abcdefgh
Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
4 april 2008 -
Ons kenmerk Uw kenmerk
VenW/DGW 2008/592 -
Onderwerp
Windenergie op de Noordzee
Geachte voorzitter,
Hierbij bericht ik u, mede namens de ministers van Economische Zaken, Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
over de wijze waarop ik uitwerking wil geven aan de verdere ontwikkeling van
windturbineparken op de Noordzee. Tevens wil ik u langs deze weg informeren over het
project Ruimtelijk Perspectief Noordzee waarbinnen de ruimtelijke aspecten van de lange
termijnontwikkeling van windturbineparken vorm zullen krijgen. Middels deze brief wordt
tevens voldaan aan de vraag van het lid Neppérus van 2 april 2008 om een reactie op
krantenberichten van dezelfde datum over de hierboven genoemde onderwerpen.
Uitgangspunt voor de ontwikkeling van windturbineparken is het Werkprogramma
Schoon en Zuinig en de daarin aangegeven voornemens voor de korte en de langere
termijn. Voor de windenergiewinning op de Noordzee sta ik een gecoördineerde aanpak
voor van de ruimtelijke aspecten (inclusief de vergunningverlening in het kader van de
Wet beheer rijkswaterstaatswerken-Wbr) en de toekenning van een financiële bijdrage via
de stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE).
Het project Ruimtelijk perspectief Noordzee heeft tot doel te komen tot een beleidsmatige
verankering van een wenkend, haalbaar en betaalbaar toekomstperspectief voor de
diverse gebruiksfuncties van de Noordzee, waaronder de windenergie. De opgave is om
het huidige ruimtelijke beleidskader van de Nota Ruimte zodanig aan te passen dat
voldoende antwoord wordt geboden op de maatschappelijke vraagstukken die zich in de
21e eeuw aandienen, zoals duurzaam gebruik, klimaatverandering en veiligheid.
Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
VenW/DGW 2008/592
Om de ambities van het Kabinet te kunnen realiseren zal de huidige aanpak voor
windturbineparken op zee aangepast dienen te worden. Mij staat voor de langere termijn
een stelsel voor ogen waarbij specifieke kavels uit de aangewezen windwinningsgebieden
stap voor stap (periodiek) worden opengesteld. Daarbij worden marktpartijen in de
gelegenheid gesteld voor de opengestelde kavel voorstellen voor oprichting en exploitatie
van een windturbinepark in te dienen, inclusief een daaraan gekoppeld verzoek voor
toekenning van een bijdrage in het kader van de SDE. Degene aan wie in het kader van de
tender de SDE bijdrage zal worden toegekend zal daarna een Wbr vergunning voor het
voorgenomen windturbinepark (inclusief inrichtingsMER) moeten aanvragen. De door mij
voorgestane aanpak vertoont verwantschap met de destijds voor het Offshore windpark
Egmond aan Zee gehanteerde aanpak. De snelheid waarmee deze stap voor stap aanpak
zal worden uitgevoerd is onder meer afhankelijk van de mate waarin de kostendaling voor
windturbineparken zich in de loop van de tijd ontwikkelt (en de daaraan gekoppelde
hoogte van de zogenaamde onrendabele top) en het voor windturbineparken op zee
beschikbaar gestelde SDE budget.
Om te komen tot een goede overgang naar het nieuwe stelsel is het noodzakelijk het
huidige stelsel zo spoedig mogelijk af te sluiten om daarna zo snel mogelijk te kunnen
overgaan op het stapsgewijze gebiedsuitgiftesysteem dat is gekoppeld aan de toekenning
van een SDE bijdrage. Omdat er reeds meer dan voldoende initiatieven zijn aangekondigd
om, conform de kabinetsdoelstelling voor de korte termijn, de 450 MW te kunnen
committeren, heb ik besloten dat tot een nader te bepalen tijdstip geen Wbr vergunningen
meer worden verleend voor de oprichting van windturbineparken op zee. In de
overgangsperiode, tot de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, geldt daarop als
uitzondering dat Wbr vergunningaanvragen voor windturbineparken op zee ingediend
voor 28 februari 2009 (met inbegrip van een daarbij behorend milieu effectrapport),
waarvan voor 1 april 2008 een schriftelijke melding (ook wel startnotitie genoemd)
overeenkomstig artikel 7.12 van de Wet milieubeheer is gedaan, nog wel in behandeling
worden genomen.
