Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Uw brief Kenmerk: 2070814380 Ons kenmerk W&B/B&K/08/7749 Datum 2 april 2008 Onderwerp Kamervraag/vragen van de leden Spekman en Heerts

Hierbij zend ik u -mede namens de minister van Justitie- de antwoorden op de kamervragen van de leden Spekman en Heerts (beiden PvdA) over bijstandsfraude.(Ingezonden 11 maart 2008).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(A. Aboutaleb)

Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van schriftelijke vragen uit september 2006 over een Utrechtse zaak inzake bijstandsfraude gepleegd door een Marokkaans parlementslid bij wie de gemeente Utrecht een vordering heeft van inmiddels 130.000 en tegen wie de gemeente Utrecht aangifte heeft gedaan bij het Openbaar Ministerie?

Antwoord vraag 1
Ja.

Vraag 2
Herinnert u zich het debat van 31 oktober 2007 over de handhaving op het SZW domein waarin u aangaf dat in onderhavige situatie de strafrechtelijke procedure nog niet is afgerond, maar in ieder geval sprake zou zijn van vervolging?

Ons kenmerk W&B/B&K/08/7749

Antwoord vraag 2
Ja, ik herinner mij het AO Handhaving van 31 oktober 2007. In voornoemd overleg heb ik gezegd dat de kwestie van het Marokkaanse parlementslid bestuurlijk is afgerond. Het terugvorderingbesluit van de gemeente Utrecht was onherroepelijk geworden en de gemeente heeft beslag gelegd op de volledige AOW-uitkering, waarmee de fraudevordering wordt afgelost. Verder heb ik de Kamer gemeld dat de strafrechtelijke behandeling nog loopt. Ik heb niet gezegd dat er -in ieder geval- sprake zou zijn van vervolging. Het is u bekend dat beslissingen over vervolging behoren tot de autonomie van het Openbaar Ministerie. Ik verwijs u in dit verband ook naar het verslag (TK, vergaderjaar 2007-2008, 17 050 en 29 407, nr. 344, pag. 4) en mijn antwoorden op de vragen van lid Fritsma (Ingezonden 2 juli 2007, nr. 2060719730).

Vraag 3
Is u bekend dat in onderhavige zaak bij het ministerie van Justitie in Marokko geen verzoek om rechtshulp bekend is van de zijde van Nederland? Hoe strookt deze informatie met uw eerdere uitlatingen dat betrokkene strafrechtelijk zou worden vervolgd?

Vraag 4
Waarom is tot op heden door Nederland bij de betreffende Marokkaanse autoriteiten geen verzoek gedaan om rechtshulp? Welke belemmeringen bestaan er om dit parlementslid te kunnen vervolgen in Marokko?

Antwoord vraag 3 en 4
Hoewel overwogen is om een rechtshulpverzoek bij de Marokkaanse autoriteiten in te dienen, is hiervan afgezien omdat de hierdoor te verkrijgen informatie uit Marokko naar verwachting, niet relevant zou zijn voor het strafrechtelijk onderzoek. Voor het vervolgen van een in het buitenland verblijvende verdachte die in Nederland een strafbaar feit heeft gepleegd, is overigens geen internationaal rechtshulpverzoek vereist.

Vraag 5
Deelt u de mening dat dit parlementslid strafrechtelijk zou moeten worden vervolgd? Deelt u tevens de mening dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld? Welke maatregelen gaat u treffen zodat in onderhavige situatie adequate vervolging zal plaatsvinden? Kunt u de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren?

Antwoord vraag 5
Het onderzoek in de strafzaak bevindt zich in een afrondende fase. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal door het OM een vervolgingsbeslissing worden genomen. Het College van procureurs-generaal zal de Minister van Justitie hierover informeren. De Minister van Justitie zal uw Kamer hierover informeren.


---