LJN: BC5356, Rechtbank Amsterdam , AWB 08/52 HOREC Print uitspraak
Datum uitspraak: 21-02-2008
Datum publicatie: 28-02-2008
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: Sluiting hashcaf? en Bibob-advies Nadat de voor
exploitatie benodigde vergunningen zijn geweigerd, gelast de gemeente het
hashcaf? te sluiten. De rechter wijst de als voorlopige voorziening
gevraagde voortzetting van de exploitatie af. Er is geen concreet zicht op
legalisatie. Evenmin is, mede gelet op het Bibob-advies, waarschijnlijk dat
de besluiten waarbij de vergunningen zijn geweigerd in rechte geen stand
zullen houden. Het besluit tot de bestuursdwangaanschrijving doorstaat de
voorlopige rechtmatigheidstoets.
Uitspraak
Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 08/52 HOREC
tussen:
, wonende te ,
verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Huisman,
en:
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Boermans, T. Bunink en K. Wildschut.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 4 januari 2008 een
verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit
verzoek hangt samen met het beroep van verzoeker van 4 januari 2008,
gericht tegen verweerders beslissing van 10 december 2007 (hierna: het
bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 12 februari 2008.
2. OVERWEGINGEN
Verzoeker exploiteert sinds 1 juni 1996 het hash-caf? ?La Canna? aan de
. Teneinde de exploitatie voort te zetten heeft verzoeker - voor
zover hier van belang - op 15 juni 2005 aan verweerder om verlenging van de
exploitatievergunning gevraagd.
Verweerder heeft verzoeker bij brief van 4 oktober 2005, in afwachting van
de beslissing op de aanvraag, voorlopige toestemming gegeven om de ?La
Canna? te blijven exploiteren totdat op de aanvraag is beslist. Tevens
heeft verweerder verzoeker op de hoogte gesteld van het feit dat verweerder
op grond van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar
Bestuur (Wet Bibob) advies heeft aangevraagd bij het Landelijk Bureau
Bibob.
Het Bureau Bibob heeft op 9 januari 2006 advies uitgebracht (hierna: het
Bibob-advies). Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om het advies in te
zien. Verzoeker is bij brief van
16 mei 2006 meegedeeld dat verweerder voornemens is de aangevraagde
vergunning te weigeren. Op 27 juni 2006 heeft verzoeker zijn zienswijze
ingediend.
Bij besluit van 22 december 2006 heeft verweerder de aanvraag voor een
exploitatievergunning afgewezen op grond van artikel 3, eerste lid, onder a
en b van de Wet Bibob. Bij besluit van dezelfde datum is op dezelfde grond
een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet geweigerd.
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft verweerder verzoeker onder aanzegging
van bestuursdwang gelast om het bedrijf per 14 februari 2007 te sluiten en
gesloten te houden.
Het bezwaar van verzoeker tegen de besluiten tot afwijzing van een
exploitatievergunning en tot bestuursdwangaanzegging heeft verweerder bij
het in beroep bestreden besluit ? voor zover hier van belang - ongegrond
verklaard.
Bij brief van 10 januari 2008 heeft verweerder toegezegd de uitoefening van
bestuursdwang op te schorten tot de rechter op het verzoek om een
voorlopige voorziening heeft beslist.
Ter onderbouwing van het bestreden besluit heeft verweerder onder meer
verwezen naar het Bibob-advies van 9 januari 2006 en geconcludeerd dat
daarin feiten en omstandigheden zijn genoemd die redelijkerwijze doen
vermoeden dat verzoeker in relatie staat tot gepleegde strafbare feiten met
betrekking tot de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. Naast het Bibob-advies
van 9 januari 2006 heeft verweerder de beschikking gekregen over een vonnis
van de Italiaanse rechtbank van 11 mei 2004, waarin verzoeker wordt
veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en elf maanden, alsmede
een geldboete van ? 14.000,- voor de invoer van en handel in aanzienlijke
hoeveelheden verdovende middelen, te weten hasj, marihuana, coca?ne en
ecstasy. Verweerder voert aan dat dit vonnis er ook op wijst dat verzoeker
in relatie staat tot strafbare feiten.
Verzoeker ontkent dat hij in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld
in artikel 3 van de Wet Bibob. Hij stelt dat het om uiterst summiere en
oncontroleerbare informatie gaat. Voorts betoogt verzoeker dat uit het
Italiaanse vonnis niet geconcludeerd kan worden dat aannemelijk is dat hij
zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Hij heeft slechts een
Italiaanse advocaat gemachtigd om hem in een eventuele strafzaak te
vertegenwoordigen en heeft daarna van die advocaat niets meer vernomen.
Verzoeker meent dat het vonnis niet kan worden gezien als een veroordelend
vonnis in de zin van de Wet Bibob.
Verzoeker heeft de rechter gevraagd het besluit - voor zover dat ziet op de
aangekondigde toepassing van bestuursdwang - te schorsen totdat de
rechtbank op het beroep tegen het bestreden besluit heeft beslist.
Subsidiair heeft verzoeker gevraagd het bestreden besluit te schorsen tot
een periode van drie maanden vanaf de datum waarop in deze zaak door de
rechtbank uitspraak zal worden gedaan.
De rechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te
worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het
treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste
belan?genafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de
verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het
door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het
geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en
is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Verzoeker heeft aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening
alleen betrekking heeft op de bestuursdwangaanzegging om ?La Canna? te
sluiten.
Verzoeker heeft belang bij voortzetting van de exploitatie van de ?La
Canna?.
Tegenover het belang van verzoeker bij voortzetting van de exploitatie van
?La Canna?staat het algemene maatschappelijke belang van verweerder bij het
weren van horeca-inrichtingen die mede worden gebruikt om strafbare feiten
te plegen.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet in het bezit is van de voor
exploitatie benodigde vergunningen zodat verweerder bevoegd was om
verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang te gelasten de exploitatie te
staken.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal een
bestuursorgaan in de regel van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden
gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het
bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit geldt indien er
concreet zicht op legalisatie bestaat dan wel het optreden ter handhaving
anderszins onevenredig moet worden geacht in verhouding tot ermee gemoeide
belangen. Nu verweerder de betrokken vergunningen heeft geweigerd, heeft
voor de beoordeling van de bestuursdwang te gelden dat er geen concreet
zicht is op legalisatie, tenzij zou moeten worden geoordeeld dat de
besluiten van verweerder tot weigering van die vergunningen ? die in deze
procedure overigens niet direct voorwerp van toetsing zijn ? met een grote
mate van waarschijnlijkheid in rechte geen stand zullen houden.
Uit het Bibob-advies blijkt onder meer dat er een Italiaans justitieel
onderzoek heeft plaatsgevonden waarin verzoeker en zijn ex-schoonvader [ex-
schoonvader verzoeker] werden verdacht van het in Itali? van 1993 tot 2001
op grote schaal importeren en verhandelen van soft- en harddrugs. Voorts
zijn er twee Duitse rechtshulpverzoeken ter zake van verzoeker gedaan in
verband met diens gestelde betrokkenheid bij handel in verdovende middelen.
Uit het Italiaanse strafvonnis van 11 mei 2004 blijkt dat verzoeker is
veroordeeld voor de invoer van en handel in aanzienlijke hoeveelheden soft-
en harddrugs. Nu met dit vonnis vaststaat dat verzoeker de betreffende
feiten zelf heeft gepleegd, staat hij ingevolge artikel 3, vierde lid,
onder a, van de Wet Bibob in relatie met strafbare feiten.
Verzoekers stelling, dat op grond van het Italiaanse vonnis niet
aannemelijk is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten,
faalt. Uitgangspunt is dat van een (straf)vonnis van een Italiaanse
rechter, ook in het kader van de Wet Bibob, uit kan worden gegaan.
