VVD


15-4-2008

beleidsdebat "De huidige en toekomstige stand van de krijgsmacht, inclusief het bredere kader van de NAVO"

VVD Eerste Kamerfractie Frank van Kappen 31200 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2008

Voorzitter,

U kunt zich misschien voorstellen dat het voor mij, gezien mijn achtergrond, een bijzondere gewaarwording is om hier te staan. Ik ben mijn hele leven op de een of andere manier bezig geweest met defensie en veiligheid, maar ik had nooit gedacht dat ik ooit een bijdrage zou mogen leveren aan een beleidsdebat over defensie in dit huis. Ik had ook nooit gedacht dat ik aan de andere kant van de tafel de Heer van Middelkoop zou aantreffen. Ik herinner me nog dat wij een aantal jaren geleden na een bijeenkomst op Clingendael samen liepen te filosoferen over veiligheid, Defensie en de politiek. We waren het er over eens dat al onze goede ideeën nooit tot wasdom zouden komen omdat wij niet in een positie verkeerden om daar echt iets aan te doen. Voor de Heer van Middelkoop is die situatie in ieder geval drastisch gewijzigd. Het bewijst maar weer dat je nooit nooit moet zeggen in dit leven.

Voordat mijn betoog over Defensie wat al te anekdotisch wordt, wil ik beginnen met iets dat wij allen delen en dat is de behoefte aan veiligheid. Ieder mens heeft immers behoefte aan zekerheid en geborgenheid voor zichzelf en voor zijn gezin.

Ieder mens wil dat zijn kinderen opgroeien in een veilige en rechtvaardige samenleving.

Iedere samenleving verwacht dan ook dat de overheid borg staat voor zekerheid, rechtvaardigheid en veiligheid.

Het veiligheidsbeleid en daarvan afgeleid het defensiebeleid, is dan ook een kernverantwoordelijkheid van de overheid.

Helaas is het zo dat we leven in een onzekere wereld die bovendien in een hoog tempo aan het veranderen is en deze veranderingen zijn niet alleen maar positief. Dit laatste is zeker waar voor het internationale veiligheidsklimaat dat gekenmerkt wordt door een verwarrende vermenging van traditionele en nieuwe veiligheidsrisico's en het vervagen van de traditionele grenzen tussen interne en externe veiligheid door wereldwijd optredende terroristische organisaties.

Thematisch bezien wordt het internationale veiligheidsklimaat beïnvloed door bloedige burgeroorlogen, falende staten, ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit en het Catastrofaal Terrorisme.

De geopolitieke invalshoek levert weer andere gezichtspunten op. Zo krijgen we in de toekomst te maken met grote demografische veranderingen. De voorspelling van de VN is dat de wereldbevolking zal toenemen van de huidige 6,7 miljard mensen tot meer dan 9 miljard mensen in het jaar 2050. De bevolking van Europa, Rusland inbegrepen, krimpt en vergrijst echter. Het Europese aandeel in de wereldbevolking neemt af van ongeveer 11% nu, tot 7% in 2050. De effecten van een verdergaande globalisering in combinatie met de steeds maar groeiende wereldbevolking, leidt tot schaarste aan grondstoffen en een stijgende energiebehoefte. Als de klimaatverandering doorzet wordt de situatie nog nijpender. Het zal dan ook steeds moeilijker worden om de groeiende wereldbevolking te voeden. In het bijzonder de toegang tot drinkbaar water wordt dan een potentiële casus belli.

Een toenemend aantal landen beschikt voorts over een aanzienlijk militair potentieel. De proliferatie van technische kennis brengt het risico met zich mee dat een aantal van deze landen op de middellange termijn zal beschikken over massavernietigingswapens en de middelen om deze in te zetten op de middel - en lange afstand.

De combinatie van thematische en geopolitieke gezichtspunten levert een beeld op van een onoverzichtelijk en onvoorspelbaar veiligheidsklimaat .

We zullen moeten leren omgaan met onzekerheid. Immers, de enige constante factor in de complexe veiligheidsvergelijking is dat alles constant verandert. Het te veel sturen op "dagkoersen" is een recept voor mislukking. Uiteraard moeten we leren van operaties zoals in Afghanistan, maar het volgende conflict kan totaal anders zijn.

Een complicerende factor is dat onze traditionele instrumenten en organisaties om internationale vrede en veiligheid te garanderen en de internationale rechtsorde te handhaven, zoals de VN, de NAVO en de EU, onvoldoende in staat zijn gebleken om met de veranderde omstandigheden om te gaan.