Als invulling van de ambitie voor de korte termijn (committering 450 MW in deze
kabinetsperiode) is een draaiboek in ontwikkeling waarbij wordt uitgegaan van de reeds
door de marktpartijen ingediende initiatieven. Voor de toekenning van een SDE bijdrage
zal een tenderaanpak worden gevolgd waarbij marktpartijen die in het bezit zijn van een
toegekende Wbr vergunning zich voor deze tender kunnen inschrijven. In het draaiboek
zal globaal worden aangegeven welke criteria daarbij zullen worden gehanteerd en hoe
deze verder zullen worden uitgewerkt. Ook zal het te volgen tijdpad worden aangegeven,
zowel ten aanzien van de indiening van de vergunningaanvragen in het kader van de
Wbr, als ten aanzien van de inschrijving voor de tender ten behoeve van de toekenning
van een financiële bijdrage op grond van de SDE. Een concept voornemen wordt nog met
de betrokken partijen besproken. Ik zal u voor de zomer nader informeren over de wijze
waarop ik een en ander verder vorm ga geven.
In het Werkprogramma "Schoon en Zuinig" is aangegeven dat voor de langere termijn
gestreefd zou moeten worden naar een uitbreiding van het opgesteld vermogen met 500
MW per jaar, waarbij wordt aangegeven dat daarvoor een forse kostendaling nodig is.
---
VenW/DGW 2008/592
Voor het ruimtelijke beleid zal ik voor 2020 uitgaan van een opgesteld vermogen aan
windturbines in orde grootte van 6000 MW (streefgetal) op zee. Daarbij moet worden
onderkend dat de realisering van deze ambitie afhankelijk is van:
· de mate waarin de noodzakelijke kostendaling wordt bereikt;
· de in het kader van de SDE beschikbare gelden voor financiële ondersteuning;
· de investeringsbereidheid van marktpartijen;
· het vinden van een adequate oplossing voor de technische inpassing van windenergie
in het elektriciteitsnet.
Het ruimtelijk aanwijzen van gebieden voor windenergiewinning (orde grootte 6000 MW)
zal plaatsvinden in het kader van het project Ruimtelijk Perspectief Noordzee. Dit project
beoogt een beweging in gang te zetten die leidt tot realisatie van een duurzame
ontwikkeling en helderheid te bieden aan gebruikers van de Noordzee. De focus ligt op
die gebruiksfuncties en gebieden waar op korte termijn belangrijke ruimtelijke
vraagstukken liggen en waarop de Nota Ruimte en het Integraal Beheerplan Noordzee
2015 onvoldoende antwoord geven. Kernopgave is om in ieder geval ruimte te bieden aan
de ontwikkeling van windenergie (6000 MW) en om zorgvuldige afwegingen te maken in
relatie tot scheepvaart, mijnbouw, visserij en daarmee samenhangende ecologische
kwesties. Deze ontwikkelingen spelen vooral in het zuidelijk deel van de EEZ. Mede naar
aanleiding van het advies van de Deltacommissie wordt waar nodig en mogelijk helderheid
geboden over de ontwikkelruimte voor zandwinning, landaanwinning en andere
innovatieve projecten op zee. De beleidsmatige verankering van het Ruimtelijk Perspectief
Noordzee zal zijn beslag krijgen in de structuurvisie van het Nationaal Waterplan, dat de
Nota Ruimte op het punt van Noordzeebeleid zal herzien. In dit kader zal tevens een plan-
MER worden opgesteld. Het Nationaal Waterplan zal in 2009 worden vastgesteld. De
ambitie is om uiterlijk in 2010 de gebieden voor windenergiewinning definitief aan te
wijzen.
Naar aanleiding van de motie Samsom c.s. van 5 maart 2008 (TK 31 239, nr. 17) zal
worden onderzocht of en zo ja onder welke randvoorwaarden, het van rijkswege (laten)
aanleggen van een netaansluitpunt op zee in de aangewezen gebieden dient te gebeuren.
Dit onderzoek zal naar verwachting eind 2008 zijn afgerond. De resultaten zullen worden
betrokken bij de verdere besluitvorming.
De ruimtelijke afweging ten aanzien van (zoek)gebieden voor lange termijn windenergie
zal worden vormgegeven in dialoog met belanghebbenden, betrokkenen en
kennisinstellingen in het bredere verband van het Ruimtelijk Perspectief Noordzee en in
het Nationaal Waterplan worden verankerd. In dit kader worden in afstemming met
betrokken partijen ook de contouren van het nieuwe stapsgewijze uitgiftesysteem
uitgewerkt. Ik streef ernaar dat het nieuwe stelsel vanaf 2011 van kracht zal zijn.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
J.C. Huizinga-Heringa
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat