Nederlands Vaccinatie Instituut
Tekst oratie Ben van der Zeijst
zaterdag, 29 maart 2008
Voorkomen is beter dan genezen
Oratie Ben van der Zeijst, 28 maart 2008
Mijnheer de Rector Magnificus,
Directieleden van het Nederlands Vaccin Instituut,
Leden van het Curatorium van deze bijzondere leerstoel,
Zeer gewaardeerde toehoorders.
Het doet me bijzonder veel genoegen dat u zich heeft kunnen vrijmaken
om vanmiddag hier te zijn. Het thema van mijn oratie 'Vaccins en
Vaccinatie' zal u niet verrassen. Als titel heb ik genomen 'Voorkomen
is beter dan genezen'. De werktitel was tot een week geleden de 'toren
van Babel'. Dat was omdat het schilderij van Pieter Brueghel de Oude
voor mij heel beeldend de overgang van de natuur naar de stad
weergeeft, een belangrijk thema in mijn betoog.
Vaccinatie heeft alles te maken met infectieziekten. Dus daar kom ik
vanzelf op. Vaccinatie heeft ook alles te maken met de manier waarop
we als mensen samenleven. Naarmate we intensiever contact hebben met
anderen is de kans om een infectieziekte over te brengen groter.
Logisch zult u zeggen. Maar met een wereldbevolking die voor 60% in
grote steden woont (en dat percentage neemt alleen maar toe; Grimm,
N.B et al., 2008. Science 319, 756-760) kunnen we eigenlijk niet meer
ontsnappen aan contact met onze medemens. De stabiliteit van onze
samenleving staat en valt met het effectief bestrijden en voorkomen
van ernstige en levensbedreigende infectieziekten. De geneesmiddelen
hiervoor zijn vaccins en antibiotica. Onze samenleving is afhankelijk
geworden van vaccinatie en, zoals ik later zal betogen, wordt die
afhankelijkheid alleen maar groter. Is dat een probleem? In principe
niet, maar de vaccinvoorziening en het vaccingebruik moet dan wel goed
geregeld zijn. Daarvoor is een samenwerking nodig tussen
overheidsinstantie, die ook de regie moeten nemen, en wel in
toenemende mate in internationaal verband, tussen farmaceutische
industrieën met hun winstoogmerk en de onderzoekswereld die de bron is
van wetenschappelijke vernieuwing.
Voor ik verder inga op de uitdagende taak om deze samenwerking
succesvol te laten verlopen, wil ik met u teruggaan naar het ontstaan
van de menselijke samenleving en het leven voor vaccinatie. De mens is
zo'n 200 000 jaar op de aarde aanwezig, eerst als jager en als
jager-verzamelaar. Het leven met vaste woon- en verblijfplaats zoals
we dit nu kennen begon 11 000 jaar geleden. Kleine dorpjes
ontwikkelden zich tot steden. Het samenleven in grotere verbanden had
ook zijn gevolgen voor infectieziekten van de mens. De primitieve mens
liep ziekten op door het contact met dieren. Ziekten als hondsdolheid
en miltvuur sprongen over op de mens en eisten hun tol. Er vond geen
overdracht van mens op mens plaats. Toen mensen in grotere groepen
gingen samenleven ontstonden er ook kansen voor virussen en bacteriën
om van mens op mens over te springen. Met als gevolg typische
infectieziekten van de mens zoals mazelen, pokken, rode hond etc.
(Wolfe N.D., Dunavan C.P., Diamond J., 2007. Nature 447, 279-283).
