbij
afstemming plaatsvinden met de betrokken ambassades.
Vraag 21
Welke mogelijkheden heeft u om de lange aanmeldingstermijnen voor de
program ma's te verkorten?
Antwoord
De verwachting is dat door het efficiënter maken van de aanmeldings-
en selectieprocedure de aanmeldingstermijnen kunnen worden verkort.
Ook de digitalisering zal kunnen bijdragen aan verkorting hiervan.
Zoals aangegeven zijn voorstellen hiervoor in voorbereiding. Deze
zullen in het nieuwe NFP programma worden uitgevoerd.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Bijlagen
* Overzicht | PDF, 64 Kb
Ministerie van Buitenlandse Zaken