Het visionaire beeld van de VN als een organisatie die ons vrede, veiligheid en rechtvaardigheid zou brengen is grotendeels verdampt tijdens de slachtpartijen in Somalië, Rwanda en Bosnië. Het gebleken onvermogen van de VN om conflicten in het hogere deel van het geweldsspectrum te voorkomen of te beteugelen heeft het aanzien van de VN aanzienlijk geschaad; te vaak heeft de Veiligheidsraad gefaald om een werkbaar mandaat af te geven en te vaak heeft de VN als organisatie gefaald om conflicten te beheersen en een blijvende vrede te bewerkstelligen. Het ziet er helaas niet naar uit dat de VN binnen een afzienbare termijn zodanig kan worden getransformeerd, dat de huidige beperkingen van het systeem worden opgeheven.

De NAVO heeft dringend behoefte aan een nieuw operationeel concept om de organisatie aan te passen aan de gewijzigde politieke en operationele omgeving. Erg veel schot zit daar momenteel niet in. De belangrijkste reden is het verschil in visie tussen de diverse lidstaten over de vraag wat voor organisatie de NAVO moet zijn. Gezien de magere resultaten van de recente NAVO top in Boekarest is de vraag gerechtvaardigd of de NAVO-lidstaten in de huidige complexe en diffuse veiligheidssituatie de noodzakelijke onderlinge solidariteit en politieke wil kunnen opbrengen om de politieke, militaire en morele last met elkaar te delen. De problemen om in de behoefte aan troepen in Afghanistan te voorzien en om de NATO Response Force te vullen, beloven in ieder geval niet veel goeds.

De EU heeft slechts een zeer bescheiden militaire structuur. Eigenlijk kan Europa realistisch gezien slechts ongeveer 150.000 man op de been brengen voor expeditionaire operaties. Dat houdt in dat Europa op permanente basis slechts 50.000 man kan leveren voor crisisbeheersings- en vredesondersteunende operaties. Ook van taakspecialisatie tussen de gelijkgestemde landen in Europa valt voorlopig niet veel te verwachten. Taakspecialisatie heeft namelijk alleen kans van slagen op communautaire basis, dus pas als het EVDB er daadwerkelijk is en dat moment ligt nog ver achter de tijdshorizon.

Het komt er dus op neer dat de EU slechts beperkte operaties kan uitvoeren in het lage en middelste deel van het geweldsspectrum. Veel meer dan dat zit er voorlopig echt niet in.

Dat is de trieste werkelijkheid. Europa is op het gebied van veiligheid en defensie een dwerg en blijft naar het oordeel van de VVD-fractie voor de voorzienbare termijn op veiligheidsgebied strategisch afhankelijk van de VS. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heeft mijn fractievoorzitter de heer Rosenthal ook al onderstreept dat het handhaven van de Trans-Atlantische band van levensbelang is voor Europa.

Gaarne verneemt de VVD-fractie de visie van de minister over de strategische relatie tussen Europa en de VS.

Indien de bovengenoemde internationale ontwikkelingen worden vertaald naar de Nederlandse situatie, tekenen de contouren voor het Nederlandse Veiligheids - en Defensiebeleid zich af.

Hoewel na het ineenstorten van het Warschaupact de integriteit van het Nederlandse grondgebied niet direct wordt bedreigd en Nederland als lid van de NAVO opereert vanuit een betrekkelijk veilige positie, kunnen ontwikkelingen aan de rand van Europa, maar ook verder weg, direct van invloed zijn op de welvaart en stabiliteit van onze westerse gemeenschap en dus ook op de welvaart en stabiliteit van Nederland.

Het externe veiligheidsbeleid kan zich dus niet beperken tot de directe omgeving, maar behoeft een bredere mondiale blik. Dit houdt in dat ons veiligheidsbeleid als onderdeel van ons buitenlandbeleid en daarmee ons politieke ambitieniveau op het gebied van Defensie, niet in isolement kan worden bepaald.

De contouren van het Veiligheids- en Defensiebeleid geven aan dat het onduidelijk is waar en wanneer toekomstige operaties zich zullen afspelen. Wel is het duidelijk dat operaties zich over het algemeen zullen afspelen op grote afstand van Nederland en in wisselende bondgenootschappelijke verbanden. De reactietijd voor ingrijpen is normaliter beperkt en de politieke en militaire risico's zijn wisselende maar over het algemeen hogere dan in het recente verleden. Vast staat dat Nederland voor wat betreft het te voeren veiligheidsbeleid rekening moet houden met een grote onvoorspelbaarheid van het toekomstige veiligheidsklimaat. In een recent verschenen boek geschreven door een vijftal voormalige topmilitairen getiteld Towards a Grand Strategy for an Uncertain World, wordt dit dilemma als volgt omschreven: "To be prepared for what cannot be predicted is going to be one of the foremost challenges in the years ahead."