Dat verzoeker van de aan het vonnis voorafgaande procedure zelf geen kennis
van het vonnis zou hebben genomen, mag geacht worden voor zijn risico te
komen. Hij was bekend met het bestaan van een strafrechtelijk onderzoek
jegens hem en het had in ieder geval op zijn weg gelegen te informeren naar
het verloop daarvan. Niet is aannemelijk dat hij daartoe niet in staat was.
Verzoekers stelling dat hij ten onrechte niet voorafgaand aan het vonnis is
gehoord faalt evenzeer. Immers staat de procedurele gang van zaken, wat
daar in dit geval verder van zij, los van de vaststelling door de
Italiaanse rechter van de (strafbare) feiten. Het vonnis biedt naar het
oordeel van de rechter geen aanknopingspunten voor de stelling dat
verzoekers rol, zoals hij heeft betoogd, zodanig onderschikt is geweest dat
ten onrechte niet zijn ex-echtgenote , maar hij
als pleger van betreffende strafbare feiten is aangemerkt. Wel kan aan het
gegeven dat verzoeker heeft gehandeld in grote hoeveelheden verdovende
middelen de conclusie worden verbonden dat hij daarmee aanzienlijke
bedragen heeft verworven.
De strafbare feiten die in het voorgaande zijn genoemd, zijn naar het
voorlopig oordeel van de rechter feiten die samenhangen met activiteiten
waarvoor de vergunningen zijn aangevraagd. Blijkens de Memorie van
Toelichting bij het wetsontwerp Bibob dient er een duidelijk verband te
bestaan tussen enerzijds de te verlenen of reeds verleende vergunning en
anderzijds de strafbare feiten. Dat verband acht de rechter hier aanwezig,
gelet op het gegeven dat de door de door verzoeker gevraagde vergunning
dient voor de (voortzetting van de) exploitatie van een coffeeshop in
samenhang met de omstandigheden dat verzoeker is veroordeeld voor
drugshandel en door hem over de jaren 1998 tot en met 2005 een groot aantal
contante stortingen zijn gedaan die in het Bibob-advies als ?verdacht? zijn
aangemerkt.
Verweerder kan op grond hiervan redelijkerwijs vermoeden dat verzoeker in
relatie staat tot strafbare feiten en concluderen dat ernstig gevaar als
bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob bestaat dat de gevraagde
vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten
verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten
en/of strafbare feiten te plegen.
De rechter acht voorts niet aannemelijk dat de weigering van de in geding
zijnde vergunningen onevenredig zal worden geacht met de mate van het
gevaar als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob.
Het is dan ook niet waarschijnlijk dat de toetsing door de rechtbank zal
leiden tot het oordeel dat de weigering van bovengenoemde vergunningen ten
behoeve van de exploitatie van verzoekers inrichting in rechte geen stand
zal houden.
Het algemene belang dat verweerder stelt bij be?indiging van de illegale
exploitatie van de inrichting van verzoeker weegt voorts naar voorlopig
oordeel zwaarder dan het particuliere belang van verzoeker en de bij hem in
dienst zijnde werknemers bij voortzetting van het bedrijf. Nu ook overigens
niet is gebleken dat de bestreden bestuursdwangaanschrijving tot
be?indiging van de exploitatie van ?La Canna? naar voorlopig oordeel
onevenredig moet worden geacht, ziet de rechter geen aanleiding voor het
treffen van een voorziening tot voortzetting van de ? bij voorlopige
toestemming gevoerde ? exploitatie.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechter van oordeel dat
het besluit van verweerder van 1 juni 2007, voorzover dit ziet op de
bestuursdwangaanschrijving, de voorlopige rechtmatigheidstoets kan
doorstaan, zodat het waarschijnlijk is te achten dat het bestreden besluit
in zoverre in rechte stand zal houden.
Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek tot het treffen van een
voorlopige voorziening afgewezen.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
? wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 21 februari 2008 door mr. J.J. Bade,
voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde
datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
DOC: B