Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Vervolg monitor buitenschoolse

opvang

kleine en plattelandsscholen

Sita Tan
Florieke Westhof
José Bal
Zoetermeer, 6 maart 2008

Dit onderzoek is gefinancierd door het Ministerie van OCW; directie Primair Onderwijs.

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.

The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.

Inhoudsopgave


1 Inleiding 5
1.1 Achtergrond 5
1.2 Onderzoekvragen 6
1.3 Onderzoeksverantwoording 6
1.4 Leeswijzer 7
2 Voortgang en vormgeving buitenschoolse opvang 9
2.1 Aansluiting 9
2.2 Vormgeving 9
3 Gastouderopvang 11
4 Knelpunten 13
5 Conclusies 15


---


1 Inleiding


1.1 Achtergrond
In het kader van het wetsvoorstel buitenschoolse opvang, dat in het najaar van 2006 is aangenomen door de Tweede Kamer, moeten basisscholen vanaf 1 au- gustus 2007 aansluiting met buitenschoolse opvang hebben geregeld wanneer ouders daar om vragen. Onder buitenschoolse opvang wordt hier verstaan: voor- en naschoolse opvang en vakantieopvang. Doordat buitenschoolse opvang onder de Wet kinderopvang valt, worden eisen aan de kwaliteit van de opvang gesteld en wordt ouders de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden een tegemoet- koming in de kosten te krijgen via de Belastingdienst.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel heeft de Minister van OCW de Tweede Kamer toegezegd te volgen hoe de schoolbesturen en de scholen zich voorberei- den op hun nieuwe taken. EIM heeft hiervoor een monitor opgezet naar de kwali- teit van het implementatietraject in het schooljaar 2006-2007 met twee meet- momenten: maart 2007 en juni 2007. Het algemene beeld van deze monitor is positief: 97% van de scholen heeft aansluiting of verwacht dit te hebben per 1 augustus 2007. Maar uit de monitor blijkt wel dat kleine scholen1 en niet- stedelijke scholen2 er minder goed in slagen aansluiting te vinden. 66% van de kleine scholen had in juni 2007 aansluiting, tegenover 87% van de grote scho- len. Voor scholen in niet-stedelijke gebieden was dit percentage 63%, tegenover 94% voor zeer stedelijke gebieden.

Aangezien kinderopvangcentra op het platteland soms beperkt in aantal zijn of ver uit elkaar liggen, werd bij de behandeling van het wetsvoorstel Buitenschool- se Opvang gastouderopvang genoemd als mogelijke oplossing voor scholen op het platteland. Ook voor kleine scholen kan gastouderopvang een oplossing zijn, aangezien zij ten gevolge van dit wetsvoorstel mogelijk voor weinig leerlingen aansluiting moeten regelen.
Daarbij biedt artikel 87 van de Wet Kinderopvang sinds april 2005 de (tijdelijke) mogelijkheid tot het aanwijzen van `innovatieve vormen' van kinderopvang3. Hier wordt onder verstaan: gastouderopvang waarbij niet vier maar maximaal zes kinderen worden opgevangen en gastouderopvang die niet plaats vindt in de ge- zinssituatie maar wel op het woonadres van de gastouder. Deze verruiming van de mogelijkheid tot kinderopvang aan huis dient onder meer om te kunnen vol- doen aan de vraag naar kleinschalige opvang in plattelandsgebieden. Uit een on- derzoek naar innovatie gastouderopvang blijkt ook dat innovatieve gastouderop- vang een vorm van kinderopvang is die relatief meer voorkomt in gebieden met


1 Scholen met 150 leerlingen of minder
2 Scholen in gebieden die onder CBS verstedelijkingscategorie 5 vallen
3 In het tijdelijk besluit Innovatieve Kinderopvang worden regels gesteld omtrent innovatieve gastouderopvang. Hiermee geeft de regering uitvoering aan de motie Blok. In deze motie wordt de regering verzocht om, met het oog op het tekort aan kinderopvang, de maximale groeps- grootte voor kinderopvang aan huis op te rekken van vier naar zes kinderen, onder behoud van voldoende waarborgen voor de kwaliteit, en de Kamer hierover te informeren.
---

een lage urbanisatiegraad1. Maar of dit ook geldt voor buitenschoolse opvang in het bijzonder is nog onduidelijk.

