Gebruik DNA-verwantschapsonderzoek bij opsporing
Persbericht | 01-04-2008
Minister Hirsch Ballin wil de mogelijkheden van DNA-onderzoek in
strafzaken beter benutten om de criminaliteit effectiever te kunnen
bestrijden. Dit blijkt uit een nota die hij vandaag naar de Tweede
Kamer heeft gestuurd.
De voorstellen die de minister doet, kunnen voor een belangrijk deel
gerealiseerd worden binnen de bestaande regels. Voor het overige moet
de wet worden aangepast, maar de grenzen aan het gebruik van
DNA-onderzoek veranderen niet. Zo blijft een concrete verdenking nodig
van een misdrijf waartegen voorlopige hechtenis mogelijk is, en mag
het DNA-onderzoek alleen in het belang van opsporing en vervolging
worden toegepast.
De bewindsman is van plan DNA-verwantschapsonderzoek wettelijk
mogelijk te maken. Deze vorm van DNA-onderzoek is al bekend van
bijvoorbeeld de vaststelling van ouderschap en gezinshereniging in
asielprocedures, maar kan ook van betekenis zijn voor de opheldering
van strafbare feiten. In de praktijk bestaat hieraan een dringende
behoefte.
Blijft een klassiek DNA-onderzoek geen resultaten, dan kan onder
omstandigheden met behulp van verwantschapsonderzoek de identiteit van
een verdachte alsnog worden vastgesteld of kan een mogelijke verdachte
worden uitgesloten.
Celmateriaal bevat namelijk niet alleen informatie over de donor van
dat materiaal, maar ook over bloedverwanten. Het gaat om erfelijk
materiaal dat mensen voor de helft met hun vader en voor de helft met
hun moeder delen. Doordat DNA-profielen van bloedverwanten in een
bepaalde mate met elkaar overeenkomen, kan op basis van een
vergelijking tussen het DNA-profiel van een bekende persoon en een
DNA-profiel uit een spoor van een onopgelost misdrijf duidelijk worden
of het spoor afkomstig is van een bloedverwant van die persoon. Dit
kan bruikbare informatie opleveren in het opsporingsonderzoek.
Die situatie kan zich voordoen als een DNA-profiel van een burger die
vrijwillig meewerkt aan een grootschalig DNA-onderzoek niet volledig
overeenkomt met het DNA-profiel van een spoor, maar wel voor een groot
aantal DNA-kenmerken, hetgeen erop kan wijzen dat mogelijk een
eerstegraads familielid de donor van het spoor is.
Verwantschapsonderzoek is alleen mogelijk onder bepaalde voorwaarden.
Zo wordt voorgesteld om actieve bevraging van de DNA-databank pas in
te zetten als laatste redmiddel voor de oplossing van ernstige
gewelds- en zedenmisdrijven. Verder wordt een zoekactie in de
DNA-databank alleen toegestaan als er sprake is van een volledig of
vrijwel volledig DNA-profiel van een spoor.
In de rechtspraktijk bestaat niet altijd een helder beeld over wat nog
onder het klassieke DNA-onderzoek valt en wat onder
verwantschapsonderzoek. De voorgestelde regeling maakt aan die
onduidelijkheid een einde.
Een andere voorstel betreft een ruimere toepassing van het begrip `in
het belang van het onderzoek'. Dit betekent dat, ook al zijn er in een
concrete strafzaak geen biologische sporen gevonden, DNA-onderzoek
toch mogelijk is. Bijvoorbeeld als er andere feiten of omstandigheden
zijn waarvan de officier van justitie verwacht dat DNA-onderzoek bij
de verdachte kan bijdragen aan het opsporingsonderzoek.
Een voorbeeld hiervan is de verdachte die regelmatig in groepsverband
inbraken pleegt. In dat geval kan het vaststellen van de mogelijke
betrokkenheid van de verdachte bij eerdere misdrijven bijdragen aan de
opheldering van het actuele misdrijf. Het onderzoeksbelang
rechtvaardigt dat bij de verdachte DNA-onderzoek wordt verricht, om
zijn DNA-profiel te kunnen vergelijken met het profiel van de sporen
van die eerdere misdrijven.
Ook kondigt de bewindsman een regeling aan voor DNA-onderzoek naar
uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van een ongeïdentificeerd
overleden slachtoffer. DNA-onderzoek naar de uiterlijk waarneembare
persoonskenmerken van een onbekend overleden slachtoffer kan, net
zoals bij een onbekende verdachte, van belang zijn op het moment dat
het klassieke DNA-onderzoek en andere opsporingsmethoden niet tot
resultaten hebben geleid en er weinig of geen aanwijzingen zijn over
de identiteit van de dader. Het gaat om persoonskenmerken die iemand
vanaf de geboorte heeft en die voor een ieder in een oogopslag
zichtbaar zijn, zoals geslacht en ras.
Tot slot geeft de bewindsman aan dat er vooralsnog geen dringende
maatschappelijke noodzaak bestaat om bij andere - minder ernstige -
misdrijven DNA-onderzoek toe te staan. Ook wil hij niet dat standaard
bij elke aangehouden verdachte DNA-onderzoek wordt verricht.
Meer informatie
* Nota 'Verkenning DNA-onderzoek in strafzaken vanuit wetgevings- en
juridisch perspectief'01-04-2008 | pdf-document, 0.47 MB
Zie het origineel