Naarmate de omvang van steden toenam en steden steeds meer met elkaar
verbonden werden door handelsroutes, werden infectieziekten een
toenemend probleem. Vooral de pest en de pokken hebben flinke sterfte
veroorzaakt. Aan de pokken gingen in de vorige eeuw zo'n half miljard
mensen dood. Aanvankelijk was de oorzaak van infectieziekten niet
bekend, maar wel dat ze besmettelijk waren. Het antwoord van onze
voorouders was quarantaine en isolatie. Schepen met een besmettelijke
ziekte aan boord moesten 40 dagen voor de haven blijven liggen voordat
mensen van boord mochten. Bij de pestuitbraak die rond 1348 Florence
trof speelde ook isolatie een rol. Niettemin, zoals we nog steeds na
kunnen lezen in de Decamerone van Giovanni Boccaccio, kwam ca de helft
van de inwoners van de stad om door de pest. In onze huidige 'global
society' met meer dan 2 miljard vliegtuigpassagiers per jaar is
quarantaine geen inzetbaar middel meer.
Vaccins waren het antwoord van de mens op infectieziekten. Jenner
ontdekte min of meer bij toeval dat het koepokkenvaccin beschermt
tegen pokken van de mens. Met Jenner begon de uitroeiing van die
ziekte, die in zijn eentje verantwoordelijk was voor tien procent van
de sterfgevallen onder jong en oud. Begrijpelijk genoeg werd de
pokkeninenting al in 1823 in Nederland verplicht gesteld voor
scholieren. In 1979 werd het laatste natuurlijke geval van de ziekte
waargenomen. Dank zij vaccinatie was de ziekte uitgeroeid. Lange tijd
bleef pokken de enige ziekte waartegen inenting mogelijk was. Pas in
1880 begon de Fransman Louis Pasteur met het ontwikkelen van vaccins
tegen andere ziekten. Dat had grote gevolgen. Niet alleen is mede
dankzij het groeiende areaal aan steeds betere vaccins in de afgelopen
honderd jaar onze gemiddelde levensverwachting met dertig jaar
gestegen, ook is de eenvoudige verplichte pokkenprik van 1823
uitgegroeid tot een complex (vrijwillig) programma van inentingen
tegen uiteenlopende ziekten; een kostbaar bezit, dat goed onderhouden
moet worden.
Het leven voor vaccinatie kunnen we ons nauwelijks meer voorstellen.
In onze Gouden Eeuw stierf de helft van alle kinderen voordat ze 18
werden, voornamelijk door infectieziekten. Ik geef een voorbeeld:
Rembrandt van Rijn werd ruim 400 jaar geleden geboren in de
Weddesteeg, hier in Leiden, minder dan een halve kilometer van dit
auditorium. Hij huwde twee maal. Beide echtgenotes stierven aan een
infectieziekte. De eerste toen ze 27 jaar oud was. Hij verwekte 5
kinderen. Drie daarvan stierven kort na de geboorte, waarschijnlijk
door een infectieziekte. Zoon Titus stierf aan de pest toen hij 27
was. Dit is maar één van de vele miserabele familiegeschiedenissen die
voorhanden zijn.
Een leven zonder vaccinatie is nog steeds de werkelijkheid in een
aantal ontwikkelingslanden. Toegegeven: er is veel vooruitgang geboekt
sinds de invoering door de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) van