Het profiel van de Nederlandse krijgsmacht wordt in feite bepaald door de geschetste situatie. Een traditioneel planningsmodel gebaseerd op "De Dreiging", is gezien het diffuse en onvoorspelbare dreigingsbeeld kansloos. De beste manier om te plannen voor een dergelijke fluïde situatie is om een z.g. "Capability based" planningsmodel te hanteren
- en dat is nu precies wat Nederland al snel na het vallen van de muur heeft gedaan.

Op basis van dit planningsmodel werd een nieuw profiel voor de krijgsmacht vastgesteld. Sinds de prioriteitennota in 1993 is de Nederlandse krijgsmacht in een aantal stappen getransformeerd van een vrij statische op de dienstplicht gebaseerde krijgsmacht uitsluitend gericht op het afslaan van een Sovjetaanval op West-Europa in NAVO-verband, tot een zeer flexibele, moderne, expeditionaire en modulair opgebouwde beroepskrijgsmacht met een hoge paraatheid, een grote tactische mobiliteit en het vermogen om onder diverse klimatologische en geografische omstandigheden en in een complexe operationele en politieke omgeving op te treden. Door de modulaire opbouw is de krijgsmacht bovendien in staat om hoogwaardige modules aan te leveren die ingepast kunnen worden in wisselende bondgenootschappelijke verbanden die kunnen opereren in het hele geweldsspectrum.

De VVD-fractie is van mening dat het destijds gekozen profiel van de krijgsmacht de juiste keus was en is. Deze keus uit het verleden heeft geresulteerd in een Nederlandse krijgsmacht die internationaal groot aanzien geniet. Dit geeft ons ook een stem die gehoord wordt in de belangrijkste internationale fora.

Gaarne verneemt de VVD-fractie of de minister van mening is dat het profiel van de huidige krijgsmacht voldoet, of dat hij voornemens is om, gedwongen door geldgebrek of om andere redenen, dit profiel te wijzigen.

We mogen echter niet vergeten dat het transformatieproces van de krijgsmacht in eerste instantie vrij snel kon worden doorgevoerd omdat het gefinancierd werd door de krijgsmacht aanzienlijk te verkleinen en grote hoeveelheden materieel af te stoten en te verkopen. In feite werd het transformatieproces door defensie endogeen gefinancierd. Defensie werd in het verleden bovendien nauwelijks gecompenseerd voor prijsstijgingen en Defensie moest ook steeds meebetalen aan algemene budgettaire maatregelen. In feite heeft Nederland dus zonder extra geld en in betrekkelijk korte tijd een moderne expeditionaire krijgsmacht opgebouwd die er toe doet en waar veel landen met bewondering naar kijken.

Het staat voor wat betreft de VVD-fractie echter als een paal boven water dat we de effectieve krijgsmacht die we hebben opgebouwd niet in stand kunnen houden met een al maar dalend defensiebudget.

Het defensiebudget als percentage van het BNP is namelijk sinds 1991 tot op heden constant gedaald, van ongeveer 2.8% van het BNP in 1991 tot 1,4 % van het BNP aan het begin van deze regeerperiode. Zoals eerder gezegd zal aan het einde van deze regeerperiode het percentage verder zijn gedaald tot 1,2% van het BNP. Vasthouden aan het profiel wordt hierdoor steeds moeilijker, ook al omdat er steeds vaker een beroep wordt gedaan op de krijgsmacht.