Vervolg monitor buitenschoolse opvang In het algemeen overleg van 6 september 2007 is aandacht gevraagd voor de kleine scholen en plattelandsscholen. In reactie hierop heeft de staatssecretaris in haar Plan van Aanpak Wachtlijsten Buitenschoolse Opvang toegezegd de situa- tie bij kleine en plattelandsscholen te volgen. In januari 2008 is daarom nog een meting gehouden over de aansluiting met buitenschoolse opvang onder kleine en plattelandsscholen. Hierbij is speciaal aandacht besteed aan (innovatieve) gast- ouderopvang2. Dit rapport beschrijft de resultaten van deze meting.
1.2 Onderzoekvragen
Het onderzoek richt zich op de aansluiting van buitenschoolse opvang bij platte- landsscholen en kleine scholen. Evenals in de vorige metingen richten we ons op voortgang en vormgeving van de buitenschoolse opvang en eventuele knelpunten hierbij. Daarnaast krijgt (innovatieve) gastouderopvang extra aandacht. Hiertoe hebben we de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Hebben kleine basisscholen en basisscholen op het platteland aansluiting met buitenschoolse opvang? Hebben basisscholen de behoefte aan bui- tenschoolse opvang bij ouders gepeild? Hebben zij vervolgens aansluiting georganiseerd? Zo ja, hoe hebben zij de aansluiting met buitenschoolse opvang vorm gegeven? Zo nee, wat zijn daarvoor de redenen, verwach- ten ze deze in het schooljaar 2007/2008 wel afgerond te hebben?
2. Heeft gastouderopvang een rol gespeeld in de organisatie van buiten- schoolse opvang? Zo ja, op welke manier en welke omvang?
3. Hebben scholen knelpunten ervaren of ervaren zij deze nog bij het orga- niseren van de aansluiting? Zo ja, welke knelpunten? Hebben scholen zelf suggesties voor de aanpak van deze knelpunten?
1.3 Onderzoeksverantwoording
Bij deze monitor vormen basisscholen op het platteland3 en kleine basisscholen4 de doelgroep voor het onderzoek. Evenals bij de vorige metingen zijn zowel de besturen (bevoegd gezag) als degenen die binnen de school uitvoering geven aan de taken (doorgaans zullen dit de schooldirecteuren zijn) benaderd met vra- genlijsten die op de verschillende rollen zijn toegesneden. Besturen en schoollei- ders zijn in januari 2008 benaderd via een telefonische enquête. Hierbij is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de vragenlijsten die bij eerdere metingen gebruikt


1 Van Dijk (2007), Rapportage Onderzoek naar innovatieve gastouderopvang
2 We richten ons hierbij op gastouderopvang zoals door scholen geregeld in het kader van het wetsvoorstel Buitenschoolse Opvang; niet op gastouderopvang door individuele ouders geregeld.
3 Plattelandscholen zijn gedefinieerd als scholen in gebieden met CBS verstedelijkingscategorie 5. Deze verstedelijkingscategorieën zijn ook gebruikt voor de analyses in het rapport 'Klaar voor de aansluiting?' .

4 Evenals in het rapport `Klaar voor de aansluiting?' worden kleine scholen gedefinieerd als scholen met 150 of minder leerlingen.

6

zijn. Enkele vragen zijn nu niet gesteld. Verder zijn er vragen gericht op (innova- tieve) gastouderopvang toegevoegd.

Op een totaal van bijna 7000 basisscholen zijn er ruim 2200 kleine scholen en ruim 1400 plattelandsscholen, waarvan er bijna 900 kleine plattelandsscholen zijn. Zo komen we uit op een totaal van ruim 2700 kleine scholen en plattelands- scholen. Voor de schoolleiders bestaat het steekproefkader alleen uit scholen die eerder hebben meegedaan. Van een deel van de scholen is op voorhand al be- kend dat ze aansluiting hebben, deze scholen hebben uitsluitend vragen over gastouderopvang gekregen. Bij andere scholen zijn ook de vragen naar de stand van zaken rondom aansluiting aan bod gekomen. Bij de schoolbesturen is een dergelijke aanpak niet mogelijk omdat we in eerdere metingen onvoldoende aan- tallen hadden in de groep "besturen van kleine scholen of plattelandsscholen". Voor besturen hebben we daarom een nieuwe steekproef getrokken. Deze steek- proef bestaat alleen uit besturen waaronder kleine scholen of plattelandsscholen ressorteren (of waarvan minstens één van de scholen een kleine school of platte- landsschool is). De respons ziet er als volgt uit: Tabel 1: respons overzicht schoolleiders en besturen bruto netto responspercentage schoolleiders 283 218 77%
- wel aansluiting 129 103 80%
- geen aansluiting 112 82 73%
- aansluiting onbekend1 42 33 79% besturen 150 95 63%

Er heeft een weging plaatsgevonden om uit te komen op een landelijk represen- tatief beeld. De steekproeven voor schoolleiders en besturen zijn elk ingedeeld in de volgende subgroepen: kleine plattelandsscholen, grote plattelandsscholen en kleine niet-plattelandsscholen. Vervolgens is voor elk van deze subgroepen een weegfactor berekend zodat de verhouding tussen deze subgroepen overeenkomt met de landelijke verhouding.