het EPI (Expanded Program in Immunization) in 1974 en door de
genereuze steun van de fondsen gevoed door Bill en Melinda Gates,
zoals GAVI, The Global Alliance for Vaccines and Immunisation, kwamen
er ook vaccins beschikbaar voor de allerarmste landen die deze zelf
niet betalen kunnen. Maar tegen de drie belangrijkste ziektes die deze
landen treffen: HIV/AIDS, tuberculose en malaria zijn er nog geen
effectieve vaccins. Die vaccins blijven hard nodig, ook om er
economisch boven op te komen. Economische analyses wijzen uit dat
vaccinatie effecten heeft die verder gaan dan het leveren van meer
gezondheid. Vaccinatie leidt ook tot meer effect van genoten onderwijs
en daardoor tot hoger IQ's en meer economische welvaart (D.E. Bloom,
D. Canning, M. Weston. 2005, World Economics, 6, 15-39).
Die slagen hebben wij in Nederland en andere welvarende landen al
gemaakt. Er is een goed vaccinatie-programma. Dat programma wordt
geregelmatig uitgebreid met nieuwe vaccins. De laatste jaren in
toenemend tempo (kinkhoest voor 4-jarigen, meningokokken C, hepatitis
B voor risicogroepen, pneumokokken en naar verwachting binnenkort
humaan papillomavirus tegen baarmoederhalskanker). Voor de invoering
van nieuwe vaccins zijn inmiddels duidelijke criteria ontwikkeld door
de Gezondheidsraad (Gezondheidsraad. De toekomst van het
Rijksvaccinatieprogramma: naar een programma voor alle leeftijden. Den
Haag: Gezondheidsraad, 2007; publikatienr. 2007/02; te downloaden van
www,gr.nl). In de komende jaren zal het vaccinatieprogramma worden
uitgebreid. Er is een groslijst van zo'n 15 vaccins dat in aanmerking
komt voor invoering op enig moment. Dat zal de kosten van het
Rijksvaccinatieprogramma wat opvoeren, maar die zijn uiterst laag. Op
dit moment bedragen ze minder dan 1,5 %o van het totaal aan kosten
voor de volksgezondheid. De uitvoeringspraktijk van het
vaccinatieprogramma en uitgebreide achtergrondinformatie over de
bijbehorend infectieziekten zijn beschreven in het 'Handboek
vaccinaties' waarvan de nieuwste versie, inmiddels twee delen, vorig
jaar verscheen (Handboek vaccinaties. Deel A en deel B, R. Burgmeijer,
K. Hoppenbrouwers, N. Bolscher, 2007. Koninklijke van Gorcum, Assen).
Ik zou hier veel langer over kunnen spreken, maar laat het hierbij. In
het vervolg wil ik u een kort overzicht geven over hoe een nieuw
vaccin ontwikkeld wordt en daarna ingaan op een aantal zaken, dat toch
nog verbetering behoeft en wat ik hieraan doe of ga doen in het kader
van mijn hoogleraarfunctie.
Het eerste wat er over de ontwikkeling van een nieuw vaccin gezegd kan
worden is dat het lang duurt (zo'n 10 jaar) en veel geld kost (enkele
honderden miljoen Euro's). Het tweede is dat van elke 10 pogingen om
een nieuw vaccin te ontwikkelen er 8 mislukken (Struck, M.-M., 1996.
Nature Biotechnology 14, 501-593). Het derde is dat een geslaagd
prototypevaccin daarna ook geproduceerd moet kunnen worden. Dat eist
gespecialiseerde productiegebouwen waarvan er maar weinig zijn. Het
vierde is dat er wereldwijd maar zo'n 10,000 vaccinspecialisten zijn
die een prototype vaccin -dat is bijv. een vaccin dat werkt in muizen-
ontwikkeld door een universiteit of een andere onderzoekinstelling
verder kan ontwikkelen naar een vaccin dat commercieel haalbaar,
veilig en werkzaam is en ook nog reproduceerbaar geproduceerd kan
worden onder alle kwaliteitssystemen die daar bijhoren. Ik ga hier nu
niet verder op in. Ik verwijs in de gedrukte tekst naar een uitstekend
overzichtsartikel over veterinaire vaccins en een begeleidend
editorial van mezelf (Heldens J.G.M. et al., 2008. The Veterinary
Journal, in press; Van der Zeijst, B.A.M., 2008. The Veterinary
Journal, in press). Op dit punt is er weinig verschil met vaccins voor
de mens. Wel moet u het intussen duidelijk geworden zijn dat wanneer
je een onbezorgd leven wil hebben, je je eigenlijk verre moet houden
van de ontwikkeling en productie van vaccins. Dat en natuurlijk de
voortdurend toenemende kwaliteitseisen en complexiteit verklaren de
voortdurende schaalvergroting in de vaccinproductie, zowel humaan als
veterinair.