Daarbij komt dat de defensiebegroting voor een belangrijk deel wordt gedomineerd door kosten voor personele exploitatie en pensioenen en wachtgelden die samen meer dan 50 % van het budget in beslag nemen. Daar komt nog bij dat de doorlooptijd voor de invoering van defensiesystemen vrij lang is. Dit soort systemen is nu eenmaal niet van de plank te koop en er zijn vaak complexe logistieke en personele consequenties aan verbonden voordat deze systemen op een verantwoorde wijze kunnen worden ingezet. Dit houdt in dat de financiële verplichtingen van Defensie voor meerdere jaren vastliggen en er niet veel ruimte is om tegenvallers op te vangen. Bij ieder nieuw Kabinet moet Defensie maar afwachten hoeveel geld er ter beschikking wordt gesteld voor de defensiebegroting. Sinds 1991 werd er Iedere keer weer opnieuw gesneden in de defensiebegroting en omdat er echt geen overtollig materieel meer viel te verkopen, moest er gesneden worden in waardevolle operationele capaciteit. In een aantal gevallen werd zelfs noodgedwongen overgegaan tot amputatie en werd met het pistool op de borst overgegaan tot het afstoten van een volledige capaciteit. Een voorbeeld hiervan is het opheffen van onze volledige capaciteit aan lange afstand Orion patrouillevliegtuigen. We zijn niet alleen de vliegtuigen kwijt, maar ook de technische en operationele kennis is verloren gegaan. Het afstoten van capaciteit is snel gedaan, maar het weer opbouwen van de technische en operationele expertise is uiterst kostbaar en duurt vele jaren.

Ook in deze kabinetsperiode zien we weer hetzelfde patroon. De minister is content met het feit dat dit kabinet 500 miljoen Euro heeft vrijgemaakt voor Defensie. Ik begrijp eigenlijk niet waarom, omdat deze vijfhonderd miljoen euro is opgebracht door de verkoop van het MVK Valkenburg en defensiematerieel; wederom sigaren uit eigen doos dus. Bovendien is de helft van dit bedrag, 250 miljoen Euro, bestemd om de kosten te dekken voor het deelnemen aan vredesondersteunende operaties. Onze deelname wordt dus gedeeltelijk betaald door verkoop van de inboedel. Ook de extra 100 miljoen Euro die via de "motie van Geel" werd toegezegd en de toezegging aan de VVD fractie in de Tweede Kamer dat de verlenging van de missie in Uruzgan niet zal worden gefinancierd door de krijgsmacht verder uit te hollen, bieden volgens de VVD-fractie geen structurele oplossing.

Eigenlijk is Defensie financieel al door de bodem gezakt;


· het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht is slechts beperkt;


· operationele verliezen kunnen maar voor een deel worden gecompenseerd;


· het kost grote moeite om de investeringsquote van 20% in stand te houden;


· wapensystemen zijn niet inzetbaar door tekorten aan reservedelen;


· schietoefeningen kunnen niet kunnen doorgaan door tekorten aan munitie;


· er is onvoldoende geld uitgetrokken voor het personeel dat de krijgsmacht in groten getale de rug toekeert.

Ik kan nog wel even doorgaan met deze opsomming, maar de VVD-fractie is van mening dat we niet kunnen doorgaan op deze weg.

De kernvraag is hoeveel van onze welvaart wij willen besteden aan onze veiligheid en in hoeverre we ook bereid zijn om anderen in de wereld te helpen om een veilige en rechtvaardige samenleving te creëren.

Voor Ontwikkelings Samenwerking (OS), eveneens een belangrijk instrument hiertoe, is deze vraag duidelijk beantwoord. Nederland besteedt 0,8% van het BNP aan OS. Dat is ruim boven de internationaal vastgestelde norm van 0,7%. Voor Defensie ligt het echter totaal anders. Nederland haalt bij lange na niet de norm van 2% van het BNP die door de NAVO als norm wordt gehanteerd voor de defensie-uitgaven. Nederland voldoet ook niet aan de daaronder liggende NAVO-norm dat in ieder geval de dalende lijn van het defensiebudget moet worden omgebogen naar een stijgende lijn.

De VVD fractie realiseert zich maar al te goed dat de omvang van onze bijdrage het resultaat is van een politieke afweging, tussen het belang van het beleidsterrein Veiligheid en dat van andere beleidsterreinen. Een redelijk uitgangspunt is naar het oordeel van de VVD-fractie dat onze bijdrage een afspiegeling moet zijn van onze financiële en economische draagkracht ten opzichte van andere gelijkgestemde landen. Nederland is een zeer welvarend land en die draagkracht is dus aanzienlijk. De Nederlandse samenleving is echter voor het handhaven van het welvaartsniveau sterk afhankelijk van de internationale handel. Als welvarende handelsnatie met een lange democratische traditie heeft Nederland er dus belang bij om naast het handhaven van de integriteit van het grondgebied van het Koninkrijk, eveneens een zinvolle bijdrage te leveren aan de inspanningen van de Internationale Gemeenschap om de Internationale Rechtsorde te handhaven en vrede en veiligheid in de wereld te bevorderen. Overigens is dit ook vastgelegd in art. 90 van onze grondwet.

