Antwoorden op kamervragen van Dibi en Halsema over de opsporing van kleine oogafwijkingen
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
31 maart 2008
PG-K-U-2839055
Antwoorden van minister Rouvoet, mede namens minister Klink op vragen
van de Kamerleden Dibi en Halsema (GL) over de opsporing van kleine
oogafwijkingen (207081150).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over het promotieonderzoek
van huisarts Hendriks waaruit blijkt dat ook kleine
refractieafwijkingen tot veel problemen kunnen leiden? 1)
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het geen kleinigheid betreft als blijkt dat een
kwart van de scholieren een slechtere CITO-score heeft door een
refractieafwijking? Zo ja, bent u bereid in actie te komen?
Antwoord 2
Het onderzoek toont onder meer een statistisch verband aan tussen
kleine refractieafwijkingen enerzijds en slechtere scores van kinderen
in groep 8 bij de CITO-toets anderzijds. In hoeverre een oorzakelijk
verband bestaat tussen refractiestoornissen en een slechtere uitslag
van de CITO-toets maakt het onderzoek niet duidelijk. Hiervoor is
verder wetenschappelijk onderzoek nodig. De onderzoeker geeft dit zelf
ook aan in een persbericht over de promotie van Optitrade Retailgroep.
Actieve opsporing of voorlichting naar aanleiding van dit onderzoek
vind ik dan ook prematuur.
Vraag 3
Bent u van plan om er voor te zorgen dat alle betrokken professionals,
zoals leraren, huisartsen, bedrijfsartsen en consultatiebureauartsen,
en ouders actief worden voorgelicht over het belang om kleine
refractieafwijkingen op te sporen?
Antwoord 3
Nee dat is niet mijn inzet. De vraag die centraal staat is of de
bestaande screening van de jeugdgezondheidszorg, die aan alle kinderen
wordt aangeboden, adequaat is. Of uitbreiding daarvan zinvol is, hangt
af van de beschikbare wetenschappelijke argumenten en de vraag of de
daarmee gemoeide kosten proportioneel zijn. Medische professionals
zijn verder goed toegerust om binnen hun behandelcontacten op geleide
van specifieke kenmerken van hun patiënten tot case finding over te
gaan.
Vraag 4
Is het waar dat schoolkinderen alleen worden getest op vijf en
tien-jarige leeftijd? Bent u bereid er voor te zorgen dat er
frequenter wordt getest?
Antwoord 4
Het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg omvat screening op
oogpathologie. Het gaat daarbij om de volgende activiteiten:
- Gestandaardiseerd onderzoek van de ogen volgens de zogenaamde VOV-
methode (Vroegtijdige Onderkenning van Visuele stoornissen) gebeurt op
de zuigelingen- en peuterleeftijd. Deze screening richt zich met name
op vroege onderkenning van amblyopie.
- Gestandaardiseerd onderzoek naar de gezichtsscherpte vindt op de
kleuter- en schoolleeftijd plaats.
De screeningen door de jeugdgezondheidszorg voor de opsporing van
visuele stoornissen vinden plaats volgens de JGZ standaard opsporing
visuele stoornissen 0-19 jaar op de volgende contactmomenten:
1-2 maanden
3-4 maanden
6-9 maanden
14-24 maanden
3 jaar
3 jaar en 9 maanden
5-6 jaar
> 6 jaar: op indicatie
In opdracht van het Centrum Jeugdgezondheid van het RIVM wordt de
standaard geactualiseerd. Dit traject is gestart in december 2007 en
wordt medio 2009 afgerond. Bij die update zullen alle relevante
onderzoekspublicaties sinds het verschijnen van de richtlijn opsporing
visuele stoornissen worden betrokken. Ik heb het Centrum
Jeugdgezondheid geïnformeerd over het promotieonderzoek van huisarts
Hendriks.
1) ANP 6 maart 2008: `Verborgen oogafwijking kinderen funest voor Cito
scores'