Het samenspel tussen overheid en de vaccinindustrie is complex, met
als gevolg soms vaccintekorten. In vrijwel alle landen in Europa heeft
de landelijke overheid een centrale regierol in de bestrijding van
infectieziektes, waaronder vaccinatieprogramma's. In Nederland begon
dat in 1865 toen Thorbecke de 'Wet regelende het geneeskundig
staatstoezigt' introduceerde, gevolgd door de Besmettelijke Ziektenwet
in 1872. In 1909 werd de voorganger van het RIV opgericht met o.a. als
taak het produceren van antilichamen tegen difterie en tetanus. Later
kwam daar de productie van vaccins bij (Van Zon, H., 1990. Tachtig
jaar RIVM. Van Gorcum, Assen). Soortgelijke ontwikkeling vonden in de
meeste omringende landen plaats, maar de meeste landen in Europa zijn
gestopt met de productie van vaccins onder overheidsregie, behalve
Denemarken en Nederland. Elders worden uitsluitend vaccins gebruikt
van de farmaceutische industrie. In de afgelopen 50 jaar zijn na fusie
en schaalvergroting 5 grote vaccinproducenten in de westerse wereld
overgebleven die samen, in geld, rond de 90% van de vaccinomzet
hebben. Ontwikkelingslanden worden bediend door locale producenten die
wereldwijd samen de meeste vaccindoses produceren. Deze landen leveren
via UN-organisaties als UNICEF en PAHO ook vaccins buiten hun grenzen;
in 2007 werd bijvoorbeeld 70% van alle door de PAHO aangekochte
kindervaccins van deze fabrikanten betrokken (Jadhav, S., Datla, M.,
Kreeftenberg, H., Hendriks, J., 2008. Vaccine 25, 1611-1615).
Als gevolg van de consolidatieslag in de vaccinindustrie is bestaande
overcapaciteit afgebouwd. Ook is het biologische productieproces niet
altijd onder controle. Besmettingen zijn de grootste boosdoeners.
Alles bij elkaar zorgt dit voor regelmatig optredende vaccintekorten
die afwijkingen van het reguliere vaccinatieprogramma nodig maken.
Deze zijn het beste zichtbaar in de Verenigde Staten. Daar worden
inmiddels deze tekorten als een 'fact of life' aanvaard. Een website
(www.cdc.gov/vaccines/vac-gen/shortages/default.htm) geeft de actuele
stand van zaken en verwijst naar de beste manieren om de tekorten op
te vangen. Maar ook in Europa treden regelmatig tekorten op in
vaccinvoorziening voor het reguliere vaccinatieprogramma.
Een groter probleem is het tijdig verkrijgen van vaccins tegen
bioterrorisme of nieuwe infectieziekten. Na de aanslagen op het World
Trade Center in New York in 2001 nam de behoefte aan vaccins tegen
pokken en antrax (miltvuur) sterk toe. Voor de gevestigde
farmaceutische industrie was het geen prioriteit hierop op in te
spelen. De taak viel dus toe aan publieke instituten en de zogenaamde
Biotech-bedrijven. Het NVI produceerde nieuw pokkenvaccin waardoor er
nu 20 miljoen doses voor Nederland beschikbaar zijn. Verschillende
landen hadden nog vaccinvoorraden. De Verenigde Staten sloten een
succesvol contract met Biotech-bedrijf Acambis en verkregen voldoende
vaccin. Slechter liep het af met de opdracht die de overheid van de
Verenigde Staten verstrekte aan het bedrijf VaxGen voor een vaccin
tegen miltvuur. Het contact ter waarde van US$ 877 miljoen eindigde
zonder resultaat (zie rapport United States Government Accountiblity
Office GAO-08-88; http://www.gao.gov/new.items/d0888.pdf).
