Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Vergaderjaar 2007-2008
31 346 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met
de uitbreiding van de groep van personen die het collegegeld dat is vastgesteld bij wet,
verschuldigd zijn
Nota naar aanleiding van het verslag
Ontvangen
Graag wil ik de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor de
opmerkingen die zij over het wetsvoorstel heeft gemaakt en de vragen die zij heeft gesteld.
Voor ik tot beantwoording van de vragen overga, wil ik de commissie voor de goede orde
wijzen op de bijgevoegde nota van wijziging die geen verband houdt met de uitbreiding van
de groep personen die het wettelijk collegegeld verschuldigd is. Het betreft een wijziging van
de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Die wijziging is op korte termijn
nodig om het regiem voor de tegemoetkoming lerarenopleiding de komende twee jaren
ongewijzigd te laten. Wetgevingstechnische redenen liggen ten grondslag aan de noodzaak
om op deze wijze de status quo ter zake te handhaven. Voor een nadere uiteenzetting over de
reden van deze wijziging moge ik u verwijzen naar de toelichting bij de nota van wijziging
zelf.
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering hen de verzekering kan geven dat,
behoudens de uitbreiding naar de groep Surinaamse studenten, deze wetswijziging niet
verder gaat dan waar de Europese regelgeving Nederland toe verplicht.
De richtlijn die het Europees Parlement en de Raad in 2004 hebben aangenomen (Richtlijn
2004/38/EG) geeft aan dat het recht van alle burgers van de Unie op vrij verkeer en verblijf
op het grondgebied van de lidstaten, ook aan hun familieleden, ongeacht de nationaliteit van
die familieleden, dient te worden verleend.
Er wordt strikt aan deze Richtlijn tegemoet gekomen door de groep personen van buiten de
Europese Economische Ruimte die als familie van een EU-burger in Nederland wonen en hier
studeren te rekenen tot degenen die het wettelijk collegegeld verschuldigd zijn.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regeling is voor andere studenten van buiten de
EER en wanneer deze studenten verplicht zijn het instellingsgeld te betalen en wanneer het
wettelijk collegegeld.
3
12
OCW 22
W4847.NAV 1
Uit artikel 7.43, eerste lid, onderdeel a, blijkt dat een persoon die de leeftijd van 30 jaren nog
niet heeft bereikt en die behoort tot een van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2
van de Wet studiefinanciering 2000, bij inschrijving als student voor een voltijdse opleiding
aan een universiteit of hogeschool het wettelijk collegegeld is verschuldigd.
In artikel 7.43, tweede lid, wordt aangegeven dat bij de inschrijving als student voor een
voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool een door het instellingsbestuur vast te
stellen collegegeld verschuldigd is door degene die niet onder het bereik van het eerste lid
valt.
Voor studenten van buiten de EER geldt dus dat zij het wettelijk collegegeld verschuldigd zijn
als zij vallen binnen een van de groepen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering
2000. In de memorie van toelichting is een overzicht gegeven van personen van buiten de
EER die tot een van deze groepen behoren. Ik zal hier een kort overzicht geven van de
belangrijkste groepen:
· onder voorwaarden personen met een Turkse nationaliteit op grond van het
Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;
· de personen met een Zwitserse nationaliteit (sinds 1 juni 2002 op grond van het
verdrag van 21 juni 1999, dat is goedgekeurd bij wet van 14 september 2001, Stb.
432)
· de familieleden van in Nederland wonende EU-burgers, die een niet EER-nationaliteit
bezitten. (op grond van Richtlijn 2004/38/EG).