1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van de rapportage gaat in op de voortgang en vormgeving van bui- tenschoolse opvang. Hoofdstuk 3 besteedt aandacht aan gastouderopvang. In hoofdstuk 4 komen de ervaren knelpunten aan de orde, de gebieden waarop de- ze knelpunten zich bevinden en de suggesties die voor de aanpak van deze knel- punten zijn gedaan. Het rapport sluit af met conclusies (hoofdstuk 5).

In deze meting zijn zowel scholen als besturen benaderd. We hebben er voor ge- kozen om de resultaten van de enquête onder de schoolleiders te presenteren. Bij de schoolleiders is de meeste informatie verzameld; zij zijn meer betrokken bij de uitvoering van de organisatie van de aansluiting met buitenschoolse op-


1 Deze school hadden in maart 2007 nog geen aansluiting en zijn in juni 2007 niet benaderd. Van- daar dat voor aanvang van de meting in januari 2008 niet bekend was of ze aansluiting hadden.
---

vang. Bovendien levert dit een overzichtelijk en makkelijk leesbaar rapport op. In de tekst plaatsen we een verwijzing wanneer de resultaten van de enquête onder de bestuurders sterk afwijken van de resultaten van de enquête onder de schoolleiders. In de overige gevallen zijn de resultaten van de besturen verge- lijkbaar met die van de schoolleiders of is de betreffende informatie alleen bij de schoolleiders verzameld.

Indien relevant worden de resultaten vergeleken met de resultaten van het eer- dere onderzoek. Als in de tekst wordt gesproken over gevonden verschillen, is sprake van statistisch significante verschillen.


8


2 Voortgang en vormgeving buitenschoolse opvang


2.1 Aansluiting
De aansluiting met buitenschoolse opvang onder kleine basisscholen en basis- scholen op het platteland is in de periode van juni 2007 tot januari 2008 aan- zienlijk toegenomen. 96% van schoolleiders van kleine of plattelandsscholen geeft in januari 2008 aan aansluiting te hebben. Bij de kleine scholen ligt het percentage dat aansluiting heeft op 96% en bij de plattelandsscholen op 94%. In juni 2007 waren deze percentages nog respectievelijk 66% en 63%1 (figuur 1). De uitkomsten uit januari 2008 zijn in lijn met het resultaat dat in juni 2007
98% van de kleine scholen en plattelandsscholen per 1 augustus 2007 aanslui- ting verwachtte te hebben.

Figuur 1: aansluiting met buitenschoolse opvang (schoolleiders)
100%

90%

80%

70%

60%
jun-07
50% jan-08
40%

30%

20%

10%
0%
klein platteland

Bron: EIM 2008

Van de kleine groep scholen die nog geen aansluiting heeft (12 scholen) geeft het merendeel van de scholen aan dat ze ook niet bezig zijn met het zoeken van aansluiting. De reden hiervoor is in de meeste gevallen dat er op de desbetref- fende school geen behoefte is aan buitenschoolse opvang.2
2.2 Vormgeving
Aan de schoolleiders die in het schooljaar 2007-2008 aansluiting hebben gevon- den met buitenschoolse opvang is gevraagd hoe deze is vormgegeven. Tabel 2 laat de resultaten hiervan zien, in vergelijking tot de resultaten van de meting


1 Telussa (2007), Klaar voor de aansluiting?
2 De vraag naar peiling van behoeften onder ouders is uitsluitend gesteld aan scholen die nog geen aansluiting met een kinderopvangorganisatie hebben. Uit vorige metingen blijkt dat bijna alle scholen (96%) inzicht hebben of bezig waren dat inzicht te verkrijgen.
---

van juni 2007. Naschoolse opvang, vakantieopvang en voorschoolse opvang wor- den nu het meest genoemd. Vergeleken met juni 2007 zijn vervoer en vakantie- opvang het meest toegenomen (respectievelijk van 43% naar 73% en van 62% naar 87%).

tabel 2: vormgeving buitenschoolse opvang volgens schoolleiders

jun-07 jan-08

naschoolse opvang is geregeld 83% 99%

vakantieopvang is geregeld 62% 87%

voorschoolse opvang is geregeld 77% 86%

vervoer van en naar de opvang is geregeld 43% 73%

er is (enige vorm van) inhoudelijke afstemming tussen de kinderop- 52% 51% vangorganisatie en de school

buitenschoolse opvang vindt in de school zelf plaats en wordt geor- 23% 18% ganiseerd door een kinderopvangorganisatie

anders, namelijk 14% 11%

buitenschoolse opvang vindt in de school zelf plaats en wordt geor- 1% 0% ganiseerd door de school zelf
Noot1: Het totaal telt niet op tot 100% omdat meer antwoorden mogelijk waren. Noot2: De resultaten van de meting van januari 2008 hebben alleen betrekking op kleine scholen of plattelandsscholen; de resultaten van juni 2007 hebben betrekking op alle scholen. Bron: EIM 2008


10


3 Gastouderopvang

In tegenstelling tot de eerdere metingen is bij deze meting gevraagd naar de si- tuatie rond gastouderopvang. Aangezien onze doelgroep uit kleine scholen of plattelandsscholen bestaat, doen wij dus geen uitspraken over de situatie bij grote niet plattelandsscholen. In de Wet kinderopvang worden twee hoofdvormen van kinderopvang onderscheiden: opvang in een geregistreerd kindercentrum en gastouderopvang. Aan alle schoolleiders die aansluiting hebben of bezig zijn dit te regelen­ dus ook degenen die al voor het schooljaar 2007-2008 aansluiting hadden- is gevraagd naar de situatie met betrekking tot gastouderopvang. 28% van de schoolleiders geeft aan dat gebruik wordt gemaakt van gastouderopvang bij de aansluiting met buitenschoolse opvang, waarbij 5% uitsluitend gebruik maakt van gastouderopvang en de overige 23% van een combinatie van gastou- deropvang en opvang in een geregistreerd kindercentrum (figuur 2). Kijken we niet vanuit het perspectief van de scholen maar vanuit dat van de leerlingen, dan blijkt dat 9% van de leerlingen die gebruik maken van buitenschoolse opvang wordt opgevangen door een gastouder.

Figuur 2: vorm van buitenschoolse opvang (schoolleiders, N=209)
5

23
alleen kinderdagcentrum kinderdagcentrum en gastouderopvang gastouderopvang
72

Bron: EIM 2008

Aan de schoolleiders waarbij ouders gebruik maken van gastouderopvang is ge- vraagd of de leerlingen in hun eigen huis of bij de gastouder thuis worden opge- vangen. In de meeste gevallen (86%) worden de leerlingen bij de gastouder thuis opgevangen. Slechts 8% van de schoolleiders gaf aan dat kinderen in hun eigen huis worden opgevangen. 12% van de schoolleiders gaf aan niet te weten waar de leerlingen worden opgevangen1.
Van innovatieve gastouderopvang wordt weinig gebruik gemaakt. Slechts 3 van de 59 scholen die gebruik maken van gastouderopvang geeft aan gebruik te ma-


1 Het totaal telt niet op tot 100% omdat meer antwoorden mogelijk waren.
---

ken van innovatieve gastouderopvang (5%). Daarbij constateren we dat 31% van de schoolleiders niet weet of er gebruik wordt gemaakt van innovatieve gastouderopvang.

Ook is aan de schoolleiders van scholen waar kinderen gebruik maken van gast- ouderopvang gevraagd wat voor de meeste kinderen de relatie is tussen de gast- ouder en de vraagouder. Bij iets minder dan de helft van de scholen worden de meeste kinderen door vrienden/kennissen van de ouders opgevangen, bij een tiende door familie en bij een derde door een tot dan toe onbekende gastouder. Een achtste van de schoolleiders geeft aan de relatie tussen gastouder en vraagouder niet te weten.

Het initiatief voor het organiseren van gastouderopvang lag bij bijna de helft van de scholen die gebruik maken van gastouderopvang (43%) bij de school of het bestuur. Bij 26% kwam het initiatief van de ouders, bij 17% van een kinderop- vangorganisatie en bij 5% van een gastouderbureau. 9% van de schoolleiders geeft aan niet te weten wie het initiatief heeft genomen.