Bovengenoemde feiten zijn niet geruststellend voor een maatschappij
die afhankelijk is van vaccinatie en vervolgens geen toegang heeft tot
vaccins. Een deel van de problemen moet bestuurlijk/politiek opgelost
worden, maar de wetenschap zou een bijdrage kunnen leveren door met
oplossingen te komen voor nieuwe, pijnloze, toedieningsvormen voor de
reguliere vaccins. De kunnen er voor zorgen dat er minder
afhankelijkheid is van combinatievaccins (meer flexibiliteit).
Daarnaast is onderzoek gewenst met als resultaat met een lagere
vaccindosis ook bescherming te verkrijgen (meer doses uit bestaande
productiegebouwen). Op hoe onderzoek een bijdrage kan leveren aan een
betere voorbereiding tegen nieuwe infectieziekten kom ik later terug.
Ik laat het hier even bij en ga nu kort in op een aantal gebieden
waarop winst te behalen is of verbetering zou moeten plaats vinden.
Het betreft nieuwe vaccins, te verbeteren vaccins, betere vaccins voor
ouderen, alternatieven voor prikken en betere vaccinatieschema's.
De naam cytomegalovirus zal de meesten onder u van buiten de wereld
van de infectieziekten niet veel zeggen. Het is een onderbelichte
ziekteverwekker die in ons land verantwoordelijk is voor zo'n 200
gevallen van doofheid bij baby's per jaar. Er is nog geen vaccin tegen
en het zal nog wel even duren voordat dat er is. Werken aan zo'n
vaccin is wel iets waar ik in Leiden mee bezig ben, samen met
internationaal befaamde collega's die specialist zijn op het terrein
van de herpesvirussen, de groep van virussen waartoe het
cytomegalovirus behoort. In afwachting van een vaccin is er vanuit de
afdeling Medische Microbiologie een uniek programma opgezet om baby's
te screenen op infectie en dan direct te behandelen met een
geneesmiddel dat in dit geval voorhanden is. Het programma moet nog
beginnen, maar zal zodra het begint veel ziekte voorkomen en ook nog
geld besparen.
Kinkhoest is een ziekte die ondanks vaccinatie nog steeds niet
verdwenen is. Sterker nog. De ziekte neemt toe, ook in landen met een
hoge vaccinatiegraad. Er lijkt dus sprake te zijn van vaccinfalen,
maar merkwaardig genoeg was dit tot voor kort geen issue. Onlangs
deden onze Vlaamse collega's hiernaar onderzoek en constateerden dat
in de groep van kinderen met een leeftijd tussen een en vijf jaar 20%
van de kinkhoestgevallen voorkwam bij kinderen die volledig
gevaccineerd waren. In de groep van de zes- tot vijftienjarigen loopt
dit op tot 53% (De Schrijver et al. Vlaams infectieziektenbulletin,
2007. 62(4) 3-9). Dit is een zorgelijke situatie. Het ziet er naar uit
dat het vaccin moet worden verbeterd.
De gebruikte vaccinatieschema's zijn meestal empirisch tot stand
gekomen en niet onderbouwd door de laatste wetenschappelijke inzichten
uit de immunologie. Vroeger werden meer aparte vaccins gegeven, maar
met het toenemen van het aantal vaccins werden combinatievaccins
ontwikkeld om het aantal, gevreesde, prikken zo laag mogelijk te
houden. Het combineren van meerdere vaccins in één combinatie leidt
meestal tot een zwakkere immuunsrespons tegen de betreffende
onderdelen dan de immuunrespons door de aparte vaccins, maar zolang
deze responsen boven een minimale, beschermende grens vallen zijn ze
acceptabel. Soms blijkt alsnog dat er teveel 'interferentie' is. De
gebeurde in een veel gebruikte combinatie van difterie, tetanus,
kinkhoest, polio, Haemophilus influenzae B en hepatitis B. De
registratie van dit vaccin kwam te vervallen en er is nu nog maar één
aanbieder van. De noodzaak van combinatievaccins kan worden vermeden
door de ontwikkeling van nieuwe en pijnloze manieren van toediening,
zodat ze wel apart en tegelijkertijd kunnen worden toegediend. Daar
wordt nu in toenemende mate aan gewerkt.