· de vreemdelingen die hier uitsluitend rechtmatig verblijf houden op grond van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (artikel 28 Vreemdelingenwet 2000);
· de vreemdelingen die hier uitsluitend rechtmatig verblijf houden op grond van een
verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (artikel 33 Vreemdelingenwet 2000);
· de vreemdelingen die hier uitsluitend rechtmatig verblijf houden op grond van een
verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vreemdelingenwet
2000);
· de vreemdelingen die hier uitsluitend rechtmatig verblijf houden op grond van een
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. (artikel 14 Vreemdelingenwet 2000)
Er moet bij een dergelijke vergunning wel sprake van zijn dat de vergunning verleend
is in verband met:
1°. gezinshereniging of gezinsvorming als bedoeld in artikel 15 van de
Vreemdelingenwet 2000 met een Nederlander of met een vreemdeling als
bedoeld in de onderdelen a of b van dit artikel of hiermee verband houdend
voortgezet verblijf,
2°. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling of hiermee verband
houdend voortgezet verblijf,
3°. verblijf ter adoptie of als pleegkind of hiermee verband houdend
voortgezet verblijf;
· de vreemdelingen die in afwachting zijn van de beslissing op aanvraag tot verlenen of
verlengen van een verblijfsvergunning, voor zover zij reeds studiefinanciering
genieten. (artikel 3, onderdeel e, Besluit studiefinanciering 2000);
· de vreemdelingen die al eerder tegemoetkoming (ingevolge de WTOS) hebben
ontvangen (artikel 3, onderdeel f, Besluit studiefinanciering 2000).
3
12
OCW 22
W4847.NAV 2
De studenten van buiten de EER die niet behoren tot bovengenoemde groepen betalen dus
het instellingscollegegeld.
Voorts willen deze leden weten waaraan een student moet voldoen indien er sprake is van
beurzen voor studenten van buiten de EER. Deze leden vragen ook naar de verhouding van
deze beurzen ten opzichte van het aantal studenten in Nederland van buiten de EER.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Buitenlandse Zaken
bieden via verschillende beurzenprogramma's internationale studenten de mogelijkheid een
periode in Nederland te studeren.
In het collegejaar 2006/2007 stond een totaal van 17.500 niet-EER studenten ingeschreven
aan Nederlandse hoger onderwijsinstellingen. Deze studenten waren afkomstig uit 32
verschillende landen, met als top drie China (4.950 studenten), Indonesië (1.250 studenten)
en de Verenigde Staten (900 studenten).
In dat jaar ontvingen in totaal meer dan 1900 niet-EER studenten een beurs uit één van de
door de Nederlandse overheid bekostigde beurzenprogramma's.
Om in aanmerking te komen voor een van de beurzen dient een student aan verschillende
voorwaarden te voldoen. Hieronder zal een overzicht gegeven worden van de verschillende
beurzenprogramma's en de voorwaarden die hieraan verbonden zijn. Daarbij zullen de
aantallen studenten en de beursprogramma's waaruit zij een beurs ontvingen worden
aangegeven.
Allereerst worden de beurzenprogramma's die uitgaan van het de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap besproken.
De beurzenprogramma's `Huygens Scholarship Programme' en `Libertas Noodfonds' worden
namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beheerd door de Nuffic (de
Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs). Op basis
van de hieronder genoemde criteria selecteert Nuffic namens de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap de bursalen.
Huygens Scholarship Programme (HSP)
Sinds 1 september 2006 bestaat het centrale beurzenprogramma `. Het HSP is gericht op
excellente inkomende en uitgaande bachelor- en masterstudenten en pas afgestudeerden. De
middelen voor het HSP bedragen jaarlijks in totaal ruim 10 miljoen. Daarvan is 7 miljoen
beschikbaar om excellente buitenlandse studenten naar Nederland te halen en 3 miljoen
om excellente Nederlandse studenten een beurs te geven waarmee zij een periode in het
buitenland kunnen studeren. Het HSP is er voor alle opleidingen die in het CROHO zijn
opgenomen. Voor het studiejaar 2006-2007 zijn via het HSP 167 talentvolle buitenlandse
studenten geselecteerd om in Nederland te komen studeren. Deze studenten zijn afkomstig
uit 105 landen. In totaal zijn 112 beurzen toegekend aan studenten uit niet-EER landen.
Voor het HSP geldt het volgende selectiecriterium:
· excellentie en (uitzonderlijke) kwaliteit van de betrokken student. Daarbij wordt
geen onderscheid gemaakt naar bijvoorbeeld land van herkomst, vakgebied of
geslacht. De excellentie van de student wordt beoordeeld op basis van een cijferlijst,
3
12
OCW 22
W4847.NAV 3
CV, motivatiebrief en een nominatiebrief van de Nederlandse hoger
onderwijsinstelling waar de student wenst te studeren.