De VVD-fractie is van mening dat de dalende lijn van de defensiebegroting moet worden omgebogen naar een stijgende lijn. De VVD-fractie pleit voor een systeem waarin het defensiebudget bestaat uit twee delen. Een deel van het defensiebudget betreft de kosten voor de defensieorganisatie zonder dat eenheden zijn ingezet. In dit deel zijn tevens de noodzakelijke investeringen opgenomen die nodig zijn om de defensieorganisatie ook in de toekomst relevant te houden. Wat dit kost is vrij eenvoudig te berekenen. Dit deel zou in ieder geval volledig geïndexeerd moeten zijn, en bovendien voor een langere periode gekoppeld moeten worden aan het BNP. Dit doet recht aan het principe dat Nederland een defensie-inspanning levert die, evenals onze inspanning op het gebied van OS, in relatie staat tot onze draagkracht die afgemeten wordt aan het BNP.

Ik verwijs in dit verband naar het feit dat b.v. ook Australië het defensiebudget voor een langere periode heeft gekoppeld aan het BNP.

Het tweede deel van het defensiebudget is bestemd om de kosten voor de daadwerkelijke inzet van de eenheden te betalen. In feite gaat het hier om een verbeterde versie van het HGIS-budget. Dit deel van het defensiebudget is afhankelijk van de aard en het aantal operaties waaraan wordt deelgenomen en dient tevens ter compensatie van oorlogsverliezen, maar ook om de door militairen te verrichten activiteiten in het civiele domein te betalen die noodzakelijk zijn om een bestendige vrede te creëren. In het kader van de 3D-benadering bij vredesondersteunende operaties ligt een bijdrage van OS aan dit deel van het budget naar het oordeel van de VVD-fractie in de rede. Er zijn meerdere elementen van militaire ondersteuning die binnen de ODA- norm passen. In dit verband denkt de VVD onder meer aan het bekostigen van Security Sector Reform (SSR) door OS. SSR is immers een absolute noodzaak indien men een blijvende vrede wil bewerkstelligen in een conflictgebied. Het trainen van de politie in het inzetgebied valt al onder de ODA norm, maar het trainen van militaire eenheden tot nu toe niet.

De bovengrens van de totale defensiebegroting, dus de som van de twee delen, zou 2% van het BNP moeten bedragen.

Graag verneemt de VVD-fractie de mening van de minister over dit voorstel.

Voorzitter, ik rond af. Investeren in onze veiligheid vereist een brede mondiale blik en een langere tijdshorizon dan de gemiddelde regeerperiode. Het is hoog tijd dat we het eens worden over het ambitieniveau voor de wat langere termijn. Immers een hoog ambitieniveau van de regering gekoppeld aan een krachteloze krijgsmacht die niet veel kan, geeft problemen. Een laag ambitieniveau van de regering gekoppeld aan een krachtige krijgsmacht die veel kan, geeft eveneens problemen. Het vinden van de juiste balans is de grote uitdaging waar wij voor staan.

De regering onderkent weliswaar dit feit en heeft op 5 maart van dit jaar een interdepartementaal project gestart om verkenningen uit te voeren naar de toekomst van de krijgsmacht en het niveau van de defensiebestedingen op de langere termijn, maar het probleem is dat de regering al heeft besloten om het defensiebudget gedurende deze regeerperiode te reduceren van het huidige niveau van 1.4 % van het BNP, tot 1.2% van het BNP aan het einde van deze regeerperiode. De VVD-fractie vindt dit onjuist. Er moet ook nu al worden opgetreden om het verval van de krijgsmacht te stoppen. De VVD- fractie pleit er dan ook voor om in ieder geval het defensiebudget op het huidige niveau van 1.4 % van het BNP te handhaven, totdat uitvoering kan worden gegeven aan de uitkomst van het project "Verkenningen".

Onze vraag aan de minister is of hij bereid is om zich hiervoor in te zetten binnen het kabinet.

De boodschap van de VVD-fractie is in ieder geval duidelijk. Wij vinden dat het ambitieniveau van Nederland in relatie moet staan tot onze draagkracht en ons nationaal belang. Met dat als uitgangspunt kan onze bijdrage gezien de omvang van onze economie en ons welvaartsniveau per definitie geen geringe zijn. De roze bril moet af en de dalende lijn van het defensiebudget moet worden omgebogen naar een stijgende lijn.

Ik dank u voor uw aandacht.