Meer in het algemeen zouden bestaande vaccinatieschema's eens tegen
het licht moeten worden gehouden. Er is een dilemma tussen kinderen zo
vroeg mogelijk in het leven vaccineren en het verkrijgen van een zo
goed mogelijke bescherming met zo weinig mogelijk injecties. Oudere
kinderen reageren krachtiger op vaccins en de bescherming houdt langer
aan dan bij jonge baby's. Hierdoor zijn er minder
herhalingsvaccinaties nodig. Voor ziektes die nauwelijks meer
voorkomen zou vaccinatie later in het leven kunnen plaatsvinden.
Daarnaast worden, onder het motto 'better safe than sorry' vaak meer
herhalingsvaccinaties gegeven dan nodig is. Begrijpelijk zijn
commerciële vaccinfabrikanten er niet happig op geld te besteden aan
wijzigingen van de registratie en dan vervolgens minder vaccin te
verkopen. Willen we hier een slag maken dan zal er meer geld moeten
komen voor onderzoek op dit terrein. De overheid heeft wel een
financieel voordeel bij het kopen van minder vaccin en verdient
meestal de kosten van dit onderzoek in enkele jaren terug. Op dit
moment loopt er een door het ministerie van VWS gefinancierd onderzoek
waarin het aantal benodigde vaccinaties met pneumokokken-vaccin wordt
onderzocht.
.
Het blijkt dat ouderen slechter reageren op vaccins dan jongere
volwassenen. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat het griepvaccin
dat jaarlijks juist bedoeld is voor ouderen (65-plussers) maar voor
50-60% bescherming zorgt. Deze bescherming is nog altijd beter dan
geen vaccinatie, maar het kan dus veel beter. Over deze zogenaamde
immunosenescence is intussen het een en ander bekend. Genoeg om te
proberen het mechanisme op te lossen met als einddoel de immuunrespons
van ouderen weer op het vereiste peil te brengen. Onderzoek met dit
doel in een samenwerking tussen het LUMC en het NVI is in 2007
begonnen en de eerste resultaten zijn verkregen.
De laatste uitdaging die ik met u wil bespreken is de moeilijkste. Het
gaat er om een effectieve bescherming te ontwikkelen tegen geheel
nieuwe infectieziekten, zoals bijv. het 'severe acute respiratory
syndrome', beter bekend als SARS. De WHO wijdde het World Health
Report 2007, met als ondertitel 'A safer future: global health
security in the 21st century' aan het voorkomen van dergelijke
uitbraken. Volgens het rapport ontstonden er sinds de 70-tiger jaren
39 nieuwe infectieziekten op aarde, dus ongeveer één per jaar. Het
rapport trekt de conclusie: 'It would be extremely naïve and
complacent to assume that there will be not another disease like AIDS,
another Ebola, or another SARS, sooner or later'. Als we verder
inzoomen op de nieuwe infecties van de afgelopen jaren, zie we dat de
meest gevaarlijke worden veroorzaakt door virussen van dieren die
muteerden en daardoor oversprongen op de mens en daar ziekte
veroorzaakten. Ziekten die ook van mens op mens konden worden
overgedragen. Dat is ook precies wat er gebeurd is met SARS. Gelukkig
kon SARS in de kiem worden gesmoord, maar het had veel erger kunnen
aflopen.