12


4 Knelpunten
Aan de schoolleiders die bij de vorige meting nog geen aansluiting hadden (of waarvan onbekend was of ze aansluiting hadden) en deze nu wel hebben ge- zocht, is gevraagd of ze knelpunten hebben ervaren bij het organiseren van aan- sluiting met buitenschoolse opvang. Bijna drie kwart van de schoolleiders (73%) geeft aan geen knelpunten te hebben ervaren (figuur 3). Opvallend is dat bestu- ren veel vaker aangeven wel knelpunten te hebben ervaren (62%). Een verkla- ring hiervoor is dat er mogelijk meer scholen onder het bestuur vallen, terwijl slechts één school knelpunten heeft ervaren. Zo is de kans dat een bestuur knel- punten heeft ervaren groter, dan de kans dat een school knelpunten heeft erva- ren.
Ten opzichte van juni 2007 is het percentage schoolleiders dat knelpunten heeft ervaren niet veranderd (73% tegenover 72% ). Figuur 3: knelpunten bij het organiseren van aansluiting (schoolleiders, N=106)
27% wel knelpunten geen knelpunten
73%

Bron: EIM 2008

De meest genoemde knelpunten zijn praktisch en financieel van aard, namelijk het realiseren van ruimte voor en vervoer van en naar buitenschoolse opvang (tabel 3). Daarnaast geeft ruim de helft van de schoolleiders aan knelpunten op een ander terrein te ondervinden dan de voorgelegde categorieën. Vaak ge- noemde andere knelpunten zijn: de afstand naar de kinderopvangorganisatie (hierdoor haken ouders af en regelen ze wat onderling), communicatie tussen school, kinderopvangorganisatie en ouders en gebrek aan financiële ondersteu- ning.
Bij de besturen liggen de frequenties van de genoemde knelpunten anders. Met name het realiseren van ruimte en het bestaan van wachtlijsten worden door be- sturen vaker als knelpunt ervaren dan door schoolleiders. Verder is evenals bij de schoolleiders de categorie `anders namelijk' groot. Met name gebrek aan ge- schikt personeel voor de opvang en het te kleine aanbod van kinderen waardoor de opvang niet kostendekkend is worden hierbij veel genoemd. Ook een tekort
13

aan financiële middelen is meerdere keren genoemd, waarbij verschillende ach- tergronden voor het tekort zijn genoemd; zo zijn wel factoren genoemd die te maken hebben met het financieren van een geschikte ruimte als met het finan- cieren van vervoer.
Ook vergeleken met juni 2007 laten de knelpunten van schoolleiders een andere verdeling zien; met name de termijn waarbinnen buitenschoolse opvang moet worden geregeld is nu veel minder vaak als knelpunt genoemd (3% tegenover
36%).

tabel 3: knelpunten volgens schoolleiders en besturen school- school- besturen leiders leiders jan-08 jun-07 jan-08 Realiseren van ruimte voor buitenschoolse opvang* - 30% 53% Vervoer van en naar de buitenschoolse opvang* - 28% 28% Wachtlijst voor buitenschoolse opvang 16% 14% 40% Taakverdeling tussen school en bestuur 12% 7% 5% Termijn waarbinnen aansluiting moet plaatsvinden 36% 3% 13% Praktische realisatie* 53% - - anders, namelijk 43% 53% 55% Noot1: Het totaal telt niet op tot 100% omdat meer antwoorden mogelijk waren. Noot2: De resultaten van de meting van januari 2008 hebben alleen betrekking op kleine scholen of plattelandsscholen; de resultaten van juni 2007 hebben betrekking op alle scholen.

Bron: EIM 2008

Schoolleiders en besturen hebben nog de vraag voorgelegd gekregen of zij zelf suggesties hebben voor het oplossen van de knelpunten. Door ruim drievijfde van de schoolleiders en driekwart van de besturen zijn hiervoor suggesties ge- daan. Het oplossen van de knelpunten ligt in de sfeer van: het beschikbaar stel- len van (financiële middelen voor) het aanpassen van het schoolgebouw of een andere geschikte ruimte in de nabije omgeving van de school door de overheid, soepelere wetgeving om buitenschoolse opvang te kunnen realiseren (minder bu- reaucratie, verkorte procedures, betere mogelijkheden voor opvang binnen de school) , `een minder starre houding' door de gemeente bij het goedkeu- ren/geschikt maken van ruimtes voor buitenschoolse opvang, het verder vorm- geven van de `bredeschool-gedachte' door de overheid, het zich flexibel opstellen door scholen ten aanzien van de schooltijden en het vervoer van en naar de bui- tenschoolse opvang (bv. een busje dat rouleert tussen scholen).


* Om inzicht te krijgen in hoeverre vervoer een knelpunt vormt , is in de meting van januari 2008 de antwoordcategorie "praktische realisatie" vervangen door de antwoordcategorieën "Realiseren van ruimte voor buitenschoolse opvang" en "Vervoer van en naar de buitenschoolse opvang". Het is zeer aannemelijk dat deze nieuwe antwoordcategorieën overlap vertonen met "praktische rea- lisatie", maar omdat het toch om andere antwoordcategorieën gaat, worden ze in de tabel als verschillende antwoordcategorieën gepresenteerd.
14


5 Conclusies

Uit het onderzoek blijkt dat situatie rond de aansluiting met buitenschoolse op- vang bij kleine basisscholen en basisscholen op het platteland zich zeer positief heeft ontwikkeld.

Hieronder worden de onderzoeksvragen uit hoofdstuk 1 systematisch beantwoord en we sluiten af met enkele eenduidige conclusies.
1. Hebben kleine basisscholen en basisscholen op het platteland aansluiting met buitenschoolse opvang?

96% van de kleine scholen en 94% van de plattelandsscholen geeft aan aan- sluiting met buitenschoolse opvang te hebben. Het merendeel van de kleine groep scholen die nog geen aansluiting heeft, is ook niet bezig aansluiting te zoeken. Reden hiervoor is in de meeste gevallen dat er op de desbetreffende school geen behoefte aan buitenschoolse opvang is. In de meeste gevallen is de aansluiting met buitenschoolse opvang vormgegeven door middel van het regelen van voor- en naschoolse opvang, vakantieopvang en vervoer van en naar de buitenschoolse opvang.


2. Heeft gastouderopvang een rol gespeeld in de organisatie van buitenschoolse opvang?
Bij 28% van de kleine of plattelandsscholen speelt gastouderopvang een rol in de organisatie van buitenschoolse opvang. Het percentage leerlingen dat gebruik maakt van gastouderopvang ligt lager (9%). Gastouderopvang vindt voornamelijk (86%) bij de gastouder thuis plaats. Hierbij wordt weinig (5%) gebruik gemaakt van innovatieve gastouderop- vang. De meeste kinderen worden door vrienden/kennissen van de ouders opgevangen (45%), daarnaast betreft het vaak tot dan toe onbekende gast- ouders (33%) en familie (9%), in de overige gevallen is de relatie met de gastouder onbekend.


3. Hebben scholen knelpunten ervaren of ervaren zij deze nog bij het organise- ren van de aansluiting? Zo ja, hebben scholen zelf suggesties voor de aanpak van deze knelpunten?

73% van de schoolleiders van kleine of plattelandsscholen geeft aan tot nu toe geen knelpunten te hebben ervaren bij het organiseren van buitenschool- se opvang. In het geval wel knelpunten zijn ervaren, zijn het realiseren van ruimte en vervoer het meest genoemd. Suggesties voor aanpak van deze knelpunten zijn onder andere: het creëren van een geschikte ruimte in de nabije omgeving van de school door de overheid en soepelere wetgeving om buitenschoolse opvang te kunnen realiseren (minder bureaucratie, verkorte procedures, betere mogelijkheden voor opvang binnen de school).

De belangrijkste conclusie is natuurlijk dat de arrangementen tussen scholen en voorzieningen voor buitenschoolse opvang inmiddels goed geregeld zijn. Waar de grote scholen en de scholen in stedelijke gebieden eerder al aangaven ver ge- vorderd te zijn is dat nu ook voor de kleine scholen en de scholen in plattelands- gebieden het geval. Zij hadden eerder aangegeven in het begin van het school- jaar klaar te zijn en dat is ook gebleken. Gastouderopvang heeft een belangrijke positie in de arrangementen. Het gaat dan doorgaans om opvang bij de gastouder thuis. Dergelijke arrangementen zor- gen voor maatwerk en, zeker in het geval van de "dunnere" infrastructuur bij
15

plattelandsgebieden, voor een belangrijke aanvulling op de andere voorzienin- gen.
Daarmee is buitenschoolse opvang geen beleidsprobleem meer in de zin dat vrij- wel alle scholen waarvoor dat van belang is dergelijke arrangementen geregeld hebben. Nu komt het aan op het ook daadwerkelijk uitvoeren en beschikbaar krijgen van voldoende opvangvoorzieningen.


16


17