Libertas Noodfonds
Sinds 28 juli 2006 is er een beursprogramma voor studenten, voor wie het vanwege politieke
redenen praktisch onmogelijk is geworden om verder te studeren in hun thuisland. Deze
studenten kunnen met deze beurs hun studie in Nederland vervolgen dan wel beginnen. Dit
programma draagt de naam Libertas Noodfonds. De minister stelt hiervoor jaarlijks 1
miljoen beschikbaar. In het studiejaar 2006/2007 maakten twee studenten uit Wit-Rusland
gebruik van deze regeling. Voor het studiejaar 2007/2008 is de aanvraagprocedure nog niet
afgerond. Ook voor dit collegejaar is een bedrag van 1 miljoen beschikbaar. Op dit moment
zijn aanvragen ingediend door 12 Wit-Russische studenten en één Zimbabwaanse student.
De verwachting is echter dat het totaal aantal aanvragen nog zal oplopen.
Voor het Libertas Noodfonds gelden de volgende selectiecriteria:
· De student moet afkomstig zijn uit een land waar naar het oordeel van de minister
voor bepaalde studenten studeren vanwege politieke redenen praktisch onmogelijk is
geworden. Per regeling (Subsidieregeling Libertas Noodfonds) is bepaald dat
momenteel studenten uit Wit-Rusland en Zimbabwe voor ondersteuning via het
Libertas Noodfonds in aanmerking komen.
· De student moet aannemelijk kunnen maken dat hij of zij direct voorafgaand aan de
komst naar Nederland, gestudeerd heeft aan een instituut dat hoger onderwijs
verzorgt in het land van herkomst.
· De student moet aannemelijk kunnen maken dat het volgen van verder hoger
onderwijs in het land van herkomst voor hem of haar praktisch onmogelijk is
geworden, dan wel dat de student in de voortgang van de studie zeer ernstig wordt
belemmerd.
Hieronder worden de beurzenprogramma's besproken die uitgaan van de minister van
Buitenlandse Zaken.
Het gaat hier om het `Netherlands Fellowship Programme' (beheerd door de Nuffic) en het
`StuNed' (beheerd door het Netherlands Education Support Office in Indonesië).
Netherlands Fellowship Programme (NFP)
De minister van Buitenlandse Zaken stelt jaarlijks 32 miljoen beschikbaar voor de
vermindering van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in 57
ontwikkelingslanden. Dit vraaggestuurde programma, dat onderverdeeld is in
deelprogramma's biedt medewerkers uit het middenkader, die al bij een instelling of
organisatie werkzaam zijn, de mogelijkheid om in Nederland een academische studie, een
opfriscursus of kortdurende training te volgen, of een programma tot doctor in de
wetenschappen (PhD) te doen. Voor het studiejaar 2006/2007 werd aan 1.532 (589 master,
897 short courses en 46 PhD) werknemers een NFP-beurs toegekend om een periode in
Nederland te studeren.
3
12
OCW 22
W4847.NAV 4
Voor het NFP gelden de volgende selectiecriteria:
· Voor elk van de deelprogramma's bestaan verschillende criteria waaraan een student
dient te voldoen. Zowel de toelatingsvoorwaarden als de aanvraagprocedures lopen
per deelprogramma uiteen.
StuNed
De doelstelling van StuNed (Studeren in Nederland) is om door middel van het verstrekken
van beurzen aan jonge Indonesische professionals de vakkennis en vaardigheden van deze
professionals te vergroten en zodoende een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de
human resources (en daarmee aan de socio-economische ontwikkeling) van Indonesië. Het
budget op jaarbasis voor dit programma bedraagt ongeveer 6 miljoen. Voor het studiejaar
2006/2007 werden in totaal 252 aanvragen voor een StuNed-beurs gehonoreerd.
Criteria om in aanmerking te komen voor een beurs uit StuNed:
· Studenten dienen minimaal twee jaar bij hun huidige werkgever te werken.
· Studenten dienen een relevante academische achtergrond te hebben.
· Studenten dienen aan te kunnen tonen dat zij in de afgelopen twee jaar niet in het
buitenland gestudeerd hebben.
Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie hoe er wordt omgegaan met studenten die al een
studie volgen. Is het mogelijk hen niet te confronteren met de collegegeldstijging wat het
afstuderen zou kunnen bemoeilijken, in verband met financiële problemen, zo vragen deze
leden.
Naar aanleiding van dit wetsvoorstel zijn er geen studenten die geconfronteerd worden met
een collegegeldstijging. De groep van personen die het `lagere' wettelijk collegegeld
verschuldigd zijn wordt uitgebreid.