Een nieuwe, ernstige, infectieziekte zou een directe bedreiging zijn
voor het functioneren van de mens op aarde. Met een ontwikkeltijd van
10 jaar voor een vaccin hebben we eigenlijk geen antwoord op zo'n
infectie. Ik zie wel oplossingen, maar die zullen niet vanzelf komen
aanwaaien en een gerichte inspanning vragen op internationaal
regeringsniveau en veel creativiteit vragen van onderzoekers. De
eerste oplossing berust op de waarneming dat bescherming tegen de
meeste virussen mogelijk is door antilichamen die het virus
neutraliseren. Zulke antilichamen worden opgewekt door vaccinatie,
maar met de huidige methoden van de biotechnologie kunnen we ze ook in
het laboratorium maken en wel in een veel kortere tijd dan 10 jaar,
zeg in een half jaar. Die antilichamen kunnen dan direct ingespoten
worden bij patiënten en personen die in contact zijn geweest met deze
patiënten. De tweede methode is veel ingrijpender, maar zal tot een
meer algemene vernieuwing in de vaccinontwikkeling leiden. Het gaat
erom de ruwweg 7,5 jaar en 80% van het budget die nodig zijn voor de
klinisch studies in vaccinontwikkeling drastisch te verminderen. Dat
zal veel technologische en wetenschappelijke innovatie en het daarbij
horende 'out-of-the-box' denken vereisen.
Er zullen zeker mensen zijn die zeggen dat dit een te hoge en
onhaalbare ambitie is. Mijn eerste antwoord daarop is: 'we hebben niet
zoveel keus'. Mijn vervolgsuggesties zou zijn eens te kijken welke
vooruitgang de afgelopen is bereikt in de recombinant-DNA-technologie
en in de computertechnologie en de (draadloze) overdracht van
informatie. Het is allemaal veel sneller gegaan dan we verwachtten!
Overigens zijn er op dit moment al ontwikkelingen zichtbaar die het
begin van een oplossing kunnen bieden. Ik doel daarbij op de genomics
en proteomics-aanpak, die in een keer een enorme hoeveelheid gegevens
kunnen verzamelen over de genen die een rol spelen bij de afweer tegen
infecties en het verschil tussen de afweer bij een fataal
ziekteverloop en een succesvolle immuunrespons in kaart kunnen brengen
(Simmons et al. 2007. J Infect Dis 195, 1097-1107; Sariol C.A. et al.
2007. Clin. Vaccine Immunol. 14, 756-766). Daarnaast kunnen de nieuwe
beeldvormingstechnieken een belangrijke rol spelen. Met deze
technieken kun je als het ware in het lichaam van de patiënt kijken en
zien welke veranderingen de infectie te weeg brengt.
Een heel ander punt bij nieuwe infectieziekten is hoe we invulling
geven aan het gezegde 'Infectieziekten kennen geen grenzen'. Meer dan
een miljoen mensen leden in India aan een ziekte door een virus dat
bijna niemand hier kent, het chikugunya-virus. Onlangs is het virus
gemuteerd een kan het via een andere mug worden overgebracht dan
voorheen (Enserink, M., 2007. Science 318, 1860-1861). Die mug komt
ook in Europa voor. Nu is Leiden in last. Hadden we India eerder
moeten helpen? Niet als een soort ontwikkelingshulp, maar uit
welbegrepen eigenbelang? Kan zoiets met Ebola gebeuren? Vergelijkbare
problemen zien we trouwens ook in de diergeneeskunde. Het
bluetongue-virus dat schapen doodt kwam ook opeens Noord-Europa binnen
door een vergrotingen van het verspreidingsgebied van het insect dat
het virus overdraagt.
Dames en heren,
Ik heb u meegenomen van het ontstaan van de menselijke beschaving naar
de problemen van vandaag veroorzaakt door infectieziekten en u
proberen te overtuigen dat we actie moeten nemen om ervoor te zorgen
dat we aan nieuwe infectieziekten het hoofd kunnen bieden.
