Kamerbrief inzake het rapport 'Evaluatie vakbondsmedefinancieringsprogramma
2001 - 2006'
03-04-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Hierbij heb ik het genoegen u het rapport aan te bieden met de titel "
Een evaluatie van steun gericht op versterking van vakbonden en
vakbonds- en arbeidsrechten". Het betreft een beperkt
evaluatieonderzoek van het Vakbondsmedefinancierings-
programma (VMP) over de periode 2001-2006 dat door de Inspectie
Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) is uitgevoerd. De
evaluatie is uitgevoerd als bijdrage aan het nieuw te ontwikkelen VMP
voor de periode 2009-2012.
Deze brief bevat een korte achtergrondschets van de evaluatie, een
samenvatting van de bevindingen en een aantal aanbevelingen uit het
onderzoek alsmede mijn commentaar bij het rapport.
Opzet evaluatie
De evaluatie heeft betrekking op de periode 2001-2006 en beoogt
inzicht te verschaffen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het
VMP.
Het gaat niet om een alomvattende evaluatie, maar om veldonderzoek,
interviews en bureaustudies van activiteiten in een aantal landen. De
bureaustudies omvatten CNV-projecten in Colombia, Honduras, India,
Pakistan, Sri Lanka, Togo en Zuid-Afrika en FNV-projecten in Brazilië,
Colombia, Ghana, India, Pakistan, Sri Lanka en Zuid-Afrika. De
veldonderzoeken zijn gericht op Colombia, India, Pakistan en
Zuid-Afrika.
Door de gekozen opzet van het onderzoek blijven onderdelen van het
internationale vakbondswerk grotendeels buiten beschouwing. Zo maken
lobby- en voorlichtingswerk en activiteiten op het terrein van
maatschappelijk verantwoord ondernemen geen deel uit van deze
evaluatie. Verder blijven de multilaterale projecten buiten
beschouwing.
Samenvatting bevindingen met kort commentaar
Het Vakbondsmedefinancieringsprogramma is actueel en blijft relevant.
Het sluit aan op het internationale beleid gericht op vakbonds- en
arbeidsrechten en bepaalde accenten binnen de Millennium
Ontwikkelingsdoelen (bijvoorbeeld gender, scholing van kinderen,
kinderarbeid, groei en verdeling). Het belang van vakbondsinterventies
in ontwikkelingslanden wordt derhalve onderschreven.
De VMP-beleidskaders 2001-2004 en 2005-2008 zouden breed geformuleerd
zijn en daardoor onvoldoende helderheid verschaffen over prioriteiten
en beoogde resultaten. Ik kan mij in grote lijnen vinden in deze
observatie. Bij het opstellen van toekomstige programma's zal
nadrukkelijk aandacht besteed moeten worden aan specifieke resultaten
op het gebied van capaciteitsversterking en de versterking van
vakbonds- en arbeidsrechten. Daartoe is belangrijk dat het nieuwe
beleidskader dilemma's voortkomend uit de (internationale) context
waarin de vakbeweging opereert explicieter benoemt.
Ten aanzien van de door FNV Mondiaal en CNV Internationaal
gefinancierde projecten wordt geconstateerd dat deze projecten vrijwel
altijd binnen de geplande tijd en het afgesproken budget uitgevoerd
worden. Echter, de doelmatigheid op projectniveau kan verbeterd
worden; een belangrijk aspect dat naar mijn mening in de toekomst
nadrukkelijk aandacht behoeft.
Een aantal interne en externe factoren is mede bepalend geweest voor
de mate van doeltreffendheid van het VMP. Geconstateerd wordt dat de
motivatie van landen- en partnerkeuze in een aantal gevallen impliciet
is gebleven danwel in algemene termen is geformuleerd. Vaak ontbreken
context- en organisatieanalyses. Volgens de IOB komt dit enerzijds
door een gebrek aan capaciteit van partners in ontwikkelingslanden en
anderzijds door het grote aantal landen waar bilaterale steun wordt
verleend. Met name dit laatste zou de mogelijkheden om specifieke
kennis op te doen over de vakbeweging en arbeidsvraagstukken in de
partnerlanden beperken. Externe factoren hebben betrekking op de
politiek moeilijke omstandigheden waaronder de vakbeweging in
ontwikkelingslanden veelal opereert, een verdergaande informalisering
van werk en de, in sommige landen, teruglopende representativiteit.
Een duidelijke motivatie van landen- en partnerkeuze, gebaseerd op
contextanalyses, acht ik essentieel om de mate van doeltreffendheid
van het VMP te vergroten.