Voor de goede orde merk ik op dat ik voornemens ben de verhoging van het wettelijk
collegegeld in het kader van de verbetering van kwaliteit en positie van leraren door middel
van een ander wetsvoorstel te realiseren.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de reden is, afgezien van de historische banden, een
uitzondering te maken voor Suriname. Deze leden merken op dat veel Nederlanders
(familie)banden hebben met personen in het buitenland, van Australië tot Zambia. Zij vragen
waarom (familie)banden in Suriname wel een reden voor deze uitzonderingspositie zijn, en
banden in Indonesië niet.
Het gaat niet alleen om historische banden en (familie) banden met personen in het
buitenland, maar ook om de unieke band die de gemeenschappelijke taal met zich brengt.
Door de uitzondering die gemaakt wordt voor Surinaamse studenten krijgt de Taalunie tevens
de mogelijkheid haar missie -alle gebruikers van de Nederlandse taal ondersteunen- beter te
realiseren.
3
12
OCW 22
W4847.NAV 5
2. Financiële gevolgen
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in de mogelijke
financiële gevolgen van deze maatregelen voor de hoger onderwijs- instellingen.
Ook de leden van de VVD-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken wat de te
verwachten kosten van deze maatregel zijn. Zij vragen of de regering inzichtelijk kan maken
welke instellingen er met welk bedrag op achteruit zullen gaan.
De instellingsbekostiging verandert niet voorzover het de Surinaamse studenten betreft. Dit
is in een brief van 10 oktober 2007 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal kenbaar gemaakt (HO/CBV/2007/38658). In deze brief is aangegeven dat bij de
eerstvolgende aanpassing van het Bekostigingsbesluit WHW zal worden bepaald dat
studenten met de Surinaamse nationaliteit (wel) mee blijven tellen bij het berekenen van de
rijksbijdrage.
De instellingen is overigens al gevraagd tot het moment van wetswijziging op een zodanige
wijze van hun bevoegdheid om studenten het instellingscollegegeld te laten betalen gebruik
te maken dat de Surinaamse studenten zich niet geconfronteerd zien met een te betalen
collegegeld dat hoger is dan het wettelijk collegegeld.
Diverse instellingen, waaronder Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit en Radboud
Universiteit Nijmegen hebben aangegeven dit verzoek ter harte te nemen.
Ten aanzien van de familieleden van in Nederland wonende EU-burgers, die een niet EER-
nationaliteit bezitten is de inkomstenderving van de instellingen verwaarloosbaar. Bovendien
wordt ten aanzien van deze groep in de meeste gevallen reeds het wettelijk collegegeld
betaald. De instellingen gaan er in dat geval niet op achteruit.
Verder vragen de leden van de SP-fractie om hoeveel studenten het gaat en hoe dit verdeeld
is over de verschillende universiteiten en hbo's?
Op 1-10-2007 waren er 837 studenten met de Surinaamse nationaliteit. Van deze studenten
genieten er 171 studiefinanciering en zijn dus het wettelijk collegegeld verschuldigd. Voor de
andere 666 studenten zou deze collegegeldmaatregel gevolgen kunnen hebben (namelijk dat
zij het wettelijk in plaats van het instellingscollegegeld verschuldigd zijn.
3
12
OCW 22
W4847.NAV 6
Deze studenten zijn bij universiteiten of hogescholen ingeschreven. In onderstaand overzicht is
aangegeven bij welke instellingen 25 of meer Surinaamse studenten zijn ingeschreven die nu nog het
instellingscollegegeld verschuldigd zijn omdat zij geen studiefinanciering genieten.
Instellingen met 25 of meer Surinaamse studenten zonder SF
Met SF zonder SF totaal
wo U Leiden 4 42 46
Erasmus U Rotterdam 8 89 97
TU Delft 17 75 92
U v Amsterdam 17 51 68
VU 16 74 90
overige instellingen 12 71 83
wo-
totaal 74 402 476
hbo Hs Rotterdam 11 58 69
Hs INHOLLAND 25 42 67
Haagse Hs 10 40 50
H v Amsterdam 37 70 107
overige instellingen 14 54 68
totaal hbo 97 264 361
totaal
ho 171 666 837
De Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
3
12
OCW 22
W4847.NAV 7