De vraag is nu hoe we deze ambities omzetten in daden. Ik denk dat het
trefwoord verbinding is. We moeten geavanceerd onderzoek verbinden met
productontwikkeling. Ik zie hier uitstekende mogelijkheden voor in
mijn deeltijdaanstelling bij het LUMC. Met name ook omdat er een
bijzondere structuur in Leiden bestaat op ons vakgebied, het in 2000
opgerichte Centrum voor Infectieziekten. Drie afdelingen werken daarin
samen, Medische Microbiologie, Parasitologie en Infectieziekten en wel
bij alle kerntaken: onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg. Deze
samenwerking leidt tot een bundeling van krachten en een
kruisbestuiving. Dat leidde tot geïntegreerd onderwijs, afgestemde
klinische dienstverlening, investeringen in geavanceerde diagnostiek
binnen het Klinisch Microbiologisch Laboratorium. De vooruitgang op
dat gebied is enorm geweest sindsdien, bijvoorbeeld in het snel en
gevoelig vaststellen van virusinfecties en dus het behandelen van
patiënten die er aan lijden. Om nog weer even terug te komen op de
infecties in pasgeboren baby's met cytomegalovirus: een minuscuul
druppeltje bloed is nu al voldoende voor een snelle diagnose. Op het
gebied van onderzoeksprojecten zijn er belangrijke subsidies voor
vaccinonderzoek binnengehaald. Op het gebied van tuberculose, gele
koorts, vaccinaties bij afweergestoorden en een therapeutisch vaccin
tegen HPV. Een sterk punt is ook dat het centrum beschikt over een
eigen vaccinatiepolikliniek.
Een tweede gebied waarop meer verbinding tot meerwaarde zou leiden is
meer samenwerking tussen het humane en het veterinaire
vaccinonderzoek. Van de 10 000 vaccinspecialisten op de wereld die ik
eerder noemde wonen er ca 1000 in Nederland. Er zijn uitstekende
contacten met vaccininstituten in bijv. India en Indonesië. Tezamen
met het kwalitatief internationaal hoog aangeschreven onderzoek in de
microbiologie en immunologie geeft dat Nederland een sterke positie
als vaccinland. Een positie die versterkt zou kunnen worden door meer
verbinding en regie.
Ik wil graag eindigen met het bedanken van een aantal instanties en
personen die bijgedragen hebben aan mijn benoeming. Allereerst het
Nederlands Vaccin Instituut dat mij de gelegenheid heeft gegeven mijn
wetenschappelijke ambities op deze wijze meer ruimte te geven.
Vervolgens de Raad van Bestuur van het LUMC voor de medewerking aan
mijn benoeming. Ik heb intussen met veel medewerkers van de afdeling
Medische Microbiologie en het Centrum voor Infectieziekten al kennis
kunnen maken. Ik ben hartelijk ontvangen, voelde me al snel thuis en
kijk uit naar de komende samenwerking met u allen in dit centrum.
Dames en heren en studenten. In het medisch onderwijs is de aandacht
voor vaccinaties niet altijd evenredig met het grote belang dat deze
vorm van preventie heeft voor de praktijk. Heel graag wil ik vanuit
mijn positie er aan bijdragen dat waar mogelijk te verbeteren.
Er zijn veel personen die mijn levenspad hebben gekruist en aan wie ik
veel verschuldigd ben: mijn leermeesters, mijn promovendi, mijn
collega's van het Nederlands Vaccin Instituut, mijn oud-collega's van
het RIVM, de faculteit diergeneeskunde en de Universiteit Utrecht,
mijn vakgenoten, familie en vrienden.
Ook ter wille van de tijd kan hier vandaag niet iedereen persoonlijk
bedanken. De enige uitzondering hierop is voor mijn vrouw, Marleen
Roos. Ze zat ook op de eerste rij bij mijn oratie in Utrecht in 1985.
We hebben samen veel positieve zaken meegemaakt in die laatste drie en
twintig jaar. Marleen dank je voor je steun!
Ik heb gezegd.