De partners van FNV Mondiaal en CNV Internationaal hebben volgens de
IOB weinig perspectief op financiering vanuit eigen middelen waardoor
resultaten op het gebied van capaciteitsontwikkeling voordurend onder
druk staan en blijvend steun nodig is om de duurzaamheid van
activiteiten niet in gevaar te brengen. Dit werkt volgens de IOB
structurele programma- of organisatiefinanciering in de hand terwijl
er juist een katalyserende werking van uit had moeten gaan. Ik ben van
mening dat juist gezien de hierboven beschreven externe factoren
strategische meerjarenfinanciering noodzakelijk kan zijn.
FNV Mondiaal en CNV Internationaal besteden veel aandacht aan
planning, monitoring en evaluatiemethoden (PM&E). Partners hebben
daardoor meer kennis ontwikkeld over resultaatgericht plannen en
rapporteren. PM&E-methoden worden vooralsnog met name gebruikt bij
verantwoording over outputs en de besteding van middelen en in mindere
mate ten behoeve van bijsturing van beleid. De jaarverslagen van FNV
Mondiaal en CNV Internationaal over 2001 tot en met 2005 bieden
volgens de IOB nog onvoldoende inzicht in het behalen van de
doelstellingen van het VMP. Ik ben het eens met deze observatie, maar
wijs er op dat sinds 2006/2007 duidelijke verbeteringen hebben
plaatsgevonden die zijn weerslag zullen vinden in het nieuwe
VMP-beleidskader.
Overige opmerkingen
Het feit dat de basis van het onderzoek beperkt is, heeft tot gevolg
gehad dat aspecten zoals de lastige omstandigheden waarin de
vakbeweging in ontwikkelingslanden moet opereren en de veranderingen
in de internationale context onvoldoende aan bod zijn gekomen. Zo
heeft de globalisering tot veel privatisering en overnames door
multinationale ondernemingen in ontwikkelingslanden geleid, waardoor
de sociaal economische manoeuvreerruimte van vakbonden ten opzichte
van de nationale overheid verkleind is en het belang van op
internationaal niveau opereren groter is geworden. Wil men zich een
goed en compleet beeld kunnen vormen dan hadden juist deze aspecten
nadrukkelijker belicht moeten worden.
Vakbonden worden geconfronteerd met belemmeringen zoals een beperkte
ruimte voor vrijheid van meningsuiting. In veel ontwikkelingslanden
staan de vakbonds- en arbeidsrechten bij herhaling onder druk.
Daarnaast heeft globalisering veel invloed gehad op de
werkgelegenheid. De vakbeweging ziet zich geplaatst voor een enorme
uitdaging als het gaat om het mobiliseren van werkenden in een in
sommige landen steeds informeler wordende economie.
De vakbeweging heeft een belangrijke rol in het stimuleren van de
civiele samenleving en het bedrijfsleven. Zij is een duurzame
organisatievorm (vereniging van leden) die met name in
ontwikkelingslanden voor relatief grote groepen mensen het
belangrijkste platform voor belangenbehartiging is. Een goed
functionerende vakbeweging levert in zwakke en groeiende economieën
een wezenlijke bijdrage aan het tot standkomen van een goed economisch
klimaat èn verantwoorde maatschappelijke verhoudingen.
In het onderzoek wordt veel aandacht besteed aan meetbaarheid van
resultaten. Destijds zijn met CNV Internationaal en FNV Mondiaal
afspraken gemaakt om in de periode 2004-2008 toe te werken naar
meetbare resultaten. De IOB geeft aan dat de gehanteerde methoden
daartoe niet geschikt zijn. Beide organisaties hebben met partners in
ontwikkelingslanden inmiddels nadere afspraken gemaakt over het
formuleren en meten van resultaten. In het nieuwe VMP-kader zal de
nodige aandacht besteed worden aan planning, monitoring en evaluatie
(PM&E). De IOB heeft daartoe een aantal nuttige suggesties
geformuleerd, zoals meer ruimte voor partners voor eigen PM&E en
lange-termijnsteun aan partners voor het bereiken van duurzame
resultaten.
De kritiek met betrekking tot de focus, de landen- en partnerkeuzes
van de VMP-beleidskaders deel ik. De uitdaging van het nieuwe
VMP-beleidskader ligt in het scherper stellen van de
VMP-doelstellingen en resultaten met oog voor de internationale
context waarin de vakbeweging moet werken. Het rapport bevat daartoe
verschillende aandachtspunten. Een strategische bundeling van
activiteiten bijvoorbeeld is een waardevol aandachtspunt.
Het nieuwe VMP-kader voor de periode 2009-2012 zal u in de loop van
2008 aangeboden worden.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken